De ere-oscar voor de weinig boetvaardige Elia Kazan verstoorde de samenhorigheid van het jaarlijks filmfeest in Hollywood.

Zeven gouden beeldjes – onder meer voor beste film – voor de flauwe toneelkomedie “Shakespeare in Love”? De Italiaanse komiek Roberto Benigni beste acteur in de smaakloze Auschwitz-klucht “La Vita e bella”? Gelukkig was er nog een beetje politieke controverse om de absurde resultaten én de verlammende saaiheid van de 71ste oscarceremonie te doen vergeten.

De Academy of Motion Picture Arts and Sciences heeft van oudsher een hartsgrondige hekel aan wie haar jaarlijks feest gebruikt als platform voor radicale praat en militante actie.

Dit jaar had het bejaardenclubje uit Beverly Hills de problemen echter zelf gezocht door regisseur Elia Kazan met een Honorary Academy Award te bekronen.

“Ik zal naar de televisie kijken in de hoop dat iemand hem neerschiet. Het zou waarschijnlijk een beetje opwinding betekenen tijdens een voor het overige stomvervelende avond”, zo reageerde Abraham Polonsky (88) op het vooruitzicht dat Kazan in de bloemetjes zou worden gezet.

Zo’n vaart liep het natuurlijk niet. Het bleef bij enkele luttele protesten op straat. En maar de helft van de aanwezigen in het Dorothy Chandler Pavilion veerde recht om Kazan toe te juichen. Harde actie kon je bezwaarlijk verwachten gezien de hoge leeftijd van de misnoegden. En is ook niet echt meer nodig gezien de even respectabele leeftijd van hun doelwit: Kazan is 89 jaar, sukkelt met zijn gezondheid en kan elk moment bezwijken.

Uiteraard stonden niet de artistieke merites ter discussie van de man die na revolutionaire theaterproducties van Arthur Miller en Tennessee Williams in New York, naar Hollywood verhuisde en via Marlon Brando een nieuwe, viscerale stijl van acteren in de Amerikaanse film introduceerde. Wat Kazan nog altijd niet is vergeven, is dat hij tijdens de heksenjacht op communisten (1947-1954) namen noemde. De feiten zijn nu al bijna een halve eeuw oud, maar de ere-oscar rijt de oude wonden weer open.

ER WAREN ALLEEN SLACHTOFFERS

Kazan is pas 22 als hij zich in volle economische crisis bij het linkse Group Theatre voegt. Bijna onvermijdelijk wordt hij ook lid van de Amerikaanse KP, maar na enkele maanden vliegt hij terwille van zijn individualistische houding al aan de deur. Vanaf het niet-aanvalsverdrag tussen Duitsland en de Sovjet-Unie in 1939 zweert hij zijn ultralinks verleden af. In 1952, in volle heksenjacht op subversieve infiltranten in de amusementsindustrie, wijst Kazan voor de beruchte House Un-American Activities Committee (HUAC) acht gewezen kameraden aan. Dankzij informanten als Kazan komen deze mensen op de zwarte lijst terecht en vinden ze de eerstvolgende vijftien jaar geen werk meer in Hollywood.

Volgens de naar Parijs uitgeweken regisseur John Berry was de medewerking van Kazan een berekende zet (“hij wilde zijn zwemkom niet verliezen”); Kazan hield voet bij stuk dat hij in eer en geweten handelde. Maar in zijn memoires geeft hij indirect toe dat zijn capituleren voor de commissie van senator McCarthy tegemoetkomt aan de diepgewortelde hunkering van de immigrant Kazan, zoon van een Anatolische tapijthandelaar, om toch maar aanvaard te worden in zijn nieuwe vaderland. Welke betere manier om zelf een echte Amerikaan te worden dan degenen verraden die precies van anti-Amerikaanse activiteiten worden beschuldigd?

Zo mogelijk nog erger dan het verklikken zelf, is dat Kazan nooit enig berouw heeft getoond (ook tijdens het ontvangen van zijn oscar uit de handen van Martin Scorsese deed Kazan alsof er geen vuiltje aan de lucht was), ergo dat een moreel laakbare daad hem een nieuw creatief elan gaf. In zijn oscar-winnende film “On the Waterfront” (1954) transformeerde hij een klikspaan in een heroïsche martelaar. Brando speelt daarin een stuwadoor die getuigt tegen de corrupte vakbond aan de dokken van New York.

Voorstanders van het eresaluut aan Kazan beroepen zich op de aloude scheiding tussen politiek en kunst. Minder naïef is het manoeuvre van enkele revisionistische historici die de rehabilitatie van Kazan aangrijpen om gelijk de paranoia en de hysterie van het McCarthyisme te rechtvaardigen als een misschien wat lichtelijk ontspoord maar dan toch loyaal offensief tegen het reëel gevaar van een vanuit Moskou gestuurd communistisch complot in gods eigen Amerika.

De blacklisted scenarist Dalton Trumbo vatte het in de jaren zeventig al het best samen: “Er waren tijdens de heksenjacht heiligen noch demonen, alleen slachtoffers.”

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content