Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Wat las hij, wie waren zijn voorbeelden in de kunst? En waarom kocht Helene Kröller-Müller tot drie werken per dag van zijn hand? Vincent van Gogh, 150 jaar geleden geboren,

wordt herdacht met tentoonstellingen in Amsterdam en Otterlo.

‘De keuze van Vincent’ tot 15.6 in het Van Gogh Museum Paulus Potterstraat 7 Amsterdam. Elke dag van 10 tot 18 u. ‘Vincent & Helene’, tot 12.10. Kröller-Müller Museum, park De Hoge Veluwe, Otterlo. Van di. t/m. zon. open van 10 tot 17. Er rijdt een pendelbus tussen beide musea.

Rubens noch Rembrandt maakten er voor zover we weten een gewoonte van, hun diepste gedachten op papier te zetten. Zo blijven we verstoken van een onschatbare rijkdom aan bijkomende kennis. Om grote kunstenaars ook schrijvend te zien uitdrukken wat hen dagelijks beweegt, is het vooral wachten tot de negentiende eeuw. En echt dik zijn ze niet gezaaid. Met de dagboeken van de Franse romantische schilder Eugène Delacroix (1798-1863) is het wel goed raak. Zijn Journals zijn een goudmijn voor wie de levenskijk en de artistieke overtuiging van deze wegbereider van de moderne kunst wil leren kennen. Een zekere Vincent van Gogh (1853-1890) hield van Delacroix. En ook hij stortte zijn gemoed uit op papier, in een bijna dagelijkse briefwisseling met zijn broer Theo. Passies, angsten, emoties, moeizaam verworven kunstinzichten, alles. Een hoogtepunt uit de bekentenisliteratuur.

Vele generaties kunstenaars en liefhebbers zouden fortuinen gegeven hebben om aan de intieme geschriften van kluizenaar Paul Cézanne te geraken, hadden ze bestaan. In de twintigste eeuw werden pakweg Pablo Picasso of Marcel Duchamp in lange interviews zowat de kleren van het lijf gevraagd. De boeken waarin hun best opwindende gesprekken gebundeld zijn, missen echter de consistente openhartigheid van echte dagboeken. De Journals van Andy Warhol vormen een zeer merkwaardige uitzondering. En ze openbaren net als zijn beeldende kunst wat popart eigenlijk is. Meer nog, ze zijn zelf popart van het zuiverste soort.

De tentoonstelling De keuze van Vincent. Van Goghs Musée imaginaire in het Amsterdamse museum van die naam, vertrekt van een voor de hand liggend idee. Men pluist er de honderden brieven van de kunstenaar op na, kijkt naar wie hij opkeek en welke werken tot zijn verbeelding spraken. Men brengt die samen, voegt er de passende schilderijen van Vincent zelf bij, en wacht met spanning af hoe ze zich tegenover elkaar gedragen. Daarom verbaast het een beetje dat het Van Goghmuseum pas in het honderdvijftigste jaar na de geboorte van de kunstenaar tot de daad is overgegaan.

De leergierigheid van de domineeszoon uit het Brabantse plaatsje Groot Zundert kende geen grenzen. Zijn ambitie al evenmin. Voordat hij zelf uitmaakte of hij zijn religieuze dan wel artistieke roeping zou volgen, oefende hij zich op beide terreinen. In Engeland en bij de mijnwerkers in de Borinagestreek probeerde hij het als prediker, wat hem geen voldoening schonk. In het Haagse en Londense filiaal van de familiale kunsthandel, leerde hij de praktische kanten van het bedrijf kennen. Hij wilde meer, maar niet volgens de geijkte weg.

Het ideaal van kunst wat hem voor ogen zweefde, werd niet op de academie aangeleerd. Zoekend en tastend, zeer selectief kijkend naar grote en kleine meesters van vroeger en nu, vormde hij zich in z’n eentje een eigen taal. Het politieke gebeuren mocht een blinde vlek zijn, hij zag zich niet los van de tijdscultuur, die nieuwe wegen opging. In de kunst: weg van conventies, holle idealiseringen, tot de draad versleten antieke mythologie, bombastische historie. Meer leven, meer realiteit! De actuele schrijvers die hij las, kwamen hem daarbij van pas. Edmond en Jules de Goncourt ( Germinie Lacerteux), Guy de Maupassant ( Bel-Ami), Harriet Beecher Stowe ( Uncle Tom’s Cabin), Alphonse Daudet ( Tartarin de Tarascon).

