In Wenens nieuwe Museumsquartier heerst een unieke sfeer van gespannen samenhorigheid tussen kunst en architectuur uit heden en verleden.

Dat een van de deelnemers die er al is ingetrokken, de Public Netbase tOMeedia-Space, bij het centrale management moeilijk doet over de huurvoorwaarden, zal het project niet meer in gevaar brengen. Public Netbase is, net als het tabaksmuseum, het kunstarchief, het ZOO-kindermuseum, het verbond van Oostenrijkse galeries en de bond van kunstcritici, maar een klein broertje. Als het Tanzquartier Wien, het Architekturzentrum Wien of de Wiener Festwochen dwars zouden gaan liggen, is er een probleem. Maar pas wanneer de grootste drie kleppers _ het Leopold Museum, het Museum voor moderne kunst (MUMOK) of de Kunsthalle _ het vertrouwen opzeggen, moet er alarm worden geslagen.

De kans dat zoiets gebeurt, is nogal klein, want de drie steunpilaren van het MQ zijn ook het meest verwend. Terwijl de andere een plek toebedeeld kregen in de barokke of de neobarokke vleugel van de omgebouwde keizerlijke paardenstallen, hadden de drie sterkhouders elk recht op een eigen comfortabele nieuwbouw tot in de puntjes aan de modernste museologische vereisten aangepast. Het strekt de Weense architecten, de broers Ortner & Ortner (nieuwbouw) en Manfred Wehdorn (ombouw), evenwel tot eer dat ze niemand het gevoel gaven in het verdomhoekje te zitten. Op de grote centrale binnenhof van het voormalige stallingencomplex, waar de meeste bouwvolumes op uitkomen, wordt een zachte eenheid in verscheidenheid voelbaar. Een eenheid van sfeer, waar het barok historische en het functioneel moderne elkaar op een haar naderen zonder mekaar geweld aan te doen, wel integendeel.

Die unieke sfeer van licht gespannen samenhorigheid tussen vroeger en nu, tussen keizerlijk, burgerlijk en modern, ornament en minimalisme, blijft over de hele site behouden. Langs het parcours van trappen, platforms en passages, binnen en buiten, ontstaan verrassende doorzichten, het gevoel van een elegant doorstromende ruimtelijkheid en van een verbluffend knap geleid licht. De kracht van de MQ-architectuur ligt niet in haar spektakelwaarde, maar in de flexibiliteit waarmee de zo verschillende onderdelen van het programma op elkaar afgestemd zijn. Tentoonstellingsruimten met en zonder daglicht, voor oude, moderne en hedendaagse kunst, theater- en danszalen, ruimten voor feesten, conferenties, administratie, depot, verkoop en verbruik (aan cafetaria’s heus geen gebrek): het MQ is een model van een multifunctioneel kunstcentrum, niet van een negentiende-eeuws monothematisch museum.

EEN KOPJE KLEINER

Verontruste burgers en een populaire krant ( Kronen Zeitung) staken vanaf 1990 stokken in de wielen en trainden de Ortners in het formuleren van nieuwe oplossingen voor afgeschoten onderdelen van het concept. Wat het trotse baken van het MQ moest worden, een Leseturm (leestoren) die een signaal over de stad zou uitzenden, sneuvelde jammerlijk. Ook het Leopold Museum en het MUMOK moesten een kopje kleiner worden gemaakt, en verdwenen voor de helft onder de grond. Dat blijkt uiteindelijk meer een zegen dan een vloek, want een te groot hoogteverschil tussen de historische barokgebouwen en de nieuwbouw, had het evenwicht in de zachte confrontatie tussen heden en verleden vast geen goed gedaan.

Het gevolg is wel dat het MQ zich alleen van haar omgebouwd barokke kant aan het stadscentrum toont. In de oorspronkelijke, in 1725 door Johann Fischer von Erlach naar plannen van zijn vader gebouwde hofstalvleugel, zijn weliswaar nieuwe toegangspoorten aangebracht, maar ze verbergen niettemin het zicht op de moderne architectuur die op de binnenhof is gerealiseerd.

