Thierry Goossens

Brussel, dat is voor velen de noord-zuidas. De kortste weg tussen twee punten, van en naar het werk. De rechte lijn tussen de Pensioentoren en het Noordstation. Alleen in het midden van die as, de buurt van de Beurs tot De Brouckère, floreren de zijstraten. Eettenten, winkels en hippe cafés. Het is er goed toeven. Het is er mondain, multicultureel, m’as tu vu. Maar verder richting zuid wordt de as weer gewoon een as, een sluis, een doorgangsweg. Vanaf de Ancienne Belgique over het Fontainasplein, Anneessens tot metrostation Lemonnier lijkt er niet veel leven meer te zijn in de zijwegen. Daar zitten de stadskankers, daar heb je een stukje bronx.

‘Het heeft zich verplaatst’, zegt Thierry Goossens. Hij werkt sinds twee jaar op het Anneessensplein, in de Buurtwinkel. ‘Vroeger zat de Buurtwinkel hogerop, in de Sint-Jacobswijk rond de Kolenmarkt. Daar was al twintig jaar opbouwwerk aan de gang. Aanvankelijk ging dat om de erbarmelijke omstandigheden van de gemeubelde kamers in de buurt. Daar kwam dan van alles bij: administratieve hulp, sociale dienstverlening, een sociaal restaurant. Maar geleidelijk aan begon de wijk te evolueren. Soms breng je ontwikkelingen teweeg die de wijk veranderen, in goede zin voor de wijk, in slechte zin voor de bewoners. De eigenaars begonnen in te zien dat het een interessante uitgaansbuurt werd. En dat ze 15.000 frank huur konden vragen in plaats van 7000. De mensen die het zich niet meer konden veroorloven, zijn dan verhuisd, en deels afgezakt naar hier.’

‘Het klopt dat deze wijk, Anneessens, vervallen is. Toen ik hier mijn tenten opsloeg, kwam er een oud ventje naar me toe. Een oude drukker. Hij had een zakje mee vol vergeelde boekjes over de wijk. Vroeger had bijna elke straat hier een apart handelaars- en bewonerscomité. En allemaal hun eigen kermis. Deze wijk was van oudsher een Spaans bastion.’

‘En dan vandaag. Handelaars zijn er nog nauwelijks. Passanten parkeren hun auto op de boulevard en lopen dan door naar hun werk, of ze nemen zelfs de tram voor die laatste tweehonderd meter. Veel huizen zijn in slechte staat. Steek het licht aan en de beestjes schieten weg over de muur. Er zijn veel spanningen. Tussen jongeren en ouderen, tussen bevolkingsgroepen, tussen diegenen die hier al langer zijn of zelfs geboren en de nieuwkomers uit Afrika of Oost-Europa. Ik zit hier niet om wonderen te verrichten. Als het maar een beetje gaat. Als je iéts kunt doen, met vallen en opstaan, is het al goed.’

KLEINE POGINGEN

‘En om te beginnen, moet je de problemen onder ogen zien. Extreem-rechts is kwaadaardig, maar vele bestrijders ervan zijn soms naïef. Er is wel degelijk iets aan de hand. En vanuit dat besef zou er eindelijk eens iets moeten groeien. Dat zit ook in deze wijken. Ook Marokkanen zelf beginnen hier in te zien dat er toch eens wat reactie zou moeten komen uit hun eigen gemeenschap. Natuurlijk worden er handtassen gepikt en autoruiten ingeslagen. Ik weet dat er problemen zijn waar ik geen last van heb. Uiteindelijk ga ik hier ’s avonds nog altijd naar huis, naar Tervuren. Maar je ziet, hoort en leest te weinig over de troeven van zo’n wijk. Over al die kleine pogingen om er toch iets leefbaars van te maken. Dat is allemaal niet spectaculair.’

‘Als ik hier in de straten met een paar gasten bezig ben aan een muurschildering of zo, krijg ik al eens de opmerking: je zou beter camera’s zetten. Dat komt dan vaak van oudere Marokkanen, hè. Laat maar waaien, denk je dan. Wat zou het ook? Als je hier camera’s zet, gaan de lastpakken gewoon een straat verder. Nee, dan schilder ik liever voort.’

