Zijn romans stellen filmmakers voor schier onoverkomelijke problemen. Toch blijven ze het proberen: “The Wings of the Dove” en “Washington Square” van Henry James opnieuw verfilmd.

Film is de kunst van de beweging, zo wordt gezegd, en de wereld van de Amerikaanse schrijver Henry James (1843-1916) is nagenoeg roerloos. Er is iets aan James dat zich moeilijk tot verfilming leent. Zijn kunst weet ongrijpbare gemoedstoestanden haarscherp te beschrijven of te suggereren. Hoe verfilm je dat? Hoe schenk je drama en spanning aan romans waarin alles zich precies afspeelt in het hoofd van personages die vaak verzaken aan wat zich het best tot verfilming leent: passie. De verhalen en romans van James zijn op een onzichtbare manier sterk geplot; wat de intrige de moeite maakt, heeft niks met de buitenkant te maken, maar alles met wat er in de gevoelswereld van zijn personages leeft.

Het beslissende moment in zijn verhalen is vaak niet meer dan een subtiele verandering in hun tegenstrijdige emoties, iets wat de schrijver schijnbaar achteloos opmerkt. Maar tussen de regels door kun je zo het vuur zien oplaaien. Wat blijft daar zonder zijn subtiele taalkunst vol eindeloos meanderende zinnen nog van over?

Kennelijk schrikt dit filmmakers niet af. In de loop der jaren hebben de meest uiteenlopende regisseurs zich met James gemeten (zie kader). Na de fel onderschatte Jane Campion-film “The Portrait of a Lady” (1996) zijn er weer twee nieuwe Jamesverfilmingen, beide trouwens al eerder verfilmd: “The Wings of the Dove”, een adaptatie van een late roman uit 1902, en “Washington Square”, naar een van de gaafste romans uit zijn vroege periode.

De nieuwe versie van “The Wings of the Dove” is beslist geen radicale transpositie, zeker niet vergeleken met de vorige adaptatie, “Les Ailes de la Colombe” (1981), waarin Benoît Jacquot de handeling naar onze jaren verplaatste.

Toch brengt de Brit Iain Softley op zijn manier een moderne lezing van het literaire origineel, en dit in een vormgeving die klassiek aandoet maar voldoende soepel is om ook het hedendaagse jonge publiek aan te spreken – je zou ook niet minder verwachten van de regisseur die opvallend debuteerde met zijn film over de vijfde Beatle (“Backbeat”).

Dat Softley er een film voor deze tijd van maakte, blijkt al uit de beginsequentie waarin de twee geliefden op elkaar botsen in een volle metrotrein. Die sterk fysieke toonzetting dringt meteen door tot de geobsedeerde erotische band tussen de arme Kate Croy ( Helena Bonham Carter) en de roddeljournalist Merton Densher ( Linus Roache). Dankzij de verrassende locatie voor hun ontmoeting – de Londense metro – krijg je ook een tegengewicht voor het salonrealisme van het kostuumgenre.

SIGARETTEN

Een paar scènes later hangt Kate aan de telefoon; je ziet de personages later ook sigaretten roken en een tentoonstelling bezoeken van de expliciete naakten van Klimt. Dat kan allemaal omdat Softley het verhaal acht jaar vooruit heeft geschoven – naar 1910 – toen de Londense metro net was voltooid en elektriciteit wijd verspreid raakte. Het is zijn aanduiding dat een nieuwe tijd eraan komt en dat het verhaal dat we vervolgens te zien krijgen – en dat tenslotte gaat over de relatie tussen liefde, geld en geluk – van alle tijden is.

Kate is financieel afhankelijk van haar rijke, complotterende tante Maud ( Charlotte Rampling) die ervan droomt haar nichtje te doen trouwen met een jongen met een forse bankrekening, zodat Kate zich ook volledig kan losmaken van haar onwaardige vader ( Michael Gambon). Maud doet natuurlijk ook alles wat in haar macht ligt om Kates relatie te breken met de charmante maar berooide Merton.