Het is gissen, maar de minimale zichtbaarheid van buitenaf betekende wellicht de redding van het meest omstreden nieuwe museumgebouw. Ondanks zijn gebogen, aan de hoeken naar onderen getrokken dak en de door basaltplaten fijn geritmeerde gevel, geeft het antracietgrijze MUMOK-blok met zijn schaarse, nauwe vensterspleten niet bepaald een uitnodigende indruk. Ook binnen overheerst het donkere en het geslotene, op de bovenste koepelzaal na, die in natuurlijk bovenlicht baadt. Dit museum voor moderne en actuele kunst is duidelijk veeleer opgevat als een plaats van ernst en concentratie dan van prettig verstrooiende kunstconsumptie.

Zijn tegenhanger, het Leopold Museum, is al evenmin frivool te noemen. Het is een perfecte kubus zonder tierelantijntjes, bedekt met dezelfde Donaukalksteen als de grond van de centrale binnenhof. Harmoniërend met zijn onmiddellijke omgeving, bepaald licht in zijn mantel van witte steen, voldoende maar niet royaal gezegend met glaspartijen, is ook zijn verschijning aangepast aan de boodschap: voluit genieten van de uitgelezen collectie kunstwerken van privéverzamelaar Rudolf Leopold, maar in een strak en modern klassiek ambiente. Het geeft de bezoeker de indruk dat hij zich in een overgedimensioneerde villa in Italië bevindt.

De Kunsthalle Wien voor tijdelijke tentoonstellingen ten slotte, is doelmatig streng en discreet. Zo discreet dat zijn langwerpige volume van rode baksteen slechts van opzij en van de achterkant van het MQ te zien is, want hij zit verscholen achter de tot evenementenhal omgebouwde neobarokke winterrijschool. Van de Kunsthalle wordt verwacht dat hij het snelst inhaakt op de fleur en de pols van de tijdsgeest. Ze zijn daar inmiddels aardig begonnen met Flash Afrique, fotografie uit West-Afrika, en Tele(visions), over de impact van televisie.

Van de 6 miljard frank (148 miljoen euro) MQ-bouwkosten betaalt de staat driekwart, de stad Wenen één kwart. Maar er zit een addertje onder het gras. Vanaf januari 2002 worden alle staatsmusea vollrechtsfähig, wat wil zeggen dat ze als geresponsabiliseerde, autonome bedrijven zullen moeten werken. Platweg: ze horen voortaan zelf voor hun financiële middelen te zorgen, bijvoorbeeld door hun zalen voor manifestaties en feestelijkheden te verhuren of door het opzetten van uiterst publieksvriendelijke tentoonstellingen.

Lorand Hegyi (47), directeur van het MUMOK, heeft daar al zijn conclusies uit getrokken. Niet van plan om zijn keuzes van commerciële overwegingen te laten afhangen, stapt hij eind dit jaar op. Zijn tentoonstellings- en aankoopbeleid, vooral gericht op de integratie van moderne en actuele kunst uit Midden- en Oost-Europa, was inhoudelijk best te verantwoorden, maar uit financieel oogpunt heel wat minder.

INTERESSANTE KOOPJES

Onder zijn opvolger Edelbert Köb (58) komt daar verandering in. De ex-directeur van het Kunsthaus Bregenz en de Wiener Secession _ een instelling die hij financieel gezond heeft gemaakt _ is duidelijk het type van de ‘zakelijke leider’. Het versterken van de museumshop geniet prioriteit. De eerste tentoonstellingen die hij vanaf 2002 gepland heeft, zijn gewijd aan enkele grote internationale namen: de Amerikaanse multimediakunstenaars Jeff Wall en Bill Viola, de Duitse schilder Gerhard Richter en de herontdekte Oostenrijkse vroegmodernist Richard Gerstl. Ook in de opstelling van de vaste collectie wil hij verandering brengen. Terwijl Hegyi een thematische aanpak in kleinere, door tussenwanden van elkaar gescheiden gehelen nastreefde, wil Köb de zaak opengooien, onder meer in de hoop om meer dan 400 van de 4000 werken uit de verzameling permanent te kunnen tonen, zoals nu het geval is.

