Onder de Europese Unie tikt een tijdbom. Sinds Maastricht is de bevolking haar groot geloof in Europa kwijt. Het scepticisme neemt voortdurend toe. Wordt 1997 het jaar van de fatale kortsluiting ?

Eind 1996 volstonden een paar namaakbiljetten om Europese regeringsleiders vrolijk te stemmen. De schijn van geld, weliswaar eurogeld, monterde ze voldoende op om uit te roepen dat 1996 toch een goed Europees jaar was. Het gebeurde in de Ierse hoofdstad Dublin, op hun halfjaarlijks conclaaf, waar ze trots de kakelverse euro’s aan de wereld toonden. Papiertjes die ooit geld moeten worden. Maar op dit ogenblik zijn het slechts kleurige prenten met weinig originele bruggen, poorten en vensters (ontwerpen van de Oostenrijkse bankbediende Robert Kalina). Allemaal symbolen voor het betere dat Europa te bieden heeft. Openheid, bijvoorbeeld.

Uit vele regeringsmonden viel te horen dat de Unie een beslissende stap had gezet. Dat de eenheidsmunt er nu zeker komt. De euro bestond, want er waren plaatjes van. Een bekende Belg, die aan het Ierse topberaad deelnam, vatte het zo samen : ?De Europese munt is gevisualiseerd. Nu zal de burger beseffen dat ze er hoe dan ook komt.?

HET EUROPEES ONVERMOGEN FRUSTREERT

Ook in het vale 1996 werd systematisch de stelling ontkracht dat cultuur een efficiëntere hefboom voor Europese integratie is. Weer gebeurde de forcing rond geld, kapitaal en business. Zo bleef de Europese Unie trouw aan haar verleden. Hoewel de founding fathers veertig jaar geleden met het Verdrag van Rome een uitgesproken politiek project koesterden, begonnen ze met kolen, staal en al het leuke wat de vaderlandse industrieën te bieden hadden. Die lijn wordt nog altijd doorgetrokken. De Zes van destijds zijn er nu Vijftien geworden en de Unie is onvergelijkbaar complexer dan de Gemeenschap uit de jaren vijftig.

En toch is de integratiemethodiek niet fundamenteel veranderd. Nog altijd zijn het economische en het financiële de absolute prioriteiten, de breekijzers om nationale muren te slopen. De duizenden doden in voormalig Joegoslavië, en de voor de Unie vernederende vrede van Dayton, veroorzaakten geen elan. En nog minder een ommekeer om in internationale zaken kleingeestige rivaliteiten te begraven. Wat Bosnië niet ontlokte, wekte de Afrikaanse ellende zoveel verder van huis zeker niet op. Hooguit namen de frustraties over het Europees onvermogen toe.

?Die plechtige en ambitieuze verklaringen over het buitenlands beleid dienen tot niets. Zolang we middelen en geld ontbreken, brengen ze ons nauwelijks een stap verder. We hebben zelfs geen transportvliegtuigen om troepen en materieel te vervoeren. Daartoe moeten we een beroep doen op de Amerikanen.? Een bekentenis van minister van Buitenlandse Zaken Erik Derycke (SP), toen hij het steriele prutsen van Europa rond de Grote Meren probeerde te verklaren.

Ook in 1997 zal er aan dat prutswerk geen einde komen. En meer dan waarschijnlijk zal de Unie daar de rest van de eeuw mee moeten leven. Alleen als de Intergouvernementele Conferentie (IGC) er anders over beslist, bestaat hoop op beterschap. De IGC staat in de Eurospeak voor de onderhandelingsronde die tot een nieuw Unieverdrag moet leiden, dat de naam Maastricht II meekreeg. Daarover wordt sinds eind maart vorig jaar wekelijks vergaderd en het is de bedoeling dat het werkstuk in juni, op de regeringstop van Amsterdam, wordt afgerond. Of dat lukt, is meer dan twijfelachtig. Want hoe zouden in maanden alle knopen kunnen worden ontward, nadat men de vorige negen maanden niet verder kwam dan een inventaris ?