Op een van Mauds elegante societyfeestjes ontmoet Kate de Amerikaanse Milly Theale ( Alison Elliott), niet alleen “’s werelds rijkste weeskind” maar ook ten dode opgeschreven – een niet nader bepaalde raadselachtige ziekte. Met Milly wordt het vaak terugkerende “internationale thema” van James geïntroduceerd: de confrontatie van het jonge, onschuldige Amerika van de onbegrensde mogelijkheden met het oude, gevaarlijke Europa van de ervaring. De twee vrouwen worden dikke vrienden en als Kate merkt dat Milly smoorverliefd is op Merton, overtuigt ze hem ervan met de Amerikaanse erfgename te trouwen en de erfenis op te strijken.

Na Milly’s dood staat niets hun trouwplannen nog in de weg. Zo samengevat klinkt het even doortrapt als harteloos; Kate is inderdaad berekend en onromantisch, maar zegt dat ze dit niet alleen voor hun beiden doet, maar ook om Milly gelukkig te maken nu haar dagen geteld zijn. Maakt ze zichzelf iets wijs, of is haar machinatie inderdaad een mes dat aan twee kanten snijdt? Het is deze dubbelzinnigheid die aan de roman en nu ook aan de film zijn kracht maar ook morele wreedheid geeft. Kates motivatie is dubbelhartig: tegelijk goedaardig en sinister, onbaatzuchtig en egoïstisch.

Het fortuin zal Kate en Merton in ieder geval geen geluk brengen. Merton kan het beeld van de zachtaardige en grootmoedige Milly niet uit zijn hoofd zetten – tussen hem en Kate komt het nooit meer goed. Milly, in alles de zwakke partij in de driehoek, slaagt er dan toch in om postuum het geluk van de complotterende minnaars in de weg te staan. Zij is natuurlijk de overgevoelige witte duif uit de titel. Met haar gebroken vleugels zal ze de toekomst van het bedriegende koppel overschaduwen.

Softley drapeert deze harde film over geld, klassentegenstellingen en seksuele passie in een fraai aangekleed kostuumdrama dat na de scènes in het grauwe Londen, baadt in een gouden Venetiaans licht. De Dogenstad wordt gefotografeerd als een mysterieus en sensueel labyrint, dat met zijn donkere kanalen, gemaskerd bal en kille palazzo’s ook al dood en verval in zich draagt.

De film trekt in voluptueuze beeldenreeksen voorbij; de verleidelijke maar nooit overdecoratieve visuele weelde maakt de noden, frustraties en beperkingen van de geliefden die niet zonder geld kunnen en de rijke vrouw die wegkwijnt des te heviger.

De vrouwen zijn schitterend in de film: prinses van het Britse kostuumdrama Helena Bonham Carter als de rijpe, intelligente donkere schoonheid, maar ook Alison Elliott als de onbevlekte Amerikaanse erfgename die zal en moet geleefd hebben voor het te laat is. De zwakke schakel is Linus Roache (uit “Priest”) die in zijn rol van Merton toch een pover figuur slaat als ideaalbeeld van twee fenomenaal wilskrachtige jonge vrouwen.

MEEDOGENLOOS VONNIS

De film die de uit Polen afkomstige Agniezka Holland maakte naar “Washington Square” is veel klassieker van factuur. Op het oog lijkt deze film slaafs trouw te blijven aan de originele roman uit 1881, maar bij nadere inspectie blijkt dat Holland er toch een femimistische draai aan gaf. Wat er bij James discreet in vervat zat, brengt Holland nu expliciet aan de oppervlakte. Ook is haar visie op de hypocriete zeden van de New Yorkse burgerij aan het eind van de negentiende eeuw onvermijdelijk gekleurd door haar troosteloos Oost-Europees scepticisme (Holland verliet Polen in 1981 toen de vrije vakbond Solidariteit buitenspel gezet werd).