De collectie van het MUMOK weerspiegelt de opties van de pleitbezorgers van een openbaar forum voor moderne kunst in Oostenrijk na de eerloze episode voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Door de overheid belast met het samenbrengen van werken voor een toekomstig Museum van de XXste Eeuw concentreerde Werner Hofmann zich vanaf het eind van de jaren vijftig op het verwerven van bekende en minder bekende klassiek modernen. Hij tikte voldoende eersterangswerken uit het expressionisme (Kirchner, Klee, Kandinsky, Kokoschka) op de kop. Voor het kubisme moest hij zich, met uitzondering van uitschieters als Juan Gris en Fernand Léger, met de tweede garnituur (Gleizes, Marcoussis) tevredenstellen. Kubistische schilderijen van Pablo Picasso en Georges Braque waren al lang onbetaalbaar geworden. Met één enkele Magritte ( La Voix du Sang, 1948) en een late Max Ernst van twijfelachtig allooi ( Festmahl der Götter, 1948), kwam ook het surrealisme er bekaaid af. Een beetje verdwaald in dit alles, een verbazende Mondriaan ( Compositie met Dubbellijn en Blauw, 1934) en een essentiële Duchamp ( La-Boîte-en-Valise, 1938-42).

Op het terrein van de sculptuur waren nog wel interessante koopjes te doen, zodat Hofmann in 1968 al over een staalkaart van belangrijke klassiek moderne beeldhouwkunst beschikte, met werken van Pablo Picasso, Rudolf Belling, Alberto Giacometti, Oscar Schlemmer en Max Ernst. Vanaf 1962 kon Hofmann met het Museum van de XXste Eeuw zijn intrek nemen in het naar de Weense Schweizergarten overgebrachte Oostenrijkse paviljoen voor de Expo 58 in Brussel. Daar bleef het museum gevestigd tot de recente verhuis naar het MQ. In de jaren tachtig zette Dieter Ronte het klassiek moderne beleid van zijn voorganger voort, wist met aankopen van werken van Giorgio De Chirico en Constantin Brancusi enkele cruciale lacunes op te vullen, en had ook oog voor enkele van de boeiendste persoonlijkheden onder zijn eigen land- en tijdgenoten: Günter Brus en Franz West.

Ging het museum met Hegyi ten slotte duidelijk de Midden- en Oost-Europese toer op _ aankopen van Ilya Kabakov, Katarzyna Kozyra, Elke Krystufek en de consequente herwaardering voor het orgiastisch-fysieke Weense actionisme uit de jaren zestig _, hij had ook oog voor complex gelaagde installatie- en objectkunst van internationale actuele kunstenaars: Pedro Cabrita Reis, Bertrand Lavier, Jessica Stockholder.

De MUMOK-collectie zou echter nooit hetzelfde niveau hebben gehaald zonder het langdurig bruikleenrecht op de werken uit de Stiftung Ludwig Wien, die voorheen in het barokke Palais Liechtenstein was gevestigd en nu aan het MUMOK in het Museumsquartier is toegevoegd. De betreurde Duitse chocoladekoning Peter Ludwig bedacht de Oostenrijkse poot van zijn stichting met zowat alle tenoren uit de Amerikaanse popart _ van Claes Oldenburg zelfs zijn unieke Mouse Museum _ en met belangrijke vertegenwoordigers van de al even Amerikaanse minimal en concept art, en zelfs met actuele ‘installateurs’ van topniveau: Mike Kelley en Gabriel Orozco.

Ten slotte was ook de opname van de Sammlung Hahn van belang, waardoor het MUMOK verrijkt werd met neodadaïstische objecten van de Fluxus-beweging en aardigheidjes uit het nouveau réalisme, het overwegend Franse antwoord op de Amerikaanse popart.