‘Natuurlijk zullen er buiten de wijk wel altijd mensen zijn die stilletjes hopen dat je op je bek gaat. Dat je er niét in slaagt om het leefbaarder te maken. Want ze zien het niet graag, als er ook eens iets goeds uitkomt. En ook in de wijk zelf heb je fatalisten. Mensen die vinden dat alles naar de kloten is. Maar zelfs die zijn niet dwaas hoor. Het is niet omdat je ontevreden bent, dat je automatisch extreem-rechts stemt. Het Vlaams Blok overschat dat, en een organisatie als ‘Extreem-rechts, nee bedankt’ heeft dan weer de neiging om het gezond verstand van de mensen te onderschatten. Ik zeg niet dat dit soort initiatieven overbodig is, verre van. Maar de mensen die over veel kankeren in de wijk, doen dat meestal ook over zo’n foldertje van Johan Demol dat ze in hun bus vinden.’

Een doordenkertje. Enige tijd geleden nam de wijk een gerenommeerde fotograaf in de arm voor een project. Het resultaat mocht gezien zijn: een gigantische fotomozaïek in de open lucht. Een kabinetsmedewerker van een Brusselse minister kwam het werk bewonderen. “Zet het hoog genoeg boven de grond”, zei hij. “Anders komen er tags op.” Eigenlijk was dit gewoon een positievere variant van de opmerking over de camera’s.

Er is, zeker sinds 1991, geen tekort aan opbouwwerk, buurtprojecten, sociale impulsfondsen, samenlevingscontracten en dies meer. Met veel goede bedoelingen en nog mooiere toelichtingen. Dat moet ook, om projecten ’te verkopen’, om subsidies te krijgen. Maar gaandeweg wordt het middel al eens een doel op zich.

‘In Kuregem hebben ze ooit een muur gezet waar de jongeren zich mochten op uitleven met de spuitbus. Dat lukte niet. Elke morgen lag die muur weer omver. Dat was het resultaat van een openbare aanbesteding. En dat wordt dan gebouwd door niet-Brusselaars, meestal Limburgers. Plots staat zoiets er. Schoon, goed bedoeld, maar niets meer. Het blijft een fremdkörper in de straat. Als je die ondernemer zou verplichten om drie à vier gasten van de wijk mee te laten bouwen, zou het resultaat al heel anders zijn. Dan wordt het een stukje van de mensen voor wie het bedoeld is, en dat creëert automatisch meer respect.’

WIJKCONTRACT

‘Het is gemakkelijk, hè. Met wat geld en professionalisme kun je alles verwezenlijken. Dan kun je puur voor het oog de mooiste wijk van Brussel bouwen. Maar gaat het daar alleen om? Om de bloembakken of om wat kunst in de straat? Deze wijk hier heeft van 1994 tot 1998 een wijkcontract gehad. En dat schiep veel verwachtingen die niet zijn ingelost. Het stedebouwkundige luik was oké, maar het sociale luik werd noppes. Ze zouden de mensen erbij betrekken, ideeën verzamelen. Dat is niet of te weinig gebeurd. Mensen geloven het dan ook niet meer als er weer ’s een pipo langskomt die zegt dat hij hen erbij wil. Dat wantrouwen verandert pas als ze zien dat je het meent.’

‘Dat is het grootste probleem geweest met het park hier in de buurt. De bewoners wisten nergens van. Jarenlang hadden ze daar alleen een schutting zien staan. Plots werd die platgelegd en hop: een publiek park. Zonder voorbereiding, zonder betrokkenheid. De mensen van de wijk staan erbij en kijken ernaar. Zo bouw je dus niets op.’

‘En zo zijn er veel goedbedoelde initiatieven die mislukken. In het kader van de wijkcontracten konden mensen ook premies krijgen voor de renovatie van hun woning. Ik ken mensen die getimmerd en geplakt hebben zonder dat ze ooit geweten hebben dat ze recht hadden op zo’n premie. De autoriteiten begrepen ons niet. “We hebben het toch al gevraagd aan de bewoners?”, zeiden ze dan. Ja, je hebt een groepje mensen dat de wijkcontracten opvolgt en in dat groepje zit er dan altijd wel een bewoner of twee. Maar dat idee van participatie…, dat blijft allemaal te veel papier. Daadwerkelijke participatie, daar geloven de meesten niet in. Het gevolg is dan ook dat die mensen voor wie het allemaal toch bedoeld is, zich “te stom” gaan voelen. Dat is een stigma. Ze worden ook vaak als stomkoppen aangezien. Als je in bepaalde verenigingen sommigen bezighoort over hun doelpubliek, tjonge toch.’

