Rik Van Cauwelaert
Rik Van Cauwelaert Rik Van Cauwelaert is directeur van Knack.

Omdat een kunstcriticus zijn werk ‘week en inhoudsloos’ had genoemd, begon Deventenaar Han van Meegeren in de jaren dertig van de vorige eeuw ‘onbekende werken’ van grote meesters te schilderen. Met zijn imitaties van Vermeer, Hals en anderen beduvelde hij de nazi’s en zette hij de Nederlandse kunstpausen van zijn tijd te kijk. Pas na de Tweede Wereldoorlog zou de geniale vervalser worden ontmaskerd.

Midden 1945 kreeg kapitein Harry Anderson van de Amerikaanse 101ste Airborne Division de opdracht het schilderij Christus met de overspelige vrouw terug te sturen naar Nederland. Het werk was meteen na de oorlog door geallieerde troepen ontdekt in een zoutmijn nabij het Oostenrijkse Salzburg, samen met zo’n 6750 andere door de nazi’s geroofde kunstwerken. Volgens een gevonden register was het werk van de hand van 17de-eeuwse Hollandse meester Johannes Vermeer, schilder van het beroemde Zicht op Delft.

De kunstwerken in de zoutmijn waren in heel Europa bijeengeroofd. Enkele waren gestolen uit musea, maar de meeste kwamen uit particuliere, vooral joodse verzamelingen. Tijdens de laatste dagen van zijn leven had Adolf Hitler de opdracht gegeven om de zoutmijn samen met de kunstwerken op te blazen. Maar dat bevel was genegeerd.

Toen kapitein Anderson in mei 1945 het schilderij in Amsterdam liet afleveren, sprak The Times van ‘een tot vandaag onbekende Vermeer’, ooit in het bezit van de Duitse Reichsmarschall Hermann Göring.

Göring, die het einde van het nazi-regime voelde naderen, had het werk geschonken aan een lid van zijn huispersoneel, een kindermeisje. Moest die het werk voor hem bewaren, of was de gift bedoeld als een soort pensioenregeling? Daarover bestaat geen duidelijkheid.

Eenmaal het werk opnieuw in Nederland ging het Bureau voor Bestrijding Vermogensvlucht uitzoeken hoe de Vermeer in handen was geraakt van Göring. En al snel ontdekten de speurders dat de Christus met de overspelige vrouw tijdens de oorlogsjaren door de Nederlandse bankier en handelaar Alois Miedl aan Hermann Göring was verkocht. Miedl, die de befaamde kunsthandel van Jacques Goudstikker had overgenomen, gold in Nederland als Görings belangrijkste opkoper. De vraagprijs voor de Vermeer bedroeg 1.650.000 gulden. De betaling geschiedde grotendeels middels een ruil van meer dan honderd werken, veelal afkomstig uit Nederlandse maar ook Belgische collecties. Miedl had de Vermeer dan weer van een van zijn medewerkers, Petrus Rienstra van Stuyvesande, die op zijn beurt de speurders doorverwees naar een schilder-restaurateur in Laren, Han van Meegeren.

HEER BOLS EN ZUSTER MORFINE

Het Bureau voor Bestrijding Vermogensvlucht werd geleid door de joodse verzetsman Jozef Piller. Op 29 mei 1945 liet die Han van Meegeren opbrengen, op verdenking van collaboratie. Want met de Vermeer had Van Meegeren een stuk uit het nationaal kunstpatrimonium aan de vijand verkocht. Het was Piller die het verhoor van Van Meegeren leidde. Die deed later het verhaal aan Adriaan Venema: ‘Ik heb hem (Van Meegeren) vierentwintig uur aan één stuk door ondervraagd. Hij draaide steeds weg en na vierentwintig uur heeft hij gezegd: ik heb het gedaan, ik heb het geschilderd.’