DE GEVOELSUITSTORTING

Vincent zocht naar de menselijke figuur zoals hij is. Het vruchtbare landschap dat hem voedt, werk- en kijkgenot schenkt. Het zonlicht en de innerlijke zon. En ook iets wat wringt en keert. En dat hij alleen kon uitdrukken door het met een overmaat aan intensiteit uit scherp getrokken contouren en zerpe kleuren te slaan, ten teken dat het liedje niet lang zal duren. Eind juli 1890 trok Vincent de velden van Auvers in, schoot zich in de zij in plaats van in het hart, ging thuis op bed een pijpje roken en overleed korte tijd later, omringd door zijn broer Theo en dokter Paul Gachet, zijn vriend.

Laat zijn Musée imaginaire maar vol hangen met werken van Rembrandt en Jan van Goyen tot Claude Monet en Paul Gauguin, ze zijn alle een stuk bedaarder dan de diep in het vlees kervende doeken van Vincent. Zoals ze hem ooit tot voorbeeld dienden, vervullen ze nu de ondankbare functie van klankbord. Kleinere meesters als Ary Scheffer of Anton Mauve worden dan algauw weggedrukt. De gevoelsuitstorting rond Scheffers Christusfiguren zal wel nooit meer anders ervaren worden dan als kitsch, en met Mauves in hun lot berustende trekpaarden is het niet anders gesteld.

Bij de groten zijn er enkelen van wie soms niet meer dan één geniaal gebaar terugkeert als een vervormd echo in een werk van Vincent. Een zinderend groen lichtvlak in een geschakeerd donker landschap, Jacob Van Ruis- daels zo subtiel gepenseelde Gezicht op Haarlem met Bleekvelden, staat plots – een stuk potiger, maar eveneens met de kracht van een verschijning – op een Korenveld met Onweerslucht van Van Gogh. Maar toen deze zich aan een regelrechte kopie van Utagawa Hiroshiges Plotselinge Stortbui op de Grote Brug nabij Atake waagde, deed hij de delicate balans van de Japanse meester teniet onder een schril licht, artificiële kleurstellingen en een (te) grove borstel.

De kern van het Musée imaginaire bestaat uit het handjevol sleutelfiguren in de ontwikkeling van de bezeten autodidact. Aan de hand van Jacobs gevecht met de Engel en Christus op het Meer van Genezareth, twee geschilderde studies van Delacroix, wordt diens immense belang onmiddellijk duidelijk: het opgeven van de lokale kleur, het uitspelen van autonome, elkaar versterkende kleuren, de opbouw van compacte figuren vanuit de volumes in plaats van de contouren. Waarom? Om de expressie te vergroten, ‘ enfin het leven‘, in Vincents woorden. Een voorbeeld van Delacroix’ experimenteren met kleine gescheiden penseelstreepjes is er niet, dat wordt overgelaten aan degenen die er later een vaste methode van maakten: de impressionisten en postimpressionisten, hier aanwezig.

Wellicht het nauwst verwant voelde de Brabantse plattelandsjongen zich met de Franse realist Jean-François Millet, net als hij een ‘schilder van het boerenleven’. Voor Van Gogh was het boerengenre het hart zelf van de moderne kunst. Via prenten al vroeg vertrouwd met Millet, leerde hij van hem de landslieden met snelle, stevige trekken weer te geven in de meest karakteristieke houdingen van hun werk, in plaats van ze alleen statisch te portretteren. In zijn geschilderde studie van een Schapenscheerster markeert Millet nadrukkelijk de scherende hand, de schaar en de krullende wol. Zijn betrachting om het tafereel tot de essentie terug te brengen, wordt door Van Gogh in zijn eigen versie van de studie opgepikt. Maar hij kiest wel voor een nieuwe vorm, voorbij het realisme. Hij opteert voor heldere en contrasterende kleuren en een krachtige, ritmische penseelvoering. Zijn ‘schapenscheerster’ verschijnt als een esthetisch geünificeerde compositie, geen illustratie van een alledaags ambachtelijke beweging.

