De broodnodige sanering van de publieke financiën heeft alleen kans op slagen als ook de financieringsregels voor de verschillende overheden worden aangepast.

Het Federaal Planbureau heeft iedereen die in de verkiezingscampagne op zotte ideeën zou komen nog maar eens met beide voeten op de grond gezet. Om de overheidsfinanciën tegen 2015 opnieuw in evenwicht te krijgen, moet de broekriem ieder jaar wat harder worden aangetrokken – tot 22 miljard euro besparingen in dat laatste jaar. Het kan nog veel meer worden als de economische groei vanaf 2012 minder dan 2 procent zou bedragen en als de rente op de overheidsschuld – die in 2010 oploopt tot ongeveer 350 miljard – zou stijgen.

Deze gigantische budgettaire uitdaging is er niet alleen voor de nieuwe federale regering. Ook de gewesten en gemeenschappen, de provincies en de steden en gemeenten moeten hun duit in het zakje doen. Alleen houden niet alle overheden hetzelfde tempo aan. De Vlaamse regering wil volgend jaar al uit de rode cijfers zijn, maar zal de verhoopte overschotten nadien uitgeven en niet inzetten voor de sanering van de globale overheidsfinanciën. De Waalse regering mikt op 2015 om haar inkomsten en uitgaven gelijk te krijgen. De Brusselse regering ziet zelfs die deadline niet zitten en aast bij een armlastige federale overheid op 500 miljoen extra om uit de financiële miserie te raken.

In het zo door Yves Leterme (CD&V) geroemde ‘samenwerkingsfederalisme’ is dat volgens ontslagnemend federaal minister van Begroting Guy Vanhengel (Open VLD) geen manier van doen. Omdat ook Europa, opgejaagd door de eurocrisis, de EU-lidstaten steeds meer op de huid zit voor hun begrotingsdiscipline en schuldenbeheersing, wil Vanhengel dat de federale overheid meer controle krijgt over de financiën van de deelstaten.

Een normaal kenmerk van goed bestuur is inderdaad dat een overheid die een dotatie of toelage geeft, ook de besteding ervan kan controleren. Maar de oprisping van Vanhengel staat haaks op de basisfilosofie van de federale staatsvorming in ons land. Die kent geen hiërarchie tussen de federale overheid en de deelstaten. Op alle niveaus runnen de regeringen de winkel volgens eigen inzichten. Politieke asymmetrie tussen de aftredende federale meerderheid en de huidige coalities in Vlaanderen (CD&V, SP.A en N-VA) en Wallonië (PS-CDH en Ecolo) is een bijkomende handicap voor waterdichte akkoorden over een bezuinigingsparcours. Die zijn er bijgevolg niet.

Dat de liberalen in Vlaanderen en Wallonië in de oppositie zitten, zal Vanhengel ook wel gestimuleerd hebben om zijn regionale collega’s van Begroting in volle verkiezingscampagne te jennen. Die laten dat uiteraard niet over hun kant gaan. Vlaams minister Philippe Muyters (N-VA) noemt de voorzet van Vanhengel ‘schaamteloos’, Waals minister André Antoine (CDH) vindt het ‘beledigend’.

Herman Matthijs, die overheidsfinanciën doceert aan de VU Brussel en lid is van de Hoge Raad voor Financiën, legt een niet-partijpolitiek accent: ‘Dat er al anderhalf jaar geen robuuste begrotingsafspraken meer gemaakt zijn tussen de diverse overheden, is geen goede zaak. Maar de federale overheid is wel verantwoordelijk voor meer dan 80 procent van de huidige budgettaire problemen en op dat niveau is er in de voorbije tien jaar structureel niets gedaan.’

Paarse erfenis

Het electorale gehakketak tussen begrotingsministers wijst op alsmaar nijpender problemen met de financieringsregels binnen het federale bestel. Die regels zijn vervat in de Bijzondere Financieringswet van 1989. En daarover wordt al van voor de verkiezingen van 2007 gezegd dat ze ‘niet langer houdbaar’ is.

De financieringswet regelt de dotaties van de federale overheid aan de gewesten en gemeenschappen en hevelt grote delen van de opbrengsten van de personenbelasting en de btw over. Het stijgingsritme wordt bepaald door de index en de economische groei. Na een overgangsperiode tot in 2001 deed de eerste regering-Verhofstadt daar met het Lambermontakkoord een flinke schep bovenop om het noodlijdende Franstalige onderwijs bij te springen. Maar ook Vlaanderen profiteerde van deze paars-groene ingreep. Ze zal de federale overheid tegen 2012 alleen reeds 2,5 miljard euro armer maken.

