Veertig jaar geleden reed Lucien Van Impe zijn eerste Ronde van Frankrijk. Hij zag er hoe Eddy Merckx een ravage aanrichtte. De Tour 2009 wekt minder geestdrift op bij de laatste Belgische eindwinnaar en beste klimmer aller tijden.

In de Zalige Zomer van 1969 won Eddy Merckx met verpletterend overwicht zijn eerste Tour. De voorbije weken verschenen er twee boeken en een oneindige reeks verhalen over die mythische triomf, die vanuit alle mogelijke invalshoeken werd belicht en waaraan zelfs een tentoonstelling werd gewijd. Merckx trad in de legende: hij was 30 jaar na Sylvère Maes de eerste Belg die de Ronde won.

Die Tour van 1969 markeerde het debuut van Lucien Van Impe. Hij was amper een paar dagen prof toen hij er aan de start kwam. De Oost-Vlaming zou twaalfde eindigen, op iets minder dan een uur van Merckx. In die weken ontdekte Van Impe zijn bijna hartstochtelijke liefde voor deze koers. ‘Wie nooit de Ronde van Frankrijk gereden heeft, mag zich geen renner noemen’, zegt hij. En hij meent het uit de grond van zijn hart.

Lucien Van Impe, tegenwoordig een van de vier sportdirecteurs bij het uiterst bescheiden Veranda Willems, stemde zijn hele seizoen af op de Tour. Hij kan er nog altijd met passie over vertellen. Weemoed en nostalgie drijven dan boven. Vandaag vindt de zesvoudige bergkoning er veel minder aan. Hij verwacht een saaie wedstrijd omdat er te weinig echte bergritten zijn, en neemt zich voor enkel het laatste halfuur van de ritten op televisie te volgen. Niet dat hij wil zeuren, maar hij stelt toch vast dat er te veel geklaagd wordt, terwijl het in zijn tijd veel zwaarder was. In die Tour van 1969, bijvoorbeeld, toen Merckx er een slagveld van maakte.

Lucien Van Impe: Merckx was in de Ronde van Italië van 1969 op doping betrapt en naar huis gestuurd. Ze hadden hem geflikt. Hij verscheen zo gefrustreerd aan de start van de Tour, met zo veel woede en verbittering in zich, dat hij drie weken lang bij wijze van spreken alleen maar heeft gedemarreerd. Hij stuurde constant zijn ploeg naar voren en ik hoorde hem maar één woord roepen: ‘Rapper!’

Met Merckx koersen was soms een verschrikking. Ik herinner me dat we de dag na de Tour een criterium in Aalst reden. Daar kwam veel volk op af, en een groot deel ook voor mij – ik reed in eigen streek. Ik vroeg Merckx of ik een ronde wat voorop mocht rijden, ik praatte niet over winnen, maar hij wou er niet van weten. Hij zei: ‘Demarreer maar als je kunt.’ Ik was geen tien meter weg of hij kwam mij al terughalen. Een premie was voor hem een premie. Hij wou gewoon alles winnen.

Als je tegen Merckx gekoerst hebt, weet je wat koersen is. Ik zit er nog steeds in, ik zie het verschil. Merckx ging al het eerste uur tekeer, terwijl de ritten toen 50 kilometer langer waren dan nu. Nu klagen ze al als een etappe eens wat langer is dan 200 kilometer, vroeger was dat dagelijkse kost. En hoeveel keren gebeurde het niet dat er twee ritten op een dag geprogrammeerd stonden? Ik heb zelfs eens drie ritten op een dag geweten.

U was amper 22 toen u in de Tour debu- teerde.

Van Impe: Sterker: ik was nog maar vier dagen prof. Er was geen enkele Belgische ploeg die me wilde, maar dankzij bemiddeling van ex-renner Edgard Sorgeloos kwam ik bij het Franse Sonolor-Lejeune terecht. Jean Stablinski, de sportdirecteur, had nog nooit van mij gehoord, de andere renners ook niet. Ik zei: ‘Ik deel niet mee in het prijzengeld, alles is voor jullie.’ Dat was mijn filosofie: als ze voor mij moesten werken, dan hoefde ik niets te hebben. Daar keken ze raar van op. Uiteindelijk werd ik dus twaalfde en tweede Belg, maar dat viel niet op door die suprematie van Merckx. Trouwens, de Belgen wonnen dat jaar dertien ritten, nu zijn we al blij met één.