Ondanks de hoogdringendheid, werd in die tijd nauwelijks vooruitgang geboekt. Omwille van de Britse premier John Major, die zich met verkiezingen in zicht geen toegeving kon veroorloven. Maar ook omdat zowat alle regeringen in 1996 heel andere dingen voorrang gaven. Op dat punt kunnen België en zijn eerste-minister model staan.

Jean-Luc Dehaene (CVP) had geen tijd voor de Intergouvernementele Conferentie. Volgens zijn planning zou heel 1996 in het teken van de Maastrichtnormen staan. Daar hield hij zich aan. Althans tot augustus, toen de griezelige ontdekkingen in een randgemeente van Charleroi alle plannen onderuit haalden.

EEN GOED BEWAARD STAATSGEHEIM

Dehaene was niet de enige Europese regeringsleider die de Maastrichtnorm tot het absolute politieke gebod uitriep en daarnaar handelde. Omzeggens alle Europese landen zetten alle zeilen bij om als eersten in de Muntunie te kunnen stappen. Zelfs Italië en Spanje, die door de koele cijferaars uit het noorden al waren opgegeven, zijn aan een spectaculaire eindsprint begonnen. Hoeveel deze continentale besparingsrush de Vijftien aan economische groei, dus arbeidsplaatsen kost, blijft tot dusver een goed bewaard staatsgeheim.

Alleszins lag de werkloosheid in oktober nog op een akelig hoog peil : 10,9 procent van de beroepsbevolking of 18,2 miljoen mensen stonden buitenspel. Twee groten van de Unie, Duitsland en Frankrijk, boerden in 1996 ronduit slecht en zagen de werkloosheid voort toenemen. Frankrijk zit nu op 12,5 procent en Duitsland op 9,1. Het kan echter slechter. In Spanje is nog altijd 22,3 procent van de beroepsbevolking op zoek naar een baan.

Ondanks die rampzalige cijfers besliste de pas verkozen regering van José Maria Aznar er om alles op alles te zetten en het magische 3 procent-maximumtekort op de begroting binnen te halen. Paardenremedies dus, zoals een bevriezing van de ambtenarensalarissen, een vermindering van de overheidsinvesteringen met 20 procent en een daling van de algemene uitgaven met 10 procent. Dat wordt stuntwerk. Voor Aznar die al een algemene ambtenarenstaking moest incasseren, is het een uitgemaakte zaak dat de Muntunie er op 1 januari 1999 komt. Tot eind 1995 werd daar nog in ruime kring aan getwijfeld. Sinds de top van Madrid van december 1995, toen de nieuwe munt euro werd gedoopt, is de stemming echter omgeslagen. Ondanks de tegenvallende groei- en tewerkstellingscijfers en het risico van grootschalig werknemers- en ambtenarenprotest tegen het soberheidsbeleid, lijkt het erop dat de start van de Muntunie niet meer gemist kan worden. Nochtans is het vrijwel zeker dat alleen Luxemburg aan alle criteria zal voldoen en er een politieke handel rond de aanduiding van de deelnemers komt.

DE BANKEN CAPITULEERDEN VOOR DE EENHEIDSMUNT

Als de Muntunie vandaag onomkeerbaar lijkt, is het omdat in 1996 het point of no return werd overschreden. Veel grootbanken en distributiebedrijven begonnen met miljardeninvesteringen om hun software en dienstenpakket aan het nieuwe munttijdperk aan te passen. Die investeringen zijn zo gigantisch dat het afvoeren van de Economische en Monetaire Unie (EMU) nu al een ramp zou betekenen. De bankwereld stond lang terughoudend tegenover de Europese eenheidsmunt en dat negativisme had alles met zakelijke belangen vandoen. De EMU trekt immers een streep door een lucratieve handel.

De Boston Consulting Group, een Amerikaans studiebureau, rekende in oktober vorig jaar uit dat de EMU de banken 150 miljard frank zal kosten, omdat ze een punt zet achter veel wisseltransacties. In tegenstelling tot wat doorgaans wordt aangenomen, zullen de Amerikaanse grootbanken hier evengoed onder lijden als de Europese. Mede daardoor kan het Amerikaans verzet, of de obstructie, tegen de euro worden verklaard. De fundamentele reden blijft natuurlijk dat er een directe concurrent voor de dollar in de maak is, wat de Amerikaanse machtsposities bedreigt.