‘Dus het moet met kleine stapjes. En tant pis als het te lang duurt voor de autoriteiten of voor de collega’s die anders werken en die per se een deadline willen voor elk project. Iedereen moet mee zijn. Geef de bewoners de kans om samen iets te realiseren waardoor ze voor het eerst sinds lang in hun leven nog eens fier kunnen zijn om in deze wijk te wonen. Zo doorbreek je misschien een beetje dat isolement. En de stigmatisering. Zo zijn we nu bezig met een artistiek parcours door de wijk. En dat laat je dan ruim van te voren weten. Dat begint te groeien. De mensen horen dat er iets gaande is in de wijk, ze springen eens binnen, steken een tandje bij. Dat is allemaal niet bijzonder hoor. Maar de weg ernaartoe is belangrijker dan het kunstwerk. Anders ben je met een Quartier Latin bezig of zo.’

‘Gelukkig hoef ik hier niet te vrezen dat we alleen een chiquer deel van de bevolking zouden meekrijgen. Dat was soms het probleem, hogerop in de stad. In de cirkel rond de Dansaertstraat hebben velen wel de mond vol van population mixte en si en la, maar laten we eens eerlijk zijn: hoeveel procent van de bevolking is daar mee?’

‘Een bewonerscomité krijg je altijd wel op poten. Dat is het probleem niet. Je loopt hier op straat, je ziet geen Belgen. Je roept een comité samen, en dan zie je bijna niets anders dan Belgen. Dat moet je dus aanvullen. Daarom ga ik ook naar de bijeenkomsten links en rechts in de wijk. Die mensen herkennen je dan ook. Je komt ze dan tegen op straat, er ontstaat een gesprekje, ze durven dan al eens iets meer te zeggen dan op zo’n vergadering. En de volgende keer komen ze ook naar het bewonerscomité. Als je dat allemaal wat samenbrengt, krijg je op den duur toch iets representatiefs. En lukt het niet, dan probeer je weer wat anders.’

STRIJDBAARHEID

‘Je mag nooit vergeten vanwaar zo’n wijk komt. Ineens wordt de mensen om hun mening gevraagd, en dat zijn ze niet gewend. Ineens moeten ze ook proberen om hun mening te uiten. Dat is leren hè.’

‘Ik breng geen goednieuwsshow hoor. Als je met de tram van Tervuren naar hier komt, zie je hoe duaal Brussel is. Eerst zie je de Mercedessen en de BMW’s en dan steeds kleinere en wrakkiger auto’s. Of neem de metro. Montgomery en Schuman zijn blank, vanaf De Brouckère wordt het almaar donkerder. En kijk dan ook maar eens naar het gemiddelde inkomen per gemeente. Wie loopt hier het meest gevaar? Die madam met haar bontjas die bang is om hier te passeren, of die Marokkaan die hier geboren wordt in de wijk en nooit aan werk zal raken?’

‘Ik kom uit de punkscene van de jaren tachtig. Wij zeiden: fuck, wij protesteerden, zetten ons af tegen de maatschappij. Die Marokkaanse gasten hier niet. Integendeel, ze willen erbij horen. Ze willen ook hun BMW en hun villa. Dat maakt hen juist zo zwak. Soms denk ik… nondedju, maak toch eens een vuist. Hoeveel miljoenen zijn er niet vrijgekomen toen die jongeren in Vorst keet schopten? Rellen in Kuregem en kijk: ze krijgen een wijkcontract. Die gasten hebben dat door hoor. Die beginnen ook al eens te denken: we gaan de boel eens op stelten zetten, dan komt er poen. Dan krijgen we misschien ook een jeugdhuis. Ik pleit zeker niet voor oorlog. Maar ik mis wel wat gezond bewust militant gedrag, ja. Laat eens horen wat jullie willen. Kom eens naar dat bewonerscomité. Kom gewoon eens luisteren. Doe wat je wil, het is een vrij land. Maar dat mis ik toch soms bij die gasten. Er is soms zo’n gelatenheid. Dat slachtofferrolletje, weet je wel. Ik mis wat strijdbaarheid. Constructief natuurlijk, maar toch ook een tikkeltje destructief. Beter nu dan later, het is hier al explosief genoeg.’

Filip Rogiers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content