‘Schotbalken en doorlaatkleppen – verhalen uit de alternatieve binnenscheepvaart’, zo heet de nieuwste bundel prozastukken van Gust Gils. De titel is kenmerkend voor de absurde wereld waar Gust Gils een patent op heeft. Een terugblik op het werk van de schrijver die vijfenzeventig jaar is geworden.

In een van de prozastukken van Gust Gils wordt een man in een kamer opgesloten met de opdracht zichzelf te onthoofden. Het verhaal gaat vervolgens over alle moeilijkheden die hij ondervindt bij de executie van het bevel: ‘Hij komt er niet uit of hij moet zichzelf een kopje kleiner hebben gemaakt. Maar nee. Zelfs voor geen duik in koud water ziet men zo treuzelen! Vreemd, deze banale, ja sentimentele gehechtheid aan een onderdeel van de eigen anatomie.’ De veroordeelde – en de lezer – is zozeer bezig met de details van de executie, dat het niet in hen opkomt de absurditeit van het uitgangspunt, de zelfonthoofding, in te zien.

Dit procédé ligt aan de basis van veel van Gils’ verhalen en gedichten: de hoofdpersoon raakt verstrikt in de consequenties van een absurde, vaak door anderen opgelegde logica. Bij Gils is er geen sprake van een bevrijdende rationaliteit, eerder van de dictatuur van de logica. Soms kan het in het nauw gebrachte individu slechts ontsnappen door er zijn eigen, niet minder absurde gedachtengang tegenover te plaatsen.

In Partituur voor vlinderbloemigen, de poëziebundel waarmee de inmiddels 75-jarige Antwerpse schrijver in 1953 debuteert, staat al een aantal gedichten waarin de eigenzinnigheid van zijn toekomstig oeuvre als in een slangenei is opgesloten. Het kannibalisme wordt er gefêteerd als een uiting van folklore. Toch is de literatuur aanvankelijk niet Gils’ grootste passie.

De voorgaande jaren had hij zich al met groot enthousiasme op de schilderkunst, de beeldhouwkunst en de jazzmuziek gestort. De afgelopen decennia exposeerde hij diverse keren plastisch werk, trad hij op met zijn eigen band die Gils’ composities bracht en creëerde hij ‘verbo-sonieën’ en andere geluidsexperimenten voor de Nederlandse en Zweedse radio. Maar de literatuur, dat aanvankelijk ondergeschoven kind, groeide uit tot de grootste constante in zijn artistieke expressie.

BONDIGHEID

Na zijn poëtisch debuut in 1953 moeten we vijf jaar wachten voor hij in 1958 zijn eerste verhalenbundel, Met de noorderzon op stok, publiceert. In dat spoor volgen nog acht andere verzamelingen, waaronder ook het recente Schotbalken en doorlaatkleppen. De gedichten worden gaandeweg anekdotischer, de verhalen puntiger. In 1979 verschijnt zowel de poëziebundel Onzachte landing als de prozabundel Integendelen. De een bevat honderd gedichten, de ander honderd verhalen. Gils schrijft een gedicht over een man met heimwee naar zijn ruillichaam en een verhaal over een man die zijn polygame neigingen maar moeilijk kan botvieren omdat zijn monogame lichaam niet meewerkt. Met wat stilistische aanpassingen zouden gedicht en verhaal gemakkelijk van plaats kunnen verwisselen. De laatste afdeling van de prozabundel Berichten om bestwil (1968), toont al aan waar deze ontwikkeling zal eindigen: in het aforisme. In een interview met Willem M. Roggeman ( Beroepsgeheim, 1975) heeft Gils zijn bondigheid ooit als volgt verantwoord: ‘Toen ik toneelstukken schreef waren dat meestal eenakters, omdat ik niet de noodzaak voel om met iets dat je in een half uur kunt zeggen een hele avond te vullen. Zoals je een kort verhaal zou uitwerken tot een roman, alleen maar omdat romans beter verkopen.’ Gelukkig heeft hij deze logica niet tot in haar uiterste consequentie doorgevoerd, anders had hij uiteindelijk geen letter meer op papier gezet.