De echo van het Amerikaans ongeloof was terug te vinden in het vreemde boekje van Peter Vanderbruggen?De Europese leugen?, waarin de auteur al de Angelsaksische fobieën en vooroordelen over Europese politiek tot de zijne maakte. In de loop van 1996 merkten de banken dat het de politici menens was. Vandaar de enorme investeringen in nieuwe programma’s en de quasi onmogelijkheid om het project nog te verdagen. De Muntunie slokte al zoveel geld op dat er geen weg terug is.

De ?capitulatie? van de bankwereld voor de eenheidsmunt kwam er niet zomaar. Ze was het resultaat van een opmerkelijk Duits maneuver, waardoor Bonn erin slaagde komaf te maken met een binnenlandse confrontatiekoers, die onbeheersbaar dreigde te worden. Tot november 1995 spitste de discussie rond de Muntunie zich in hoofdzaak toe rond de problemen inzake de toetreding. Welke landen zou het gelukken om tijdig aan de criteria te voldoen ? En zou er dan een technische, dan wel een politieke beoordeling volgen ?

HET GELD IS HEEL HET VOLK

In Duitsland voedden die debatten vooral de vrees dat de nationale trots, de D-mark, voor dubieus ?esperantogeld? zou worden ingeruild. De socialistische SPD, die al meer dan een decennium in de oppositie verzuurt, rook haar kans. De partij beloofde dat ze van de mark de inzet van de parlementsverkiezingen van 1998 zou maken. De strijd rond de mark dreigde tot een Kulturkampf uit te dijen. Het was in die tijd dat voorzitter Hans Tietmeyer van de Duitse Centrale Bank, graag met een citaat van de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter uitpakte. ?Im Geldwesen eines Volkes spiegelt sich alles was dieses Volk will, erleidet ist.? Vrij vertaald : het geld is heel het volk. Zodat christen-democratisch minister van Financiën Theo Waigel het stabiliteitspact uitvond.

Met dat pact, beloofde Waigel, zou de nieuwe Europese munt even sterk als de mark worden. De deelnemers aan de Muntunie, zo stelde de CDU-leider, moesten er zich toe verbinden om na de toetreding een nog striktere begrotingsdiscipline te respecteren. De schroef werd aangedraaid. De begrotingstekorten moesten beneden de 3 procent blijven, zoniet dreigden er sancties. Die 3 procent was evenwel een absoluut maximum. In normale tijden moest het tekort tot circa 1 procent en liefst minder beperkt blijven. Met zijn voorstel bracht Waigel een gealarmeerde Duitse publieke opinie tot bedaren.

Aangezien alle aandacht naar de manier van functioneren van de Muntunie ging, werd het principe zelf, dus ook het opgeven van de mark, de facto aanvaard. Daarmee werd in Duitsland de ideologische lont uit het debat gehaald en werd de discussie tot een bijna technisch niveau herleid. Waarom getreurd om de mark als de garantie bestond dat de nieuwe munt even sterk zou zijn ?

De Waigel-truc werkte. De SPD bond in en de bankwereld, onder meer de Bundesbank, stelde zich iets inschikkelijker op. Zodat ook de media tot rust kwamen. Het zat Waigel mee. Want de kandidaat-leden voor de Muntunie reageerden welwillend, ongeacht hun coalitiekleuren. Zelfs uit de socialistische rangen van de Unie kwam er weinig tegenwind. Nog een capitulatie. Als er al bedenkingen daagden, waren ze in hoofdzaak van tactische aard. Niemand sprak van een ?Duits dictaat?. Nergens werd de terechte, maar onaangename opmerking gemaakt dat Duitsland op zijn eentje een nieuw hoofdstuk in het verdrag van Maastricht inlaste. Meestal bleef het bij een neutraal commentaar, dat een lacune van het verdrag was ingevuld.

