Het Europese landbouwbeleid is uitgegroeid tot een symbool van alles wat er in de Unie mis kan gaan: bureaucratie, verspilling, fraude. Toch is een grondige hervorming nog niet voor morgen.

Het was een tactische zet van de Britse premier Tony Blair om vlak voor de Europese top van regeringsleiders in juni de hervorming van de Europese landbouwpolitiek op tafel te gooien. Blair wist donders goed dat hij daarmee een doos van Pandora opende, maar hij kon de Britse rebate ‘redden’ zonder alle schuld te krijgen voor het mislukken van de top.

Blair heeft een punt als hij het absurd noemt dat zeker 40 procent van het Europese budget (al jaren grosso modo 50 miljard euro per jaar) wordt uitgegeven aan de landbouwsector, die werk biedt aan slechts vijf procent van de Europese bevolking. Ook Europees commissaris voor Landbouw Mariann Fischer Boel – die nota bene zélf in opspraak kwam omdat het boerenbedrijf van haar man ook riante landbouwsubsidies ontvangt – vindt dat het wel wat minder kan: veertig procent van het Europese budget naar een sector die slechts 0,3 procent van het bruto nationaal product van de EU vertegenwoordigt, is wat veel van het goede.

De vermoedelijke nieuwe Duitse bondskanselier Angela Merkel liet al weten dat ze Blair niet volgt. Als president Jacques Chirac zou laten raken aan de landbouwsubsidies voor Franse boeren (die netto het meest ontvangen) tekent hij z’n politiek doodvonnis. En ook in Zuid-Europese landen is de Europese landbouwsteun een belangrijke levensader. Maar binnenskamers beseft iedereen al lang dat het Europese landbouwbeleid is uitgegroeid tot een geldverslindend monster, dat niet alleen zwakke landbouweconomieën in ontwikkelingslanden kapotmaakt, maar nu ook zijn eigen kinderen – de Europese boeren – dreigt op te eten. Fischer Boel bepleit het behoud van het landbouwbeleid, maar dan in afgeslankte vorm.

Dat landbouwbeleid is ontworpen in 1961 en groeide sindsdien uit tot een symbool van wat er fout kan gaan in Europa: boterbergen en melkplassen; vetmesterij met hormonale middelen en te veel antibiotica; dollekoeienziekte, Creutzfeldt-Jakob en varkenspest; protectionisme tegen landbouwproducten van buiten de EU; miljarden euro’s aan subsidies voor de Europese opbrengsten; massale fraude met EU-landbouwsteun; dumping van overschotten in derdewereldlanden met verwoesting van lokale markten in die landen tot gevolg… Voorwaar geen palmares om trots op te zijn.

Toch ging tien jaar geleden nog ruim de helft van het EU-budget naar de landbouwsector. Die geldstroom wordt sindsdien heel langzaam afgebouwd en omgeleid. Maar elke politieke leider is bevreesd voor boerenopstanden en symbolische karrenvrachten landbouwgewassen voor zijn kabinet. Het Britse europarlementslid Terry Wynn, die onderzoek deed naar fraude met landbouwsubsidies, zei al medio jaren negentig: ‘Het landbouwbeleid is een puinhoop. En er is geen politieke wil om dat toe te geven. Geen enkele overheid is bereid om zijn boeren voor het hoofd te stoten.’

Omvangrijke fraude

Een probleem is de enorm ingewikkelde regelgeving en daarmee gepaard gaande bureaucratie waar de Europese landbouw mee te maken krijgt. Voormalig eurocommissaris Karel Van Miert in zijn boek Mijn jaren in Europa: ‘Sinds vele jaren wordt de EU geplaagd door omvangrijke fraude. Vooral de enorm ingewikkelde organisatie van het gemeenschappelijke landbouwbeleid leende zich voor allerlei fraudepraktijken. De controle die ter plekke door de lidstaten moest worden uitgevoerd, was vaak gebrekkig of zo goed als onbestaand, of politiek problematisch zoals op Corsica of Sicilië. Probeer op Corsica het aantal koeien maar eens te tellen. Om niet te spreken van de geoliede fraude bij de gesubsidieerde productie van olijven.’

Het ingewikkelde systeem met allerhande subsidievormen vráágt bijna om gesjoemel op grote schaal. Vorig jaar signaleerde de Europese antifraudedienst Olaf voor 2002 een stijging van het aantal landbouwfraudes met 36 procent, oftewel 3285 gevallen voor een bedrag van 198 miljoen euro. Het zijn in eerste instantie de Europese lidstaten die moeten optreden tegen frauderende landbouwbedrijven. Dat doen ze met weinig enthousiasme. De Europese Rekenkamer publiceerde eind vorig jaar nog een onthutsend rapport: van ruim drie miljard euro landbouwsubsidies, waarvan tussen 1971 en 2002 is aangetoond dat er mee gefraudeerd werd, is driekwart nooit gerecupereerd. Zwak beleid in de Europese hoofdsteden én bij de Europese Commissie, noteert de Rekenkamer.

Voorts worden ook vragen gesteld bij de opsporing, waarbij men wél jacht maakt op de kleintjes en de grote vissen laat zwemmen. Een rapporteur van het Europees parlement schreef vorig jaar: ‘Het is onaanvaardbaar dat de Commissie nalaat op te treden tegen grootschalige criminele namaak van boter en andere zuivelproducten door industriële ondernemingen en criminele organisaties, hetgeen in flagrant contrast is met de strengheid waarmee boeren vaak door de Europese Commissie wegens kleine en formele fouten worden vervolgd.’