Door al die vaste financieringsmechanismen is de federale overheid ruim een derde van haar middelen kwijt. In 2009 schoof ze 36 miljard door naar de deelstaten, terwijl haar totale belastingontvangsten 90 miljard bedroegen. De gewesten en gemeenschappen van hun kant zijn zo al verzekerd van 70 procent van hun budgetten. Intussen maakt een cocktail van drie elementen een wijziging van de financieringswet dringend noodzakelijk. Twee ervan zijn een erfenis van de paarse periode. Die resulteerde niet alleen in een dure herfinanciering van de gemeenschappen, maar ook in een belastingvermindering om de consumptie aan te moedigen. Dat betekent twee keer minder geld voor de federale overheid, die – en dat is het derde element – het grootste deel van de stijgende kosten van de vergrijzing (gezondheidszorg en pensioenen) moet betalen. In verband met dat laatste is het trouwens maar goed dat de Studiecommissie voor de Vergrijzing allicht pas na de verkiezingen van 13 juni haar jaarlijkse rapport voorstelt. In 2009 raamde ze de meerkosten op ruim 8 procent van het bruto binnenlands product tegen 2060. Door de financiële en economische crisis zal dit aandeel nog veel groter worden.

Het water staat de federale overheid (die ook moet instaan voor financiële verplichtingen ten opzichte van Europa, het aanzuiveren van de tekorten in de sociale zekerheid en de rentelasten op de overheidsschuld) tot aan de lippen. Van de ontvangsten van de personenbelasting houdt ze amper de helft over en van de btw-inkomsten niet eens 5 procent. Maar door de communautaire stilstand van de afgelopen drie jaar, bleef de financieringswet buiten schot.

De enige tastbare oefening ter zake werd gemaakt door Eric Kirsch, nu kabinetschef van ontslagnemend premier Leterme en in 1988 een van de architecten van de financieringswet. Om die laatste reden werd hij in 2008 onder Leterme I gevraagd om een wijziging voor te bereiden. Hij bedacht simulaties met een overdracht van 80 tot 90 procent van de personenbelasting naar de deelstaten (waardoor deze financiering ook dichter zou aansluiten bij hun economische activiteit). Daarbij kwamen corrigerende technieken om rekening te houden met de werkplaats (dat zou gunstiger zijn voor Brussel) en een rechtstreekse solidariteit tussen de deelstaten. Het denkwerk van Kirsch liep in juli 2008 vast op ‘de grenzen van het federale overlegmodel’ en de vrees van de Franstaligen voor fiscale concurrentie. Het werd onder Van Rompuy I en Leterme II niet meer besproken.

‘De financieringswet kan niet werken omdat ze uitblinkt door onverantwoordelijkheid en een gebrek aan transparantie’, zegt Herman Matthijs. Hij wijst op een aantal ‘knotsgekke mechanismen’. Het kijk- en luistergeld bijvoorbeeld werd in 2001 overgeheveld naar de gewesten, die deze heffing vervolgens afschaften maar daarvoor worden gecompenseerd door de federale overheid. Ander voorbeeld is de solidariteitsbijdrage van de federale overheid voor gewesten met een personenbelastingopbrengst onder het nationale gemiddelde (Wallonië en Brussel krijgen zo samen meer dan 1 miljard euro), met als pervers gevolg dat de verbetering van hun economie in een eerste fase leidt tot een daling van die bijdrage en dus minder geld voor hun begroting.

Volgens Matthijs gaat het ook in tegen elke budgettaire logica dat de federale overheid in diverse bevoegdheidsdomeinen van de deelstaten (grootstedenbeleid, wetenschapsbeleid enzovoort) uitgaven blijft doen. Daar is ongeveer 1 miljard per jaar mee gemoeid. Omgekeerd is het evenmin logisch dat de deelstaten weinig of niets bijdragen voor de pensioenlasten van hun ambtenaren en die rekening (4 miljard) voor de federale overheid laten.

Matthijs: ‘Omdat de politiek zich niet waagt aan een debat over de kerntaken van de verschillende overheden, hebben die nu zeer heterogene bevoegdheidspakketten. Een afbakening van homogene bevoegdheden zou eenvoudiger en efficiënter zijn. Die kan dan gekoppeld worden aan een heldere toewijzing van de overheidsinkomsten aan de verschillende niveaus, zodat ook de deelstaten geresponsabiliseerd worden. De personenbelasting, de vennootschapsbelasting en de gewestelijke belastingen zouden zo naar de gewesten kunnen gaan. De federale overheid zou kunnen beschikken over de inkomsten van de BTW, de parafiscaliteit, de douaneheffingen en de accijnzen. Elke nieuwe staatshervorming staat of valt met het geld, maar daarover wordt helaas nooit gesproken.’

DOOR PATRICK MARTENS

De financieringswet bevat een aantal ‘knotsgekke mechanismen’.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content