Ik had eigenlijk bij de eerste tien moeten eindigen, maar in de rit naar Maastricht, in het begin van de Tour, miste ik een belangrijke ontsnapping en verloor zo tien minuten. Ik wist toen nog niet hoe de profs koersten. Ik probeerde het gat te dichten, zette me op kop van het peloton maar Martin Van Den Bossche, de luitenant van Merckx, pakte me bij mijn vel en zei: ‘Ga jij maar achteraan rijden, manneke.’ Zoals gezegd: niemand kende me, al had ik bij de amateurs veel gewonnen. Maar dat viel niet op: de weelde was toen erg groot.

Voor mij bestond er niets mooiers dan de Tour te rijden. Al die inspanningen die je leverde, en dan nadien die sliert criteriums met overal een massa supporters die je komen aanspreken en toejuichen… Dat vond ik het plezierigste van mijn hele carrière. Nu kennen ze dat niet meer. Er zijn geen criteriums meer, en bij de andere koersen blijven de renners in de bus zitten tot vijf minuten voor de start. Ik vind dat erg: er is geen contact meer tussen de renners en het volk. En de Tour heeft door het wegvallen van die criteriums geen epiloog meer. Onderschat die koersen niet hoor, het was vaak loodzwaar. Honderd kilometer rijden in een hoog tempo, op een parcours van één kilometer met een hoop bochten… Dat was altijd maar afremmen en optrekken. En dan de auto in en dikwijls een stuk van de nacht rijden naar het volgende criterium.

In die eerste Tour liet u meteen uw kwaliteiten als klimmer zien.

Van Impe: Na de eerste bergrit waarin ik mee vooraan zat, zei Stablinski zelfs dat ik ooit de Tour zou winnen. Dat geloofde ik toen niet, maar hij heeft wel gelijk gekregen. In die bergritten durfde ik in het begin niet helemaal voluit te gaan, ik keek een beetje op naar de anderen. Het opmerkelijke was ook dat je met Merckx altijd volle bak naar die eerste col reed, hij trommelde zijn ploeg op en joeg ze naar voren, altijd met dezelfde armbeweging. Echt onvoorstelbaar.

Wij moesten altijd kleiner gaan rijden vanaf het moment dat het klimwerk begon, maar Merckx kon ook nog de eerste kilometers dat grote verzet blijven duwen. Je demarreerde, pakte twintig meter, maar hij dichtte die kloof meteen, in zijn verschroeiende tempo. Als je dan nog in zijn wiel zat, keek hij eens achterom met een blik van wat doe jij hier nog?

Eén enkele keer heeft Merckx iets tegen me gezegd: hij vond dat mijn fiets te groot was. Dat was juist, ik had maar vier dagen voor de start van de Tour bij Sonolor-Lejeune getekend, te laat om nog een fiets op maat te krijgen. Dat kon er bij Merckx niet in. Hij was geobsedeerd door zijn positie en had altijd een sleutel bij zich voor zijn stuur en zadel. In de aanloop naar de bergen gebeurde het dat hij een keer of twintig zijn zadel bijstelde.

Was u tevreden over uw eerste Tour?

Van Impe: Zeer zeker. Vooral in de bergen voelde ik me goed. Ik kreeg een kick als ik kon klimmen, daarom legde ik me aanvankelijk ook op het bergklassement toe. In de tijdritten verloor ik altijd een minuut of zeven. In mijn tijd stonden er twee ploegentijdritten op het programma en ik heb nooit een sterke ploeg achter me gehad. Heel mijn carrière stond in het teken van het klimmen. Ik ging constant in Wallonië trainen, of ik spurtte de Muur van Geraardsbergen op, tien, twintig keer, tot het voor mijn ogen begon te schemeren.

Klimmen moet je onderhouden, anders raak je die souplesse meteen kwijt. Als je twee weken lang op een vlakke omloop koerst en ze sturen je een col op, raak je bij wijze van spreken niet boven. Omdat je met een andere pedaalslag hebt gereden. Daarom waren de trainingskampen in het begin van het seizoen voor mij altijd een groot drama, ik had dan al een hele tijd geen berg meer gezien.

Er zijn nu nauwelijks nog specifieke klimmers.