STIMMUNGSIMPRESSIONISMUS

Het lijdt evenwel geen twijfel dat niet het basaltgrijze MUMOK, maar het kalkwitte Leopold Museum de meeste bezoekers naar het Museumsquartier zal lokken. Vooral wegens de aantrekkingskracht van de indringende, messcherp erotische teken- en schilderkunst van Egon Schiele (1890-1918), de Oostenrijkse expressionist die krachtige, menselijke expressiekunst paarde aan een strak formeel vormbewustzijn en een emotioneel geladen decorativiteit. Rudolf Leopold (76), stichter en directeur van het kersverse naar hem genoemde museum, bracht op vijftig jaar tijd de grootste collectie Schieles ter wereld samen. Hij heeft ze goed omringd met een handvol uitgelezen schilderijen, tekeningen en meubels van Schieles tijdgenoten, kinderen van het fin de siècle die de dageraad van de twintigste eeuw begroetten met de hartgrondige wens om alle conventies van de burgerlijke cultuur te doorbreken. Zoals Gustav Klimt, als stichter van de Wiener Secession zonder meer de grondlegger van het Weense modernisme. Oskar Kokoschka, de volbloedexpressionist. De eenzaat Richard Gerstl, met zijn ongeremd picturale, dramatische schildergebaar. Alfred Kubin, de graficus aan wiens pen irreële beelden van een maar al te reële angst en pijn ontsnapten. De ontwerpers Josef Hoffmann en Koloman Moser, stichters van de productiegemeenschap Wiener Werkstätte ter vernieuwing van de wooncultuur op basis van ambachtelijke kwaliteit en artistieke finesse.

Met die vernieuwende Oostenrijkse kunstenaars kon Leopold een collectie van wereldniveau maken. Maar in plaats van ze met een selectie van evenwaardige internationale kunst aan te vullen, speelde hij de nationale kaart. Hij zocht een representatief overzicht van goede, maar veeleer regionale Oostenrijkse kunst, van het stimmungsimpressionismus tot de verre uitlopers van een vaag expressionisme wier namen nooit voorbij de Alpen geraakten. Nu ze samen met de grootmeesters in een vijfsterrenmuseum ondergebracht zijn, komt daar misschien verandering in.

Omstreeks 1990 wilde Rudolf Leopold verhinderen dat zijn verzameling na zijn dood in alle windstreken uitgezaaid zou worden. In 1994 droeg de oogarts _ die op zijn 22ste zijn eerste Schiele kocht en daarvoor aan een Volkswagen verzaakte (hij bezat geen familiefortuin) _ zijn schat over aan een private stichting, waaraan de staat en de nationale bank bijdroegen. Daarbij verbond de staat zich ertoe de Leopoldcollectie voor altijd te bewaren, haar uit te breiden en er een geschikt museum voor te bouwen. Het is de diva van het Museumsquartier geworden, die in haar eentje driehonderdduizend bezoekers per jaar verwacht. Haalt ze dat cijfer niet, dan komt ze door de Vollrechstfähigkeit in de problemen. Een toegangskaartje kost 375 frank (9,29 euro), honderd frank meer dan een bezoek aan het MUMOK. Wie overal binnen wil, betaalt 900 frank (22,31 euro).

Deze geweldige nieuwe concentratie van kunst binnen één areaal hoeft de dynamiek van de kunsthuizen elders in de stad niet te verzwakken. Het Kunsthistorisches Museum, aan de overkant van de Museumstrasse, is op zich een megaconcentratie van wereldkunst. Bij de Österreichische Galerie in het slot Belvedere, met een collectie waarvan de krachtlijnen wel door meneer Leopold gekopieerd lijken, speelt de charme van een prinselijke en groene site.

Het Kunstforum van de Bank Austria aan de Freyung pakt dezer dagen uit met een volwassen retrospectieve van Kasimir Malevitsj (tot 2 december). Dit gebeurt in museologische omstandigheden die niet onderdoen voor die in de beste zalen van het MQ en alleszins onder het mooiste licht. Wie in alle rust een van de pakkendste triptieken van Jheronimus Bosch ( Het Laatste Oordeel) wil zien, een vroeg zelfportret van Antoon Van Dyck, een opwindende late Titiaan of een ontroerend meisjesportret van Jacob Jordaens, meldt zich aan in de Akademie der Bildenden Künste. En wat als de Albertina, de grootste collectie prenten en tekeningen ter wereld, gerestaureerd zal zijn?

Geen Wener haalt het in zijn hoofd om zijn hart in de eerste plaats aan beeldende kunst te verpanden. Hij houdt boven alles van muziek. Dat geldt evengoed voor Rudolf Leopold, ook een Wener. Zelf zegt hij: ‘U zult wellicht verbaasd zijn. Maar slechts weinig werken van de beeldende kunst maken zo’n indruk op mij als stukken van Bach, Mozart, Beethoven of Schubert.’

Jan Braet

Het gevoel van een elegant doorstromende ruimtelijkheid.

De MQ-musea moeten voortaan hun eigen boontjes doppen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content