Een antropomorfe hond als hoofdpersonage. Het is een literair recept dat door romanciers meer dan eens werd toegepast. Virginia Woolf deed het al in 1930 in Flush. In de onlangs verschenen roman Timbuktu van Paul Auster fungeert de “stratier” Mr. Bones als centrale figuur. Zo’n strategie wordt ook toegepast door het Martha Tentatief in het locatiestuk Het Hondje Candy, waarin een poezelig witte menshond een glansrol vertolkt.

“In den beginne is er niks en dan het heelal, ieverants in dat onmetelijke absurde niks vliegt een bolleke.”, zo opent de anonieme en enigszins verlopen verteller het verhaal van Candy, product van een eendagsavontuur tussen het adellijke schoothondje Caramel en een naamloze zwarte zwerver. Vondeling Candy is de spil waarrond het gezin de Floere draait. Vader Jean is een tirannieke bruut, de hiklachende moeder Marietta vangt zijn uitvallen op terwijl puberzoon Jef de mentale klappen incasseert. Bovendien lijdt Candy aan grootheidswaanzin en heeft hij er alles voor over om een incarnatie te worden van Hond Who/Hoe, het heroïsche huisdier van Napoleon.

“Kunst is pas cultuur als het een zekere maatschappelijke relevantie in zich draagt, de gewone mens aanspreekt in plaats van een exclusief eliteclubje.”, staat er te lezen in een onderschrift bij de begeleidende fototentoonstelling. Het Hondje Candy heet dan ook een wonderlijk eenvoudig verhaal te zijn. Mooi, maar dat hoeft niet te betekenen dat een stuk, ook al is het een doldwaze dierenfabel, geen samenhang of consequente opbouw nodig heeft. Het decor dat de “vormploeg” ineenbokste is schitterend en ook op de prestaties en het onvervalste spelplezier van de acteurs valt weinig af te dingen. De structuur van de basistekst, die doorspekt werd met flashbacks en overbodige interventies van de verteller, is echter zo wankel en instabiel dat de voorstelling het al gauw begeeft onder haar eigen gewicht. Zo lijkt tekstleverancier Johan Petit af en toe een allegorisch-metaforisch element te introduceren, de blindheid van Candy bijvoorbeeld, maar waar dat dan precies op slaat, wordt nooit echt duidelijk. Ook de betekenis van de Faustiaanse plotwending blijft raadselachtig.

Net als bij eerdere projecten, Elias en de Nachtegalen en het magistrale Ge moet niet perse ananas…, nam het gelegenheidscollectief een locatie als vertrekpunt voor de productie. Dit keer sloegen zij de tenten op in het voormalige aanwervingslokaal van de scheepsherstellers in de Antwerpse haven. De historiek van het pand wordt op een nogal drammerige manier in het toneelgeheel verwerkt. Gezinshoofd Jean, een komische Roel Verniers, houdt tijdens een zondags uitje een monoloog waarin de voordelen en de uitwassen van het “roepkot” uit de doeken worden gedaan. Site specific geschiedenis heet dat dan, maar het blijft nogal geforceerd en vrijblijvend.

Tot 27/11 in de Rijnkaai 15 op ’t Eilandje in Antwerpen. Reservatie: 03/238.64.97 (Monty). Daarna tot 18/12 in de Expeditie (ACEC-complex, ingang Salvatorstraat) in Gent. Reservatie: 09/267.28.28 (Vooruit)

Ann Demeester

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content