Ook in zijn op Millets studie geïn-spireerde Houthakker permitteert Van Gogh zich – in zijn bezwerend oproepen van een onaards blauwe figuur met een voor het hakken geheven arm – een vrijheid die de kloof slaat tussen oude en moderne kunst. Duchtig te relativeren valt die kloof wanneer het om scheppingen van tijdloze schoonheid en betekenis gaat. Op dat vlak is Rembrandt van Rijn niet te overtreffen. In het Musée imaginaire mag Rembrandts Zelfportret als oude man (National Gallery Londen) stilzwijgend getuigen van een kwaliteit die zelfs een portrettist van het kaliber als Van Gogh alleen maar kon benijden: menselijke bewogenheid tout court, schilderkunst voorbij schilderkunst.

DE VERVALSER

Na de keuze van Vincent, die van Helene. Na de metropool Amsterdam, met de grootste publieke collectie Van Goghs, naar het natuurpark De Hoge Veluwe in Otterlo. Het hart van het Kröller-Müllermuseum bestaat ongetwijfeld uit wat ooit één der belangrijkste Van Goghcollecties in privaat bezit was, voor ze in 1932 in staatsbezit kwam. Als gedreven Van Goghverzamelaarster kende Helene Kröller-Müller haar gelijke niet. Tussen 1908 en 1929 kocht ze 185 tekeningen en 89 schilderijen van haar lievelingskunstenaar. Dat een handvol doeken ondertussen als vervalsingen ontmaskerd zijn, kan de pret niet bederven. In de tentoonstelling Vincent & Helene (een titel die de valse suggestie wekt dat beiden elkaar zouden hebben gekend) staan ze parmantig tussen de echte opgesteld.

Eentje, een Zeegezicht te Saintes-Maries-de-la-Mer, is zelfs zo knap geschilderd dat het de specialisten jarenlang tegen elkaar in het harnas heeft gejaagd. Kunstpedagoog Hen-drik Pieter Bremmer, Helenes mentor en vaste kunstadviseur, die het werk voor haar had aangekocht, bleef zweren dat het werk authentiek was. Hij spuwde gif naar de auteur van de oeuvrecatalogus, Jacob Baart de la Faille, die zelf eerst op het verkeerde been was gezet, maar niet te beroerd was om zijn vergissing toe geven. Wat is er mis met dat Zeegezicht? Het mariene motief is eigenlijk uitzonderlijk voor Van Gogh, soit. De strak geritmeerde en dynamisch grafische stijl is meesterlijk, goed zo. Alleen zag de vervalser over het hoofd dat de kunstenaar, toen hij zijn uitstapjes maakte naar Saintes-Maries-de-la-Mer, deze gelijkmatig etsende stijl nog niet in zijn vingers had. Dat gebeurde pas toen hij in het asiel van Saint-Rémy verbleef.

Ach wat, het brengt pit in een tentoonstelling die voor de rest keurig het rijtje Van Goghs afloopt in de volgorde waarin ze door mevrouw Kröller-Müller werden aangekocht. Blijkt dat zij eigenlijk vlijtig naar een zo representatief mogelijke dwarsdoorsnede van het oeuvre op zoek was, van de donkere Aardappeleters-periode tot aan het stervensjaar in Auvers-sur-Oise. Zo op het eerste gezicht rijst het vermoeden dat Helene Kröller-Müller een boontje had voor levendige tafereeltjes: geen olijfgaard zonder plukkers, geen park zonder verliefde paartjes. Zeker is alleszins dat ze met de portretten van La Berceuse en Postbode Roulin, en de Landweg in de Provence bij nacht, drie aankopen uit 1912, onuitwisbare iconen in huis haalde.

Walter Nikkels kleedde de zalen aan voor Vincent & Helene, en recreëerde de atmosfeer van het museumhuis waarin de gefortuneerde verzamelaarster haar passie uitleefde. Zo integreerde hij massieve maar elegante meubelstukken van Hendrik Berlage in het geheel. Of hij zich voor de rare kleurtjes en geometrische patronen aan de wanden inspireerde op het behang bij de Kröllers thuis weten we niet. Maar dat ze een zuivere kijk op de schilderijen verstoren, is helaas een feit. Een dot van een catalogus waarin de Van Goghs van Kröller-Müller – althans de schilderijen – voor het eerst volledig opgenomen en kritisch beschreven zijn, en de fikse reinigingsbeurt die enkele probleemgevallen kregen, maken dan weer veel goed. De lof van de unieke natuurlocatie waarin dit museum is ingeplant, kan in andere rubrieken worden gezongen.

Jan braet

Voor Van Gogh was het boerengenre het hart zelf van de moderne kunst.

Helene Kröller-Müller had een boon voor levendige tafereeltjes.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content