De Amerikaanse verkiezingen van vorige week hebben de positie van president Bush versterkt. Zowel binnenlands als buitenlands krijgt hij de vrije hand.

Waren de Democraten erin geslaagd om in drie staten samen ocharme 50.000 stemmen méér te halen, dan hadden ze de meerderheid in de Senaat kunnen behouden. Op de 78,7 miljoen stemmen die vorige week dinsdag werden uitgebracht bij de tussentijdse verkiezingen in de Verenigde Staten, maakt dat een verschil van 0,06 procent. Veel is dat dus niet. Het betekent in alle geval dat de VS politiek een grondig verdeeld land blijft, wat ook al twee jaar geleden bleek toen de Democraat Al Gore met het allerkleinst mogelijke stemmenverschil als presidentskandidaat werd verslagen door de Republikein George W. Bush. Of niet eens, maar de rechter besliste er anders over.

Hoewel, wat maakt het uit? Veel hebben de Amerikaanse politici hun bevolking blijkbaar niet meer te vertellen. Het is tenslotte maar een minderheid van Amerikanen die nog de moeite neemt om te gaan stemmen. Want ook nu kwam geen veertig procent van de stemgerechtigden in de kieslokalen opdagen, al viel de opkomst met 39,3 procent iets hoger uit dan de 37,6 procent bij de vorige midterm elections van vier jaar geleden. In de jaren ’60 van de vorige eeuw lagen die percentages nog de helft hoger.

Om de vier jaar kiezen de Amerikanen een nieuwe president, halfweg diens ambtsperiode staat de verkiezing van een deel van het parlement en van een reeks gouverneurs op de agenda. Gaat het daarbij in principe om de aanwijzing van mandatarissen die hun staten en districten op het federale niveau zullen vertegenwoordigen, de stembusuitslag kan rustig als een populariteitstest van de zittende president worden beschouwd. En president Bush heeft er veel aan gedaan opdat het ook zo zou uitdraaien. In de vijf dagen die aan de verkiezingsdag voorafgingen, raasde hij door vijftien staten om zijn steun te betuigen aan de plaatselijke kandidaten van zijn Republikeinse partij.

Er staat voor hem tenslotte ook wat op het spel. In het verlengde van de verkiezingen van vorige week gloort de race om het presidentschap van over twee jaar. Bush deelde al prompt mee dat, ‘mocht ik beslissen om kandidaat te zijn’, hij zijn huidige vice-president Dick Cheney opnieuw als running mate zou aanwijzen, hoe wankel diens gezondheidstoestand ook is. En als Dick Gephardt, de leider van de Democraten in het Huis van Afgevaardigden, meteen besloot om ontslag te nemen als fractievoorzitter, deed hij dat ongetwijfeld om zich de komende twee jaar te ontdoen van het politieke gehannes in Washington en de handen vrij te houden voor de campagne van 2004.

GEEN WRAAK VOOR GORE

Maar hoe marginaal de globale stemmenverschillen ook zijn uitgedraaid, het nettoresultaat is er niet minder duidelijk om. In de Senaat heroverden de Republikeinen de meerderheid, in het Huis slaagden ze erin om hun kleine meerderheid nog wat uit te breiden en in de statelijke verkiezingen konden ze beslag leggen op wat extra gouverneursposten. Van symbolisch belang is dat presidentiële broer Jeb Bush erin slaagde om gouverneur van Florida te blijven, al hadden de Democraten daar bij de campagne hoog ingezet om wraak te kunnen nemen voor zijn rol in het groteske ponskaartendebacle aldaar van twee jaar geleden, waardoor Al Gore zich de toegang tot het Witte Huis ontzegd zag.

Twee vaststellingen zijn opmerkelijk aan de verkiezingsuitslag. Vooreerst kiezen de Amerikanen doorgaans voor een divided government, waarbij wetgevende en uitvoerende macht in handen van twee verschillende partijen wordt gegeven, teneinde machtsmonopolies te vermijden. Daarvan had, in dit geval, de Democratische partij moeten profiteren, wat dus niet zo uitdraaide. Ten tweede zijn de Democraten er niet in geslaagd om het de Republikeinen moeilijk te maken door de focus te vestigen op de weinig briljante economische toestand. Bush kreeg het daarentegen voor mekaar om de aandacht af te leiden naar de dreiging van het terrorisme en de noodzaak voor patriottische eensgezindheid rond de president. Misschien is het nog niet erg genoeg gesteld met de economische onzekerheid, verzuchten de Democraten nu.

