In “Publieke werken” maakt Thomas Rosenboom een omweg langs de 19de eeuw.

Amsterdam in de laatste decennia van de negentiende eeuw. Het Centraal Station wordt gebouwd, met chique hotels ertegenover, onder meer het Victoria Hotel, terwijl aan een andere kant van de stad kunstpaleizen als het Concertgebouw en het Rijksmuseum verrijzen. Het zijn de symbolen van vooruitgang en toenemende welstand. Maar niet iedereen deelt daarin, want het zijn vooral tekenen van de groeiende macht van de burgerij. Ook ver daarbuiten, in de turfontginningsgebieden rond Hoogeveen, bleef het rad van de geschiedenis niet stilstaan. Zo is er de lokale apotheker, een prewetenschappelijke kwakzalver die zich als halfgeleerde in een gemeenschap van primitieve turfstekers de spil van het sociale leven waant, maar moet vaststellen dat een nieuwe concurrent, anders dan hijzelf, wél aan de universiteit studeerde en bij de tijd is.

Thomas Rosenboom heeft van de twee dozijn hoofdstukken van zijn jongste, alweer behoorlijk lijvige roman Publieke werken er slechts een drietal nodig om dit panorama tot leven te brengen. De aandachtige lezer ziet meteen de contouren van een nakend drama dat de twee protagonisten van de roman zal treffen. Enerzijds is er de zich stilaan in het gedrang gebracht voelende Hoogeveense farmaceut Anijs, anderzijds diens Amsterdamse neef Vedder, wiens huis zou moeten wijken voor het nieuwe Victoria Hotel. Hij had gehoopt zich als kastenmaker te kunnen veredelen door zich tot vioolbouwer om te scholen, maar niet de musici van het Concertgebouw komen bij hem over de vloer, wel de amateurs zonder veel talent – en zonder veel geld.

Zowel Anijs als Vedder zijn goedmoedige biedermeiers, met een optimistische kijk op een toekomst waaraan zij ten volle willen participeren. Ze hebben iets aandoenlijks in hun ijdelheid, eigendunk en waanwijsheid, in de naieve extravertie waarmee ze zich als weldoeners in de publieke zaak mengen, in hun tot vergeefsheid gedoemde streven en vooral in hun argeloosheid. Ze krijgen nooit echt in de gaten dat zij, ondanks hun door niets getemperde conformisme, nooit de ontwikkelingen kunnen bijhouden, want die krijgen hun beslag op een niveau dat ze niet eens kunnen bevroeden.

“Met lede ogen zag Vedder het betere deel zich steeds meer door verheffing van hem afscheiden, terwijl hij aan de andere kant achterbleef in het restant waar hij zich al die jaren juist uit had trachten op te werken.” Als types hebben Anijs en Vedder hun tijd gehad – niet zonder reden zijn ze beiden kinderloos.

DUALE SAMENLEVING

Het proza van Rosenboom heeft, zoals ook in zijn vorige, nog omvangrijkere roman Gewassen vlees (1994), een sterk narratief karakter. Het is geschreven in een met archaïsmen doorspekte, gepolijste, bijna maniëristische taal. Ze doet op het eerste gezicht enigszins gekunsteld aan, maar ze dient perfect Rosenbooms evocatieve kracht. Het gaat hem niet zozeer om de plotwendingen, maar om de grammatica van een periode, een mentaliteit, een tijdsgeest.

Dat laatste hangt niet vast aan de beschreven tijd, 1888. Dat was ook al zo in Gewassen vlees, gesitueerd in een andere Nederlandse uithoek, het Zeeland van het midden van de achttiende eeuw. Wie dat wou, kon die nog excentriekere roman lezen als een bij momenten subversieve parodie op de door Rosenboom voortdurend met degeneratie en bedrog geassocieerde ambitie om slapend rijk te worden met speculatie op de beurs. Ook Publieke werken is, ondanks de setting in een nauwkeurig gesitueerd, zij het soms op een gedurfde manier gemanipuleerd verleden, al evenmin zomaar een voorspelbare historische vertelling.

Rosenboom schetst een in de vroege 21ste eeuw even verrassend als akelig actueel klinkend beeld van de tweedeling van de samenleving, waarin wel idealen als vrijheid en gelijkheid heersen, maar die slechts schijn zijn in de mate dat ze vooral met geld moeten worden afgekocht, terwijl de toegang daartoe lang niet iedereen is gegeven. Dat is het ook wat de neven Anijs en Vedder uiteindelijk zullen ervaren; hun poging om het groot lot te winnen en de buit met één grote slag binnen te halen, bezegelt hun definitieve ondergang.

Publieke werken opent met een proloog waarin een joods gezin zich gaat vestigen in Hoogeveen. Naar aloud gebruik kon dat zonder betalen, maar diende wel op één nacht tijd een plaggenhut te worden gebouwd, met als voorwaarde dat tegen de ochtend de haard brandde. Dat gold als een soort meesterproef: de gegadigde diende zijn verblijf waardig te zijn. Achteraf werd de waardigheid louter aan het bezit van geld afgemeten. Behalve, nog even, in het beloofde land Amerika, waar de armste turfstekers uit Hoogeveen nog goed terechtkomen, zij het per ongeluk, omdat het grote project van de twee neven op een fiasco was uitgelopen.

Thomas Rosenboom, “Publieke werken”, Querido, Amsterdam, 488 blz., 995 fr.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content