Noch ex-commissievoorzitter Jacques Delors, noch de voormalige Spaanse premier Felipe Gonzalez formuleerden toen nauwelijks inhoudelijke kritiek. Gonzalez waarschuwde wel voor verwarring in het taalgebruik. ?Terwijl Waigel het reeds over het begrotingsbeleid na het intreden van de Muntunie heeft, proberen vele landen zich nog met zweet en tranen te kwalificeren.?

ONENIGHEID TUSSEN FRANKRIJK EN DUITSLAND

Sneller dan de Duitsers waarschijnlijk zelf hadden verwacht, slikten de Uniepartners de gedachte van een stabiliteitspact en een rigide begrotingsdiscipline. De ruzie volgde veel later, toen bleek dat Duitsland het niet bij intentieverklaringen wou houden, maar forse en automatische sancties eiste voor landen die zich niet aan de 3 procent hielden.

Pas op de top in Dublin, na lang nachtelijk vergaderen en met de Luxemburgse premier Jean-Claude Juncker in een glansrol, werd een compromis gevonden. Het had veel voeten in de aarde voor de Franse president Jacques Chirac en de Duitse kanselier Helmut Kohl elkaar de hand drukten en zeiden dat de zaak beklonken was. De ruzie ging immers tussen Duitsland en Frankrijk, dat in deze op veel sympathie van andere lidstaten kon rekenen.

Frankrijk wou van geen automatische sanctie weten en kreeg uiteindelijk een beetje gelijk. In geval een land een krimp in het binnenlands product van meer dan 2 procent moet verwerken, kan het uitzonderlijke omstandigheden inroepen en mag het begrotingstekort de 3 procent van het bruto binnenlands product overstijgen. Frankrijk had de uitzonderingsnorm graag op 1,5 procent gebracht, maar botste op een Duits veto. Als de recessie tot 0,75 en 2 procent beperkt blijft, moet de Raad van Ministers beslissen of er sancties volgen. Als het begrotingstekort de 3 procent overstijgt, terwijl het binnenlands product (BBP) met minder dan 0,75 procent daalt, wordt er niet onder politici gepraat. De sancties komen er dan volautomatisch aan en dat kan tot boetes van 0,2 tot 0,5 procent van het BBP leiden. Dat is geen klein bedrag. In 1997 wordt het Belgisch BBP op 8.000 miljard frank geraamd, zodat een boete van 0,2 procent circa 16 miljard frank zou bedragen.

Voor de top van Dublin zaten Chirac en Kohl tot drie keer rond de tafel. Eerst in Perigeux, nadien in het Elysée en tenslotte in Nürenberg. Ze slaagden er niet om een vergelijk rond het stabiliteitspact te vinden. In ruime kring wekte dat falen en de terughoudendheid van Kohl verbazing. De Duitse kanselier kon het zich blijkbaar niet veroorloven om de confrontatiekoers van Waigel bij te sturen. Het incident wijst alleszins op grondige verschillen in opvatting tussen beide landen over het monetair beleid. Frankrijk wil, indien nodig, politiek kunnen bijsturen. Terwijl Duitsland de bewegingsruimte van de politici zo klein mogelijk wil houden.

Tenslotte gaat het om een onwrikbaar Duits dogma. Niemand die het duidelijker formuleerde dan Konrad Adenauer, de godfather van de Bondsrepubliek, in 1956. ?In haar relatie tot de regering is de centrale bank volledig soeverein. Ze is alleen tegenover zichzelf verantwoordelijk. Deze instelling is aan niemand verantwoording verschuldigd, niet aan het parlement en evenmin aan de regering.?

OPMARS VAN EEN EUROPA VAN HARDEMUNTERS

Bij herhaling beten in het naoorlogse Duitsland kanseliers hun tanden op de Bundesbank stuk. Zowel Ludwig Erhard, Kurt Georg Kiesinger als Helmut Schmidt kwamen in aanvaring met de top van de bank. De confrontatie versnelde het einde van de politieke carrière van Erhard en Schmidt. Niet zelden ontstond de indruk dat de echte regering zich in Frankfurt, in plaats van in Bonn bevond. Karl Otto Pöhl die in de jaren tachtig aan het hoofd van de bank stond, was met die reputatie niet altijd even gelukkig. ?Deze instelling is geen schaduwkabinet,? zei hij bij herhaling.