Han van Meegeren gaf in 1946 zijn versie van het verhaal over de ondervraging aan de Amersfoortse Courant: ‘Ik kreeg vijf minuten bedenktijd om het adres van herkomst bekend te maken, maar het lukte mij niet iets te verzinnen. Ik werd toen in een cel gebracht waar ik veertien dagen verbleef zonder enige communicatie met de buitenwereld. Het was voor mij een verschrikkelijke tijd. Ik had een zwak zenuwgestel en ben gewoon voor het slapengaan een slaapmiddel te nemen, omdat ik aan slapeloosheid lijd. Ik kreeg haast elke nacht een zenuwtoeval in de cel. Ik was dan ook erg opgelucht toen ik na veertien dagen naar een gebouw aan de Apollolaan gevoerd werd voor een tweede verhoor. Ook hier vroeg men mij om het adres van herkomst en ik besloot mijn geheim prijs te geven.’

Van Meegerens bewering over zijn zwakke zenuwgestel was geenszins overdreven. Dat hij geregeld soelaas zocht bij de heer Bols en zuster Morfine was geen geheim. Het dagenlange verblijf in de cel bracht hem dan ook aan de rand van de wanhoop.

Maar zijn ondervragers waren niet bereid voetstoots aan te nemen dat deze tweederangsschilder en collaborateur, die ooit een boek schonk aan Adolf Hitler met de opdracht ‘Aan mijn geliefden Führer’, werken had geschilderd die door vooraanstaande experts aan de grote Johannes Vermeer waren toegeschreven. Want zelfs de beroemde Emmaüsgangers, voor de oorlog al aangekocht door het museum Boijmans Van Beuningen, en Het Laatste Avondmaal en de Christuskop, gekocht door Daniël George van Beuningen, de prins der Nederlandse kunstverzamelaars, waren volgens Van Meegeren allemaal vals.

Sterker nog: Van Meegeren beweerde dat voordien al enkele van zijn imitaties van werk van Frans Hals, Gerard Terborch, Pieter de Hoogh en Dirk Baburen door experts als Cornelis Hofstede de Groot als echt en origineel waren bestempeld.

BEKLEMD AFFECT

Volgens Van Meegeren zelf in De Groene Amsterdammer was hij daarbij gedreven geweest door ‘een beklemd affect, veroorzaakt door een te geringe erkenning’. En hij legde uit: ‘Holland bezit vele experts op het gebied van de beeldende kunst en zij zijn volkomen op de hoogte van hun vak – onfeilbaar eigenlijk. Ik geloofde niet aan de onfeilbaarheid van die heren en zo rijpte het plan om die experts, die beheersers van de kunsthandel, die mijn schilderijen welke Van Meegeren gesigneerd waren, zo’n beetje in de derde klas rangschikten, op de proef te stellen.’

Maar Van Meegeren slaagde er niet in zijn ondervragers en nog minder kunstexperts en handelaars die destijds zijn Vermeers hadden bejubeld, te overtuigen. Waarop hij voorstelde hem de nodige materialen ter beschikking te stellen, waarna hij een nieuwe ‘Vermeer’ zou schilderen: Christus onderrichtend in de tempel.

Later zou Piller tegenover Venema deze artistieke stunt toelichten: ‘Van Meegeren heeft op mijn kantoor, het Goudstikker-huis op de Herengracht, het schilderij gemaakt om te bewijzen dat hij werkelijk de vervalser was. Ik meen dat hij zelf wat journalisten bij elkaar getrommeld heeft.’

Han van Meegeren was het kantoor van Piller aan de Herengracht binnengestapt als een collaborateur en kwam naar buiten als een verzetsheld die met zijn Vermeer-vervalsing Göring meer dan anderhalf miljoen gulden door de neus had geboord. Op slag werd hij een Bekende Nederlander, een van de populairste burgers van het land.

DE HOLLANDSE SCHOOL

Han van Meegeren werd in 1889 geboren in Deventer. Na zijn middelbare studies ging hij bouwkunde studeren. Zijn eerste tekenlessen kreeg hij van Bartus Korteling, een verdienstelijk kunstenaar die hem de liefde voor de 17de-eeuwse Hollandse school bijbracht. Korteling maakte de jonge Van Meegeren vertrouwd met de werkmethoden van deze schilders en met de wijze waarop ze hun verven en pigmenten bereidden.

