De bijeenkomst van de G20 in Washington biedt perspectieven. Voor de uitkomst is het wachten op Barack Obama.

Het is moeilijk te zeggen of de financiële hoogmis die vorig weekend in Washington werd gehouden ook echt iets heeft opgeleverd. De deelnemers aan die G20 beloofden om meer samen te werken en te zorgen voor meer controle op financiële instellingen. Er gaan wat werkgroepen en experts aan de slag en in april 2009 komt er een vervolgtop. De Franse president Nicolas Sarkozy, die de ontmoeting in Washington doordrukte, stelde voor dat de G20-leden elkaar dan in Londen zien. Een cadeautje aan de Britse premier Gordon Brown die de steun kan gebruiken en die de internationale molen de voorbije weken mee aan het draaien bracht.

Het moest natuurlijk snel gaan. Uit beleefdheid tegenover de Amerikaanse gastheer kon het gezelschap ook moeilijk al te nadrukkelijk met de beschuldigende vinger wijzen naar het Amerikaanse bank- en financiewezen. Maar het is goed om eraan te herinneren dat de bijeenkomst van Bretton Woods, die het internationale monetaire stelsel van na de Tweede Wereldoorlog op poten zette, twee jaar lang achter de schermen werd voorbereid.

Het probleem is ook dat de Verenigde Staten zich op dit moment in een overgangsfase bevinden. De pas verkozen president Barack Obama legt pas eind januari de eed af. Hij kan de aftredende president George W. Bush bezwaarlijk voor het oog van de wereld voor de voeten lopen. Iedereen weet ondertussen dat hij een andere aanpak van de crisis voorstaat. Hij vraagt, onder meer, steun voor de noodlijdende Amerikaanse auto-industrie. Bush en zijn regering weigeren om een stap in zijn richting te zetten. Ze blijven de crisis beschouwen als een ongelukje, dat niet te wijten is aan structurele fouten in de manier waarop het bank- en financiewezen werd gestuurd en gecontroleerd. Of beter: niet gestuurd en niet gecontroleerd.

Barack Obama staat daarmee begin volgend jaar meteen voor zijn grote examen. Hij moet orde op zaken stellen, zonder daarbij zijn toevlucht te nemen tot te veel protectionistische maatregelen. Hij kan steun vinden in Europa, dat voorstander is van internationaal toezicht. Maar hij houdt er het best rekening mee dat de Europese Unie op veel terreinen onderling verdeeld is. De Duitse bondskanselier Angela Merkel ziet bijvoorbeeld weinig in de ideeën van Nicolas Sarkozy, die nog altijd pleit voor een soort van ‘economische regering’ voor de landen van de eurozone.

Toch werd er vorig weekend ook een grote stap vooruit gezet. Voor het eerst werden landen mee aan tafel geïnviteerd die niet zolang geleden nog ontwikkelingslanden werden genoemd. Rusland, China, India en Brazilië werden uit de wachtkamer gehaald om het nieuwe internationale financiële stelsel, dat onvermijdelijk vorm moet krijgen, mee te schragen en te dragen. Er komt daarmee een einde aan de economische en financiële wereldordening zoals die in 1944 werd uitgetekend. Er komt ook een einde aan het tijdperk van de G7, waarin enkele westerse rijke landen de gang van zaken dicteerden.

Er is voor die stap geen weg terug. De tijd dat het kleine België in het Internationaal Muntfonds bij manier van spreken zwaarder woog dan alle nieuwe economische reuzen bij elkaar is straks voorgoed voorbij.

door Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content