Uitgerekend hun radicale concept willen de Duitsers Europa opleggen. De hele discussie rond het stabiliteitspact was daar een aanzet toe. Als het van Kohl en zeker van Waigel afhangt, zal de Europese centrale bank die binnenkort in de plaats van de nationale banken komt, even eigengereid kunnen optreden als de Duitse. Daar komt hommeles van. Als de Duitsers de euro even hard als de mark willen maken tegenover de dollar (de meetlat van de Europese munt) worden uitslaande conflicten in de top van de bank onvermijdelijk.

Vele landen zijn er immers van overtuigd dat de ondergewaarderde dollar één van de oorzaken is van de moeilijkheden die Europa ondervindt om zich op de internationale markten te verdedigen. De te harde munt zou de oorzaak van veel Europese werkloosheid zijn.

De botte manier waarop Waigel het stabiliteitspact probeerde binnen te halen, zette veel kwaad bloed. Ook in Duitsland, waar de Europees georiënteerde elite zich ergerde aan het arrogant nummer van de minister van Financiën. In Die Zeit bestempelde Robert Leicht het optreden van Waigel en Tietmeyer als een grote dwaasheid. ?Hun stabiliteitspact is een domme provocatie. Ze zorgden ervoor dat economische discipline een Duits dictaat lijkt. Bovendien is het pact een poging om de politiek door een computer te vervangen. Het is tijd dat de Duitsers zich afvragen welke baat ze bij de stabiliteit van de eigen munt vinden als ze daardoor heel Europa destabiliseren ??

Al even duidelijk was voormalig kanselier Schmidt. In een open brief schreef hij Tietmeyer dat het fameuze stabiliteitspact niet hoeft. Hoewel convergentie wenselijk is, kan een Muntunie ook zonder. Dat wordt dagelijks in Duitsland, de Verenigde Staten en Japan bewezen. ?In het rijke Californië en het arme Arkansas wordt dezelfde dollar gebruikt. Dat kan omdat de geldpolitiek in ervaren, ideologisch neutrale handen ligt. De belangengroepen of de politiek hebben er geen vat op. Het is precies datgene wat het verdrag van Maastricht garandeert.?

Schmidt kreeg geen gehoor. Voor Waigel is hij nauwelijks een gesprekspartner, want geen hardemunter. ?Schmidt was geen voorstander van een sterke mark,? zei hij enkele dagen voor de top in Dublin. ?Hij verkoos 5 procent inflatie boven 5 procent werkloosheid.? Waigel bleef dus onverkort achter het stabiliteitspact en de sancties staan. In Dublin haalde hij de buit grotendeels binnen. Over enkele jaren zal allicht blijken dat het ging om veel drukte om niets, wegens onuitvoerbaar.

GEEN RONKENDE VERKLARINGEN, MAAR DADEN GEVRAAGD

Hoe zou men een land, zeker een groot land, een boete kunnen opleggen als het met ernstige economische en budgettaire moeilijkheden kampt ? Moet het dan een bijkomende belasting heffen of nog eens extra in de sociale uitkeringen snoeien ? Stel dat de regering-Dehaene op een ogenblik dat ze 10 miljard in de ziekteverzekering zoekt, 18 miljard in een obscure Europese kas moet storten. Een regering die zich daaraan waagt, tekent haar doodsvonnis. Erger, ze zou de Unie zo onpopulair maken dat alleen de eurohaters er garen bij spinnen. Toch bleven Waigel & Co. op hun standpunt. Ze veranderen niet eens de naam van het pact dat, indien het ooit wordt toegepast, vooral een destabilisatiepact van Europa dreigt te worden.