Van Meegeren was een begenadigd tekenaar. Nadat hij een prijs had gewonnen met een tekening van het interieur van de Sint-Laurenskerk in Rotterdam, besloot hij zich voluit op de schilderkunst toe te leggen. Dat leek aanvankelijk te zullen lukken.

Van Meegeren werd lid van de Haagsche Kunstkring, schreef in het kunstblad De Kemphaan. Maar zijn eerste belangrijke tentoonstelling in 1922 in de Haagse kunstzaal Biesing werd door de kunstkritiek genadeloos afgebrand. Just Havelaar, op dat moment een van Nederlands kunstpausen, noemde in Het Vaderland Van Meegerens werk ‘week en inhoudsloos’. De dreun kwam hard aan. Van Meegeren werd verbitterd. Een jaar later maakte hij zijn eerste vervalsing: een Frans Hals.

De man die hem in deze specialiteit zou hebben ingeleid, was de Haagse restaurateur Theo van Wijngaarden die hem ook vertrouwd maakte met het bereiden van verf die de alcoholtests doorstond. In geval van twijfels over de echtheid van een schilderij strijken handelaars en experts een watje met alcohol over het schilderij. Indien de verf opnieuw zacht wordt, heeft men met nieuwe verf te maken. Maar door de toevoeging van een bepaalde lijmsoort wordt verf in geen tijd beenhard, zoals die op een oud schilderij.

Vervalsingen van oude meesters komen vaak uit de ateliers van restaurateurs die vertrouwd zijn met de stijl en penseelvoering van de oude meesters, die ze bij het herstelwerk dan ook perfect kunnen nabootsen. De beruchte Engelse kunsthandelaar Joseph Duveen en experts als Bernard Berenson, lieten vooral Italiaanse restaurateurs, ware tovenaars, oude beschadigde schilderijen aan de smaak van het moment aanpassen en verkochten ze vervolgens als origineel werk van Italiaanse meesters aan Amerikaanse en Europese tycoons.

Tussen de twee wereldoorlogen golden Cornelis Hofstede de Groot en Abraham Bredius op de Nederlandse kunstmarkt als de oppersjamanen. Een welwillend knikje van een van de twee heren maakte meteen een verschil van tien- tot zelfs honderdduizenden guldens in de prijs van een schilderij. Naar het voorbeeld van de grote Duitse connoisseurs Wilhelm von Bode en Max Friedländer hadden deze experts weinig op met de nieuwste chemische nieuwlichterijen om de authenticiteit van een schilderij te controleren. Zij steunden voor alles op de ‘emotionele confrontatie’ met het kunstwerk.

Zo werden de eerste grote vervalsingen van Van Meegeren, De lachende cavalier en De voldane roker, na zo’n intense emotionele confrontatie, door Hofstede de Groot aan Frans Hals toegeschreven.

EEN MEESTERWERK

Omdat de grote artistieke erkenning uitbleef, trok Van Meegeren in 1932 samen met zijn tweede vrouw Jo Oerlemans, een actrice, naar Zuid-Frankrijk. Maar eerst bracht hij nog zijn eerste valse Vermeer in omloop, Dame en heer aan het spinet. Deze ontdekking ontlokte Abraham Bredius een lovend artikel in The Burlington Magazine, het totemblad van de mondiale kunstscène. Maar na de dood van Bredius, nog voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, werd het werk al weggezet als ‘een hedendaagse vervalsing, wellicht vervaardigd in Boedapest’. De naam van Han van Meegeren bleef onvermeld. Vijf jaar na die eerste poging leverde Han van Meegeren met De Emmaüsgangers z’n meesterwerk af.

Het was geen toeval dat Han van Meegeren zich toelegde op werk van Johannes Vermeer. Over de meester van Delft was tot dan weinig bekend. Behalve een poging tot catalogisering van zijn werk door de 19de-eeuwse Fransman Théophile Thoré-Burger was het Vermeer-onderzoek braakliggend terrein. Maar de aandacht en het enthousiasme voor het werk van de Hollandse grootmeester groeide gestaag, want gaandeweg gold Vermeer, samen met Rembrandt en Hals, als een van de grote drie van de 17de eeuw.

