‘In deze zogenaamd fascistische stad mag je tenminste nog je bakkes opentrekken.’ Tv-maker Fred Janssen kwam jaren geleden in Antwerpen wonen en wil er nooit meer weg.

Een interview afnemen van televisiemaker Fred Janssen is een belevenis. Eigenlijk zou je na elke zin een ‘!’ moeten zetten, na elke anekdote een (lacht luid).

Zou het ooit anders geweest zijn? Fred Janssen was destijds reporter bij het legendarische Echo. En later bij Terloops, Afrit 9… Hij is een van de voorvechters van televisie over den volke. Hij gruwt van de pretentie van veel elitaire tv-makers. Een levenslang aanhanger van de oude Koot&Bie-leuze: ‘Met vlag en wimpel, maar hou het simpel.’

Op dit moment filmt Janssen met zijn ploeg een nieuwe reeks van Het leven zoals het is: zoo. ‘Het is vreemd,’ vertelt hij, terwijl we door de zoölogie wandelen, ‘in mijn herinnering leek die Zoo bijzonder groot. En nu is dat allemaal zo klein.’

Hij houdt even halt, groet een Zoo-medewerker. En neemt ons bij de arm: ‘Manneke, de gedrevenheid van de mensen die hier werken: dat is onvoorstelbaar! Ik ging onlangs iets drinken met een gast. En om elf uur ’s avonds zegt die: sorry Fred, maar ik moet nu mijn klein veuleke melk gaan geven. Formidabel! Ik hou van zulke mensen.’

Janssen vertelt het met zo veel enthousiasme, zo veel geestdrift dat je denkt: hij kan niet anders dan een rasechte sinjoor zijn. Iemand die binnen de stadswallen van ‘2000 Antwerpen’ geboren is en er altijd is blijven hangen. ‘Nee’, verrast hij. ‘Ik ben opgegroeid in Neerpelt. Antwerpen: dat was voor ons de andere kant van de wereld. Twee keer ben ik er in mijn jonge jaren geweest. Eén keer met onze balletgroep – ja, je zou het mij niet toeschrijven – en één keer met een vriend. Ik zette zulke ogen op. Het eerste wat ik hoorde toen ik een pint bestelde, was: ‘ Heuj, klapt is Vloms…‘ De middelvinger bestond toen ook al, hè. Alle clichés die ik over de Antwerpenaars gehoord had, klopten: het waren stadsboeren met een groot bakkes. Het verschil met Neerpelt kon niet groter zijn. In ons dorp stond alles in de schaduw van de kerk. Ik was een gezagsgetrouwe Limburger met een korte broek, hè.

‘De derde keer dat ik in Antwerpen kwam – het moet 1970 geweest zijn – ben ik er blijven plakken. Op het Stuivenbergplein. Ik herinner mij nog de eerste keer dat ik daar kwam: dat hing vol affiches voor de BSP. Wel, twintig jaar later kwam Paul Muys op datzelfde plein filmen voor Panorama. “Alle makakken buiten!” Heel het land stond op z’n kop!

‘Wat was er gebeurd? Waren Joske en Jefke van het Stuivenbergplein racisten geworden? Maar nee, dat zijn nog altijd dezelfde goede mensen van dertig jaar geleden. Antwerpenaars zijn geen fascisten. Maar ik besefte dat mijn eerste definitie van de Antwerpenaar niet volledig was: het waren inderdaad stadsboeren met een groot bakkes, maar er hing hier ook iets anarchistisch in de lucht… en dat heeft te maken met de plaats waar Antwerpen ligt: net aan een wereldhaven. Deze stad is intussen al door 150.000 grootmachten bezet geweest.

‘Dat hoor je ook op straat. Nie mè maai, hee. Of: ze zen weer beizig, zenne. Let er maar eens op: een Antwerpenaar spreekt altijd over ‘ze’. Nooit over ‘we’, want ‘we’ doen nooit iets verkeerd. Gooi daar wat goebbeliaanse propaganda achter en je hebt de gedroomde stad voor een partij als het Vlaams Belang. Pas op, ik vind het jammer dat ze hier zo met hun ballen laten rammelen door een paar fascisten pur sang. Maar ik vind heel dat VB ook weer niet dramatisch of democratie-bedreigend. Omdat het een tijdelijk fenomeen is.

‘Een van mijn vrienden zei mij onlangs: ik heb voor het VB gestemd. Toen ik hem daarvoor op de muil wilde timmeren, antwoordde hij: ” Mor Fredje, eddet na nog niet begrepen? Ast d’r eroep aankoemt, dan draaien we ‘oem, dat wette gai toch oek. En nog niet op een maand, hee, mor op een dag.” Nee, neem het van mij aan: het komt goed met Antwerpen. Het is altijd al goed gekomen met Antwerpen.

‘Klagen is ook een vorm van welstand, hè. Een onveiligheidsgevoel kun je je maar permitteren als je geen zak te doen hebt. Allez, vorig jaar zat ik toevallig op de bus. Het was de dag dat de olympische vlam door Antwerpen gedragen werd. Plots zegt de buschauffeur door de microfoon: “Dames en heren, mijn excuses, maar we kunnen de straat niet oversteken. We zullen een kwartiertje moeten stoppen tot de vlam gepasseerd is.” Bon, de bus stopt aan een halte. In het hokje zaten vijf oude madammen en een vent. Manneke, die begonnen van hun oren te maken: niet te geloven! “Wij zitten hier naar de vlam te kijken! Maakt dat ge weg zijt met uw stomme bus!” Die buschauffeur wist natuurlijk niet wat hem overkwam. “Ja sorry, maar dat is hier een bushalte.” Die madammen bleven maar tieren. En die vent: ” Amai, u bent ook niet de vriendelijkste chauffeur die ik al gezien heb.” Ik dacht: dat zijn ze nu, de kiezers van het Vlaams Belang. Als je het goed hebt, heb je alle tijd om te klagen. De Antwerpenaar heeft daar trouwens geen patent op: de Vlaming in het algemeen is er goed in. Maar laten we wel wezen: Antwerpen is een luilekkerstad. De Seefhoek ligt er misschien wat treurig bij. Maar vergelijk dat eens met de achterbuurten van Rotterdam, Amsterdam of Parijs: dat is nog wat anders.’