Sinds 4 december 1991, de dag dat het verdrag van Maastricht werd goedgekeurd, tikt een tijdbom onder de Unie. Onder de bevolking groeit een steeds grotere scepsis rond de plannen die in Brussel worden gesmeed. Europa slaagt er niet in om een oplossing te vinden voor enkele van de ernstigste problemen van de mensen. De werkloosheid bijvoorbeeld. Hoewel werkgelegenheid nog altijd een nationale bevoegdheid is, gaat de burger er vanuit dat de echt belangrijke beslissingen op Europees niveau worden genomen. Of liever niet genomen. Die veronderstelling is niet helemaal onterecht en zowel de Commissie als de regeringsleiders hebben ze voortdurend voedsel gegeven.

Op de Europese Raad in Essen in december 1994 werd een ambitieus plan voor grote infrastructuurwerken goedgekeurd. Begin vorig jaar klapten de regeringsleiders voor het vertrouwenspact van Commissievoorzitter Jacques Santer in de handen. In de Ierse hoofdstad werd het allemaal nog eens overgedaan en werd een ronkende verklaring over werkgelegenheid de wereld ingestuurd. Zelfs Dehaene krijgt het van al die steriele woorden op zijn heupen en drong bij zijn collega’s op meer daden aan. Er kwam immers geen extra financiering voor de grote infrastructuurwerken. Want Duitsland en Nederland zweren bij zuinigheid.

TER WILLE VAN DE HEILIGE CONCURRENTIE

Al vele jaren is de werkloosheid dramatisch hoog en de bevolking constateert vooral de onmacht van de Unie om daar verandering in te brengen. Bijna dagelijks valt te vernemen dat, omwille van de concurrentieregels, noodlijdende bedrijven niet langer gesteund worden. Bij de staalarbeiders van Forges de Clabecq is niet het grootkapitaal, wel de Unie de boeman. Bij de Boel-arbeiders idem. Hetzelfde dreigt binnenkort bij BN in Brugge.

Twee decennia geleden zou een faillissement van Clabecq nog de grootste politieke commotie hebben veroorzaakt. Vandaag haalt het met moeite de voorpagina’s. Alsof het een banaal feit is, bovendien onvermijdelijk, omwille van die heilige concurrentieregels en de nog heiligere begrotingsnormen. De politici, dus de media of omgekeerd ? lijken haast gevoelloos voor zulke sociale drama’s. Misschien is het fatalisme. En gaat men er vanuit dat er toch geen remedies tegen de kwalen van de globale economie bestaan. Het einde van de lijdensweg is nog niet in zicht. In de openbare diensten moet de echte concurrentieslag nog beginnen.

In zijn afscheidsspeech tot de Europese regeringsleiders signaleerde uittredend parlementsvoorzitter Klaus Hänsch het gebrek aan enthousiasme van de burger voor Europa. ?Niet verwonderlijk. Europa geeft op duizend verschillende vragen duizend verschillende antwoorden, maar zwijgt over de grote uitdagingen van onze samenleving.?

Dank zij de Unie is de prijs van de vliegtuigtickets gedaald, wordt telefoneren voortdurend goedkoper en is de GSM bijna een must. Dit consumentenplezier weegt vooralsnog niet op tegen het verdriet dat Europa bij grote bevolkingsgroepen aanricht en dat tot een gevaarlijke kortsluiting moet leiden. Het nieuwe Unieverdrag kan daar de aanstoot toe zijn. Het zou niet eens mogen verbazen, mocht de bevolking deze kans aangrijpen om enkele rekeningen met de Unie te vereffenen. Het nieuwe verdrag dreigt immers een onbegrijpelijke en irrelevante woordenbrij te worden. Een massaal nee van het soevereine volk hangt in de lucht, althans in het geval van referendum.

Paul Goossens

De euro wordt een concurrent van de dollar en dat bedreigt Amerikaanse machtsposities.

Onder de arbeiders van Forges de Clabecq is de Europese Unie de boeman. Europa schept geen banen, het veroorzaakt afdankingen.

Duits minister van Financiën Theo Waigel.

Er hangt weer een massaal nee van het soevereine volk in de lucht.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content