Van Impe: Alberto Contador is de enige. Die kan versnellen in de cols. Maar dat betekent niet dat hij de Tour zal winnen. Ik ben namelijk absoluut niet onder de indruk van het parcours. Bij de Ronde van Frankrijk horen zware bergritten, terwijl er nu maar een paar zware cols zijn, en die liggen dan nog vaak ver van de aankomst. De lastigste rit is die naar de Ventoux, op de voorlaatste dag. Maar wie dan de trui heeft, zal die volgens mij niet meer verliezen. Stel dat Fabian Cancellara in het geel rijdt en twee minuten voorsprong heeft. Wie gaat hem dan op de Ventoux lossen en op twee minuten zetten?

Cancellara?

Van Impe: Hij is mijn favoriet, ja. Je hebt de ploegentijdrit, twee individuele tijdritten en elf vlakke ritten, dat is perfect voor hem. Er zijn maar drie etappes die eindigen op een col. En Cancellara heeft een uitstekende ploeg. Wat zal er gebeuren in deze Tour? Er zal veel gewacht worden. In de eerste bergrit durven ze niets, die eindigt in Andorra op een col. Soms zie je dat er nog vijftig, zestig renners samen zijn voor de laatste klim begint. Het lijkt wel een massaspurt naar boven. Wie de Tour wil winnen, moet zich in de tweede bergrit laten zien, maar daar ligt de laatste col dan weer op 45 kilometer van de aankomst. En dan heb je de rit over de Aspin en de Tourmalet, maar de top van de Tourmalet ligt op 70 kilometer van de finish. Heel jammer.

Door het parcours zal Lance Armstrong wellicht kunnen aanklampen, maar ik verwacht hem niet voorin. Een renner moet alleen aan koersen denken, en ook na zijn comeback is Armstrong met te veel andere zaken bezig. Hij zal zich wel loyaal opofferen als blijkt dat Alberto Contador beter is. Maar hij lijkt me niet echt in vorm. Denis Menchov rijdt beter. Tenminste: in de Giro, maar is dat nog zo in de Tour? En waartoe is Carlos Sastre in staat? Ik weet het niet. Ik tip op Cancellara.

Omdat hij dit parcours aankan.

Van Impe: Inderdaad. Ik zou het misschien niet mogen zeggen, maar de komende Ronde van Frankrijk wordt de zwakste sinds lang, sinds heel lang. Het zijn de cols die de Tour groot maken, maar die zullen we moeten missen. Dat is de schuld van de renners én van de sportdirecteurs die almaar zitten te zagen dat het te lastig is, dat het niet meer verantwoord is. Daardoor zijn de organisatoren verplicht om er veel bergen uit te laten, en dat gaat ten koste van het spektakel. Waarom komen de mensen kijken, waarom is de Tour zo groot? Omdat er gestreden wordt, omdat je renners ziet demarreren en exploderen, maar ook kraken en breken. Waar moet dat dit jaar gebeuren? Ik zou het niet weten.

Ze zeggen altijd dat de wielersport zwaarder is dan vroeger. Dat is dus onzin, hè. Er komt wel meer stress bij kijken, omdat de bedragen die circuleren groter zijn. Ik heb vroeger altijd van mijn vader gehoord: wie veel werkt, verdient veel geld. Nu werken ze minder en verdienen ze meer. Ik vind: laat ze maar wat afzien voor al die miljoenen.

Ik reed vroeger 140 wedstrijden per jaar. Nu doen ze er hooguit 80 en ze nemen in volle seizoen twee weken vakantie. De mentaliteit is erg veranderd: wij wilden elke dag fietsen. Wat deed ik als ik thuis was? Een dag trainen, een dag koersen. Er waren toen natuurlijk ook meer wedstrijden dan nu. Pas op, ik wil niet zeuren, maar als de Tour vroeger tussen de 4000 en de 5000 kilometer lang was, waarom is dat nu nauwelijks nog 3500 kilometer?

Wat verwacht u van de Belgen?

Van Impe: Misschien kan Stijn Devolder bij de eerste tien finishen, al maakt hij op dit moment geen goeie indruk. Maar het kan dat hij zich wat verstopt, ik deed dat vroeger ook altijd: goed rijden maar niet tonen dat je goed rijdt. In de Giro zag ik heel goeie dingen van Serge Pauwels, maar die doet dus niet mee. De manier waarop hij bergop reed, dat maakte indruk op me. Alleen moet je zo iemand de kans geven om zich op de Tour voor te bereiden. Die gasten moeten te veel werken voor de kopmannen, altijd maar weer diep gaan, dat is het drama.