Fred & Jef

Fred Janssen filmde de voorbije dertig jaar honderden Antwerpenaars. ‘En ik niet alleen. Ik heb twee jaar geleden maanden in het archief doorgebracht voor 50 jaar televisie. En het eerste wat opvalt: de Antwerpenaar is bijzonder vaak op tv geweest.

‘Hoe dat komt? Dertig jaar geleden had iedereen schrik van de camera. Van Limburgers tot West-Vlamingen: als ze een camera zagen, trokken ze lijkbleek weg. Dan waren de Antwerpenaars wel anders. Iedere tv-maker wist dat. Als je een goede numéro nodig had, moest je naar ’t Stad. Daar trokken ze tenminste hun teut open. Nu is dat gelukkig anders. Het medium is gedemocratiseerd. Als je met een camera de straat op trekt, nemen ze je de microfoon uit de handen en zeggen ze hun mening. De Antwerpenaars zijn niet veranderd, de rest van Vlaanderen heeft hen bijgebeend.

‘Nu weet ik niet of de gemiddelde televisiekijker al die Antwerpenaars zo leuk vond. We krijgen daar soms nog commentaar op. Ondertitel een Limburger of een West-Vlaming en je hebt gegarandeerd een paar brieven aan je been. Altijd schrijven ze hetzelfde: “Die Antwerpenaars ondertitel je niet en ons wel…” Terwijl ondertiteling helemaal niets te maken heeft met dialect, maar alles met verstaanbaarheid.’

Janssen schudt het hoofd. ‘Manneke, de figuren die hier in ’t Stad rondliepen… onvoorstelbaar.’ En hij vertelt. Over Marc Baard – ‘Een man met een lange witte baard en een bordje rond zijn hals: Het Licht’ (lacht) – en de Rubbes – ‘Verschillende keren gefilmd. Elk jaar rond Kerstmis schilderde hij op alle Antwerpse etalages: prettige feestdagen. De laatste keer dat ik hem filmde, riep hij: ” Godverdomme, met al dat gelul elke kier. Zie na, ik koem niet toe met maain vitrien. Wettewa, ik zet eroep: prettige feesten. Da’s kurter.” ( schatert)

‘Wat al die figuren gemeen hadden, is die typisch Antwerpse humor. Ik herinner mij nog de eerste keer dat ik daarmee geconfronteerd werd. Ik woonde hier nog maar pas. En samen met een vriend had ik het plan opgevat een reünie te houden voor de studenten pol & soc. Eerlijk gezegd: veel volk hadden we niet verwacht. Maar die avond stond er dus 48 man voor de deur van ons stamcafé ’t Miniatuurke. De naam zegt het al: die konden daar natuurlijk niet binnen. Wij in paniek. En we lopen wat rond in ’t Stad: ja, alle cafés zaten natuurlijk stampvol. Tot we in de Zirkstraat een café vonden waar niemand zat. Wij daar binnen. Afijn, om een lang verhaal kort te maken: dat bleek een hoerenkot te zijn. Maar omdat er toch geen klanten waren, wilden ze ons wel iets te drinken geven. De patron komt de bestelling opnemen: pint, pint, pint… Om de bedrukte stemming te breken, zeg ik: “Voor mij een omelet met spek.” Na tien minuten komt die patron terug met 47 pinten. Die negeert mij compleet… Ik zeg: “Hela, makker, en mijn pint?” En hij: ” Een klain minuutje, menier, we zaain just het kieken aan het wakker moaken.” ( schatert) Dát is Antwerpse humor. Tsják. Direct antwoorden.

‘De meesters van de Antwerpse humor waren natuurlijk Çois en Jef Cassiers. The Woodpeckers. Antwerpser dan hen kon je niet zijn. Ik heb het voorrecht gehad om hen allebei te mogen kennen. Die waren niet te schatten. Zet Jef hier op het terras en hij rolt de ene na de andere sketch uit z’n mouw. Wereldklasse! Alleen jammer dat hij nooit de erkenning gekregen heeft die hij verdiende. Hij had het honderd keer verder kunnen schoppen. Maar Jef was bovenal – en dat is ook typisch Antwerps – een gezelligheidsmens. Hij kon niet van de alcohol blijven, hè. Hoe dikwijls heeft hij mij niet gezegd: ” Fred, ik ‘em weer nen broine envelop gehad. Ge wet wat ‘k doarmee doe, hee. In de voilbak!” Doodjammer.’

Was hij het prototype van de Antwerpenaar? ‘De gemiddelde Antwerpenaar bestaat natuurlijk niet. Er lopen hier alleen volle mensen rond. Maar inderdaad: ze zijn bijna allemaal gezegend met die drang naar gezelligheid. En een grote mond. Maar ach wat, in deze zogenaamd fascistische stad mag je tenminste nog je bakkes opentrekken. De Antwerpenaar wéét dat en is daar blij om.

‘Nog een pint? Patron!’

Stijn Tormans

‘De Antwerpenaars zijn niet veranderd, de rest van Vlaanderen heeft hen bijgebeend.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content