Van Meegeren kende de Vermeer-literatuur uit het hoofd. Hij wist dat er een blinde vlek was in diens oeuvre, tussen de vroege Christus bij Martha en Maria, nu in de National Gallery in Edinburgh, en het latere Melkmeisje, vandaag te bewonderen in het Rijksmuseum.

Was Vermeer in Italië geweest? Het vermoeden bestond. Bredius, die Christus bij Martha en Maria had ‘ontdekt’, was ervan overtuigd. Zag Vermeer in Italië De Emmaüsgangers van Caravaggio, nu in de Brera in Milaan? Bredius had in elk geval voorspeld dat wellicht nog andere, vooral religieuze taferelen van Vermeer aan het licht zouden komen. En Han Van Meegeren nam zich voor de verwachting van Bredius in te lossen.

EEN PRACHTIG MOMENT

In de loop van 1937 toog Van Meegeren aan het werk, alle verwijzingen naar Caravaggio waren in de opbouw van het werk aanwezig. Het verhaal wil dat een Spaanse landloper model stond voor de Christus. Het gebruikte doek, waarvan het originele schilderij, De verrijzenis van Lazarus door een anonieme schilder, werd weggeschraapt, en de grondlaag waren uit de tijd. Na weken van ingespannen schilderwerk bracht Van Meegeren het IVM-monogram van Vermeer aan. Er ging een eerste laag vernis op het doek dat daarna enkele uren in de bakoven verdween. Daarna werd het doek rond een cilinder gerold, kwestie van de vernis- en verflaag te kraken. Want craquelures horen nu eenmaal op elk oud werk. Om die craquelures alsook de stoffige indruk nog te benadrukken, werd Indische inkt over het hele oppervlak gesmeerd en weer verwijderd. Daarna werd een bijkomend vernis aangebracht. Ten slotte beschadigde Van Meegeren zelf het schilderij op een aantal plaatsen. Lichte schade die hij, ietwat onhandig en een beetje opvallend, herstelde.

Via een kennis, de advocaat en parlementslid G.A. Boon die in Parijs resideerde, bracht Van Meegeren zijn werk onder de aandacht van de oude Abraham Bredius. Die verbleef toen al in Zuid-Frankrijk, in zijn villa Evelyne in Monte-Carlo. Officieel heette het dat Bredius vanwege de torenhoge belastingen zijn geboorteland was ontvlucht. Maar sommigen vermoedden dat een mogelijk zedenschandaal de oude expert en homofiel naar het buitenland had gedreven. Om de ontdekking van de Vermeer aannemelijk te maken, brouwde Van Meegeren een verhaal over een verarmde Française van Nederlandse afkomst wier familie het schilderij al generaties in bezit had.

Bij de aanblik van De Emmaüsgangers werd de bejaarde Bredius ronduit lyrisch. ‘Wat een prachtig moment in het leven van de kunstliefhebber als hij geconfronteerd wordt met een totnogtoe onbekend schilderij van een grootmeester, onberoerd, op het originele doek, zonder restauraties, precies zoals het uit het atelier van de schilder kwam’, schreef hij in The Burlington Magazine.

Later voegde Bredius daar in Oud Holland aan toe: ‘Welk een onderscheid; die Jezus, en de van diep zieleleed doorgroefde Christuskop, die iedereen, die voor zulke hoge kunstuitingen vatbaar is, voor altijd zal bijblijven.’

In een mum van tijd bracht een stichting 540.000 gulden bij elkaar en werd het doek via Kunsthandel Hoogendijk naar het museum Boijmans Van Beuningen overgebracht.

NOG EEN PROCES

Kort daarop kwamen nog een aantal onbekende Vermeers bovendrijven: een Christuskop en Het Laatste Avondmaal. Ze werden meteen van de markt gekocht door Van Beuningen. Die betaalde voor Het Laatste Avondmaal alleen al 1,6 miljoen gulden.