De treurige heldin uit “Washington Square” is een jonge vrouw, Catherine ( Jennifer Jason Leigh) die maar aan geen echtgenoot geraakt en nog altijd bij haar vader woont, een weduwnaar. Catherines moeder stierf bij de bevalling, en dat heeft de hardvochtige Dr.Sloper ( Albert Finney) zijn dochter kennelijk nooit vergeven. Hij zegt bij elke gelegenheid dat ze niet moet rekenen op enige oprechte liefde in haar bestaan. “Catherine is not unmarriageable, but she is absolutely unattractive”, zo luidt zijn meedogenloos vonnis. Geen wonder dat het kind een lage dunk heeft van zichzelf. Even dreigt ze smaak in het leven te krijgen als er dan toch een aanbidder aantreedt, maar volgens haar vader kan een man die zijn dochter het hof maakt, alleen op haar fortuin uit zijn.

Het pijnlijke van het verhaal is dat de vader gelijk heeft: Maurice Townsend ( Ben Chaplin) is een fortuinjager en zal Catherine niet gelukkig maken. De wijze waarop de vader zijn zin krijgt, isijselijk. “Washington Square” is tegelijk het verhaal van Catherines tweestrijd – hoe ze gekneld zit tussen eerbiedige liefde voor haar vader en wanhopige liefde voor haar aanbidder – maar ook van haar pijnlijke bewustwording.

Holland laat haar film bedrieglijk beginnen als een prachtige kostuumfilm, met een spectaculaire kraanbeweging die een druk plein toont in New York in de negentiende eeuw, compleet met paardenkoetsen, elegante vrouwen met parasol en zakenlieden met hoge hoed. Maar na deze zonnige beschrijving van de buitenwereld, zitten we nagenoeg de hele tijd opgesloten in claustrofobische interieurs van een huis dat meer op een mausoleum lijkt, en wordt de film introspectief en ascetisch.

“Ik wilde mijn film beginnen als Jane Austen en laten eindigen als Ingmar Bergman“, zei Holland in een interview.

Ze vat in ieder geval zeer goed de spirit van James: de schaars verlichte interieurs, de tikkende klok, de verkrampte omgangsvormen. Ook bijzonder goed getroffen is het emotioneel en fysiek ongemak van de heldin, Catherine, die net zo goed opgesloten zit in haar korset als in het keurslijf van regels van haar tijd.

Catherine is passief, nederig en fantasieloos. Niet het soort rol waarvoor de modale Hollywood-ster staat te trappelen. Wel een kolfje naar de hand van Jennifer Jason Leigh. Ze zweert alle Hollywood make-up af, maar moet het voor de rest nooit van understatement hebben. Ze zet dan ook de fysieke onhandigheid van Catherine dik in de verf, ze lijkt voortdurend overal tegenaan te lopen en weet met haar handen geen blijf. Om haar chronische onzekerheid en ziekelijke afhankelijkheid van haar vader te verklaren, voegde Holland er een scène aan toe waarin de jonge Catherine voor haar vader een stuk moet opvoeren en zo zenuwachtig wordt dat ze op het tapijt begint te urineren.

Ondanks druk van de studio om er een conventioneler happy end aan te breien, bloeit het lelijke eendje nooit open tot een mooie zwaan. Het enige wat ze wint aan het eind is zelfkennis. Haar geloof in hoop en liefde werd verraden, maar ze is eindelijk een zelfstandig iemand. Hoe anderen haar beoordelen of wat ze van haar verwachten, is nu bijzaak.

Zonder het niveau te halen van de versie van William Wyler (zie kaderstuk), bewijst Holland met haar “Washington Square”-verfilming in ieder geval hoezeer James, wiens verhalen de (valse) waarden van de laat-Victoriaanse samenleving genadeloos blootleggen, ook in deze tijd een gevoelige snaar raakt. De obsessie met geld, status en schijn mag dan nog van alle tijden zijn, in sommige tijden is dit herkenbaarder dan in andere.

“The Wings of the Dove” komt volgende week in de bioscoop; “Washington Square” volgt in het najaar.

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content