Het is sowieso een misvatting te denken dat het landbouwbeleid vooral de boeren helpt. Neem bijvoorbeeld de exportsubsidies, waarmee landbouwbedrijven ondanks lage wereldmarktprijzen toch kunnen concurreren en een redelijk inkomen behouden. In Europa wordt het aandeel dat de exportsubsidies in het totale landbouwbudget vertegenwoordigen, al enkele jaren afgebouwd. In België ging in 2003 nog ruim 40 procent van de Europese landbouwsteun – een paar honderd miljoen euro – naar die exportsubsidies voor vooral: suiker, granen, vlees en zuivel. De Tijd noteerde dat ‘liefst 223 miljoen euro werd verdeeld over amper 46 bedrijven in België met hoofdzetel in het buitenland. Multinationale ondernemingen dus. De andere helft ging naar 308 bedrijven met zetel in België. Toenmalig landbouwminister Vera Dua (Groen!) antwoordde zeer duidelijk op een parlementaire vraag daarover: ‘De begunstigden zijn firma’s uit de agro-alimentaire sector en geen landbouwbedrijven. Dit betekent 421 miljoen euro steun aan bedrijven die landbouwproducten opkopen, eventueel verwerken en uitvoeren. Geen boer die eraan te pas komt.’

Inkomenssteun

Op eieren lopend, probeerde de EU voorzichtig het landbouwbeleid te hervormen. In juni 2003 bereikten de Europese landbouwministers een doorbraak. Zo is het overschakelen van productiesteun naar inkomenssteun vanaf dit jaar een uitstekende zaak, stelt groen europarlementslid Bart Staes: ‘Dat stemt meer overeen met de wensen van de consumenten en de belastingbetalers, en het zet de producenten, de boeren, evenmin in de kou. De landbouwers krijgen meer de kans te produceren wat de markt vraagt. Vroeger was het: hoe meer je produceert, hoe meer subsidies je krijgt. Gevolg: een overproductie met boterbergen, wijnplassen en vleessilo’s. Onbetaalbaar en vaak van een twijfelachtige kwaliteit. Nu is het: de boer krijgt een subsidie die los staat van de productie, en om die subsidie te krijgen, moet hij milieunormen naleven die de voedselveiligheid, de gezondheid van dieren en planten en het dierenwelzijn respecteren en bovendien de landbouwgrond in goede staat houden. Dit maakt een krachtiger beleid op het gebied van plattelandsontwikkeling mogelijk.’

Toch moet er ook niet te vroeg gejuicht worden. Want de afspraak uit 2003 om meer geld richting ‘plattelandsontwikkeling’ te dirigeren – ook goed om de verstedelijking van Europa af te remmen – wordt door de lidstaten nog maar mondjesmaat nagekomen. Het Duitse europarlementslid Friedrich Wilhelm Graefe zu Baringdorf, vice-voorzitter van de Landbouw-commissie, wees Blair en Chirac op een uitweg uit hun impasse: ‘Het landbouwbudget moet meer gebruikt worden voor ontwikkeling van rurale economieën. Het geld is nodig voor opleidingen, infrastructuur, of investeringen in hightech, om het platteland aantrekkelijk te maken om te wonen en te werken. Daarmee realiseer je ook een doelstelling van de Lissabon-agenda: het creëren van jobs op een duurzame basis.’

Een ongetwijfeld visionair compromis dat volgens goed geïnformeerde bronnen serieus door de Europese Commissie overwogen wordt. De verdere evaluatie van het landbouwbeleid is pas voorzien voor 2008.

Dus dreigt het Europese gekibbel over landbouwgeld voorlopig de eensgezindheid van de EU bij de lopende internationale onderhandelingen – in dit geval de Wereldhandelsorganisatie (WTO) – te verzwakken. De EU zei vorig jaar nog in het kader van die onderhandelingen bereid te zijn om zijn exportsubsidies stop te zetten, indien landen zoals de VS dat ook doen. Ook de Amerikaanse president George Bush laat zich weleens ontvallen dat te willen.

Maar volgens recent onderzoek van de internationale ngo Oxfam nemen de exportsubsidies van rijke landen niet af, maar toe. Een kwestie van ‘creatieve boekhouding’. De EU betaalt nu jaarlijks ongeveer 4 miljard euro aan exportsteun voor de landbouw. Volgens Oxfam is dat vier keer zo veel als wat de EU officieel aangeeft bij de WTO in Genève. De VS doen niet veel beter: ze geven 5,2 miljard euro aan exportsteun, oftewel tweehonderd keer meer dan officieel aangegeven. Oxfam becijferde dat de totale landbouwsteun van rijke OESO-landen nog altijd ruim 207 miljard euro per jaar bedraagt. ‘Een schandalig verraad’, zei Celine Charveriat, het hoofd van Oxfams Fair Trade-campagne. Volgens Oxfam tonen de cijfers aan dat ze zich niet aan de afspraken houden, terwijl ze wel arme landen verplichten om hun markten te openen voor hun gesubsidieerde producten. De Europese Commissie ontkent deze aanklacht heftig. Intussen heeft een westerse koe dagelijks nog altijd meer te besteden dan miljoenen Afrikanen.

Hans van Scharen

Het is sowieso een misvatting te denken dat het landbouwbeleid vooral de boeren helpt.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content