Ik begon vroeger ook al in februari te koersen, maar er was niemand die me iets vroeg. Bij slecht weer bleef ik binnen en trainde ik op de rollen. Ik was nooit vroeg in vorm, de klassiekers reed ik in dienst van de ploeg. Ik begon pas later te winnen, ritten in de Ronde van Romandië of de Midi Libre, maar ik ging nooit voluit. Behalve op training om mijn recuperatievermogen in stand te houden. Je moet jezelf leren kennen, daar komt het toch op aan. Neem nu die Kevin Seeldraeyers, vijftiende in de Ronde van Italië. Daar werd lyrisch over gedaan, terwijl hij er beter aan had gedaan om bepaalde ritten uit te kiezen. Hij is nog te jong om voor het klassement te gaan.

Ik denk dat we al blij zullen mogen zijn als we een ritje winnen. Maar dan moet je wel meegaan in een ontsnapping, want in een massaspurt is Mark Cavendish niet te kloppen. De manier waarop die uit het wiel komt… Hij heeft zelfs geen ploeg nodig om hem te brengen, hij verstaat de kunst om intuïtief het juiste wiel te kiezen. Zijn ploeg moet alleen het peloton samenhouden. Ik vrees dat ik het scenario van de meeste ritten ken: een ontsnapping die op tien kilometer van het einde wordt geneutraliseerd en pas dan gaat het beginnen. Ik hoef dus alleen maar de laatste tien, twintig kilometer naar de televisie te kijken.

Erg enthousiast klinkt u niet.

Van Impe: Ik hoop natuurlijk dat ik me vergis en dat we volop spanning krijgen, maar ik zie het zo evolueren: Fabian Cancellara pakt in de tijdrit van Monaco de gele trui. Die zou hij dan zo snel mogelijk moeten afstaan om zijn team niet te veel te laten werken. Maar de vierde dag is er de ploegentijdrit, en daarin start de ploeg van Cancellara als favoriet, want er zitten nogal wat hardrijders tussen. In de Pyreneeën verliest hij dan wellicht het geel, maar als hij vervolgens in de Alpen de schade beperkt, is er op drie dagen van het einde een tijdrit van 40 kilometer, en daarin slaat hij gegarandeerd een kloof. En dan rij je hem niet meer los op de Ventoux, de voorlaatste dag. Zo zie ik het.

Een matige klimmer die de Tour wint.

Van Impe: Het is de evolutie van de wielersport. Voor een renner als ik zou het nu heel moeilijk zijn. Overal waar ik startte, reed ik aanvankelijk alleen voor de bergprijs. Dat moest zo van mijn vader. Hij wilde van mij een klimmer maken. Daar moest ik echt hard voor werken. Als amateur reed ik ’s ochtends nog de kranten rond, zo kweekte ik spieren. Rik Van Looy had dat ook gedaan, dat voorbeeld hield mijn vader me altijd voor. Ik won eens de Ster van Aartselaar. Daar hing een mooie prijs aan vast: een auto. Ik heb er nooit mee mogen rijden van mijn vader. En in de winter moest ik bij de metselaars gaan werken, om meer karkas te krijgen.

Het waren andere tijden.

Van Impe: Het waren mooie tijden. Soms vertel ik daarover aan mijn zoon, en die zegt dan: ‘Ben je daar weer, jij altijd met je oude verhalen?’ Weet je, voor ik de allereerste keer de Tour reed, nam mijn vader me mee naar een café in Deinze. Dat werd opengehouden door iemand die wel iets van de Tour kende, zei hij. Ik zie die man nog zitten, hij was een jaar of 75, met zijn grote handen legde hij alles uit, ik hoorde niet wat hij vertelde, ik keek alleen naar die handen, echte kolenschoppen. Maar hij had recht van spreken. Want het was Lucien Buysse, die in 1926 de Ronde van Frankrijk had gewonnen. Ik denk daar nog vaak aan wanneer jonge renners aan mij komen vragen of ik in mijn carrière iets heb gedaan.

DOOR JACQUES SYS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content