Van Meegeren zou met zijn vervalsingen zo’n 7,3 miljoen gulden hebben verdiend – om dat bedrag om te rekenen in guldens van vandaag mag het gerust met twintig worden vermenigvuldigd. De vervalser verdiende op de duur zoveel geld dat hij vaak niet eens wist wat ermee aan te vangen. In zijn tuin in Laren werden naderhand trommels gevonden met daarin tot tienduizenden guldens.

Door voor de ogen van Jozef Piller en een aantal journalisten een nieuwe Vermeer te schilderen, ontliep Van Meegeren de aanklacht wegens collaboratie. Maar het Nederlandse gerecht betichtte hem prompt opnieuw, nu van fraude en oplichting.

Het proces tegen Van Meegeren, dat op 29 oktober 1947 begon in Amsterdam, verliep onder massale internationale belangstelling. Experts, verzamelaars, getuigen allerhande defileerden voor de rechtbank. Onder hen de Belg Paul Coremans, hoofd van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, die de nieuwste chemische methodes had aangewend om de verschillende werken, waarvan Van Meegeren beweerde ze te hebben geschilderd, te analyseren. Zijn bevindingen, neergezet in zijn verslag Van Meegeren’s faked Vermeer’s and De Hoogh’s, duldden geen tegenspraak: alle schilderijen waren vals, ook De Emmaüsgangers en Het Laatste Avondmaal, waarvan enkele zelfverklaarde cognoscenti tegen beter weten in bleven volhouden dat het om echte Vermeers ging.

Op 12 november werd Van Meegeren schuldig bevonden. Twee weken later werd hij in het ziekenhuis opgenomen met een verwoestende hersentrombose. Op 29 december overleed hij na een zware hartaanval.

Maar bij enkelen, zoals de Belgische kunstenaar en connoisseur Jan Decoen, bleef de twijfel knagen. Zij betwistten de onderzoeksmethoden van Paul Coremans. Van Beuningen, die zich aanvankelijk had neergelegd bij de vaststelling dat zijn Vermeers vals waren, ging opnieuw twijfelen. In mei 1952 diende hij een klacht in tegen Paul Coremans en eiste daarbij een schadevergoeding van 100.000 frank.

De debatten voor de Brusselse rechtbank begonnen in januari 1953. De zaak werd in een eerste fase uitgesteld. Maar op 29 mei 1955, nog voor de hervatting van de debatten overleed Van Beuningen. Niettemin ging het proces voort. Uiteindelijk verloren de erven Van Beuningen het pleit. Coremans kreeg een forse schadevergoeding.

Toch bleef de agitatie tegen Coremans aanhouden. Die weigerde te reageren tegen de aanklachten en verdachtmakingen van Jan Decoene en zijn medestanders onder wie Louis Henno, directeur van Les Cahiers d’Art.

Uiteindelijk trachtten drie politici, de ministers van State Camille Huysmans en Robert Gillon en senator Pierre Nothomb de zaak aan te kaarten bij minister Victor Larock van Nationale Opvoeding en Cultuur. Die stelde voor een erejury samen te roepen die de zaak definitief zou beslechten. Die jury zou in de loop van 1964 drie keer vergaderen. Een vierde bijeenkomst, voorzien op 14 juni 1965, werd afgelast, want twee dagen eerder, op 12 juni, overleed Paul Coremans. De jury zou haar bevindingen nooit bekendmaken.

Vandaag is iedereen ervan overtuigd dat Paul Coremans gelijk had en dat zowel De Emmaüsgangers als Het Laatste Avondmaal vervalsingen zijn van de hand van Han van Meegeren.

In 1966, amper een jaar na de dood van Coremans, liep in het Mauritshuis de grote jubileumtentoonstelling In het licht van Vermeer. De catalogus repte met geen woord over De Emmaüsgangers noch over Het Laatste Avondmaal.

Bronnen: D. Dutton, ‘The forger’s art’ (1983). – O. Kurz, ‘Fakes’ (1973). – A. Venema, ‘Kunsthandel in Nederland, 1940-1945’ (1986). – R. Avermaete, ‘Naweeën van het geval Vermeer-Van Meegeren’ (1974). – A. Bailey, ‘A view of Delft. Vermeer then and now’ (2001).

Volgende week: Mollen in Engeland.

Rik van Cauwelaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content