De Republikeinen realiseren zich niettemin dat, hoezeer ze nu ook de instrumenten van de nationale politiek domineren, hun meerderheden slechts marginaal zijn. Op langere termijn is niets zeker en bij stemmingen over concrete wetsvoorstellen volstaan kleine dissidenties om de meerderheid te laten kantelen. Bush koos vorige week, eens de overwinning van zijn partij vaststond, dan ook niet voor het triomfalisme, maar voor de uitgestoken hand.

STRIJDEN OM HET CENTRUM

Het helpt dat de Republikeinse partij vooral technocraten en dus geen al te ideo- logisch geprofileerde kandidaten naar Washington stuurt. Zo vermijdt ze de fout van 1994, toen ze zich wou profileren tegenover de Democratische president Bill Clinton door de Amerikanen het zeer conservatieve Contract With America van Newt Gingrich door de strot te duwen. Enige politieke gematigdheid kan vandaag het sluiten van een nationale consensus rond concrete actiepunten daarentegen des te makkelijker maken. Tekenend is dat Bush zich vorige week niet meteen wilde engageren voor de symbooldossiers van de Republikeinse rechterzijde, zoals een verbod op abortus. Want hoezeer hij, gezien zijn nipte meerderheid, de steun van de conservatieven ook nodig heeft, de kiesstrijd wordt vooral in het politieke centrum gestreden – al ligt dat centrum naar Europese maatstaven behoorlijk rechts.

Niettemin liet de president er geen twijfel over bestaan dat hij van plan is om zijn binnenlandse agenda er zo integraal mogelijk door te drukken. Zijn eerste prioriteit is het goedkeuren van zijn voorstel voor de oprichting van een nieuw departement voor binnenlandse veiligheid (Homeland Security). Het is een soort superministerie, waartoe hij het initiatief nam na de terreuraanslagen van 11 september vorig jaar. Het voorstel stuitte in de Senaat op Democratische weerstand wegens de al te verreikende bevoegdheden van dat ministerie, ook inzake sociale rechten bijvoorbeeld. Bush wil dat zaakje nog dit jaar, dus tijdens de nu aflopende zittijd van het 107e Congres en dus met een Democratische meerderheid in de Senaat geregeld krijgen. De Democraten zullen dus van enige flexibiliteit en goede wil blijk moeten geven, willen ze politiek blijven meetellen. En in naam van het patriottisme moet dat kunnen.

Heikeler wordt wat Bush in de zin heeft op sociaal en fiscaal vlak. Daarmee raakt hij de kern van de klassieke binnenlandse verkiezingsthema’s van de Amerikaanse politiek. Dat gaat dan in de eerste plaats om het bestendigen van de belastingverlaging, goed voor niet minder dan 1,35 biljoen dollar (ongeveer evenveel in euro) over de volgende tien jaar. Voorts sturen de Republikeinen aan op een gedeeltelijke privatisering van de sociale zekerheid en een hervorming van het pensioenstelsel, waardoor pensioenbijdragen op de beurs kunnen worden geparkeerd, wat de Democraten wel erg risicovol vinden. En, niet te vergeten, Bush wil ook een nieuwe poging ondernemen om enkele conservatieve rechters benoemd te krijgen, tegen wie de Democraten tot nu toe bezwaar hebben gemaakt.

Opiniepeilingen wijzen uit dat de modale Amerikaanse burger (die dus, gelet op de geringe participatie aan verkiezingen, niet gelijkstaat met de modale Amerikaanse kiezer) weinig op heeft met Bush’ buitenlandse politiek. Gaat hun zorg vooral uit naar de economie en de binnenlandse terroristische dreiging, de oorlogsstokerij van de president tegen Irak kon slechts een beperkt deel van de Amerikanen warm maken. Door de stembusuitslag van vorige week kan George W. Bush ‘m nu weer flink van jetje geven tegen Irak. De volgende electorale test komt voor hem tenslotte pas over twee jaar en tegen dan kan hij hopen om een militaire zege electoraal te gelde te kunnen maken. Saddam Hoessein mag zich bijgevolg aan zijn bretellen vasthouden.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content