‘Ik geloof wel dat mijn proza en poëzie dichter naar elkaar toe zijn gegroeid, maar niet dat je een verhaal kunt verknippen tot versregels, of omgekeerd, een gedicht kunt oplappen tot prozastuk’, zegt Gust Gils. ‘In 99 procent van de gevallen weet ik vanaf de eerste regel of iets een gedicht of een kort verhaal zal worden. Veel van mijn vroegere prozawerk is bovendien ontstaan uit een droom. Ik had mezelf zo getraind, dat ik direct na het wakker worden, nog in het donker, de droom noteerde en vervolgens op het verhaal ervan voortborduurde. Ik schreef dus in een soort ‘hypnagogische’ staat. In de loop der jaren ben ik die gave langzaam maar zeker kwijtgeraakt, hoewel de gedichten die ik in de zomer van ’98 geschreven heb op een gelijksoortige manier zijn ontstaan. Ik werd ’s ochtends wakker met een regel in gedachten. Die zin werd vaak de eerste versregel van een gedicht.’

In het werk van Gust Gils zijn vele invloeden merkbaar. In de poëzie is er het stempel van zijn generatiegenoten, de Vijftigers. Zijn proza is verwant aan het werk van Franz Kafka, Roland Topor en William Burroughs. Toch is deze schrijver altijd een Einzelgänger geweest. Halverwege de jaren vijftig is hij weliswaar medeoprichter van het tijdschrift Gard Sivik, maar als twee van de Nederlandse redacteuren, Hans Sleutelaar en Hans Verhagen, met een strak omlijnd literair programma komen aanzetten, haast Gils zich om zijn post van redactiesecretaris op te geven. Het maatschappijkritische en subversieve element in Gils’ oeuvre is nooit ‘-istisch’, ten hoogste solipsistisch geweest: het is een eenmansrevolte tegen de werkelijkheid, die door veel van zijn personages in praktijk wordt gebracht.

ZWARTE HUMOR

Gils’ oeuvre is niet anarchistisch, want dat veronderstelt een zeker optimisme ten aanzien van de maatschappelijke ontwikkelingen. Gils’ gedichten en verhalen getuigen voortdurend van de onmogelijkheid de status quo te veranderen. In het verhaal Neostabil 737 uit de bundel Schotbalken en doorlaatkleppen ontdekt biochemicus Ernst Klinkhamer een virus dat de mens niet alleen behoedt voor alle ziekten, maar dat ook het verouderingsproces stopt. Gezondheid en onsterfelijkheid lijken binnen het bereik van de mensheid te zijn gekomen. De regering wil het virus direct aan het drinkwater toevoegen. Een groep anonieme geleerden probeert de bevolking via vlugschriften te waarschuwen: door het leven te stabiliseren bevriest het virus ook het denken en daarmee onrechtstreeks ook de maatschappelijke verhoudingen – en dat is natuurlijk vooral in het belang van de huidige machthebbers. Helaas voor de leden van het ‘Anti Neostabil Conclaaf’ schildert de regeringspropaganda hen af als mensen die immuun zijn voor de weldadige effecten van het virus zodat ze de rest van de mensheid de zegeningen van de onsterfelijkheid niet gunnen. Het door hen ontwikkelde antiserum wordt vernietigd.

Met de titel van een van Gust Gils’ gedichtenbundels zou je kunnen zeggen dat de waarheid liegt. Ook als een subversief individu erin slaagt het bedrog van de autoriteiten publiek aan de kaak te stellen, wordt hij door de massa niet geloofd. In het verhaal De aanbidders uit de bundel De röntgenziekte schuifelen dagelijks dichte drommen gelovigen door een kerk.

Ze hopen een glimp op te vangen van ‘het Heilige’, maar de handige priester manoeuvreert hen zo snel door het volledig verduisterde interieur van de kerk dat geen van de gelovigen iets kan zien. Een van hen slaagt er echter in zich van de schuifelende massa af te zonderen en het Heilige op zijn gemak te bekijken: ‘Rustig wandelt hij erheen, terwijl zijn ogen wennen aan het onvoldoende licht. Hij onderscheidt dingen, voorwerpen. Ergens in het midden een klein, geelhouten schrijftafeltje. Papieren. Een dossier. Bevat vergeelde krantenknipsels van voetbaluitslagen. Een ander dossier, met opschrift FAN MAIL: brieven van gelovigen. Dweperig gezwam over het Heilige en de discrete verering daarvan die de enige ware religie hier op aarde is… Glasramen. Voorstellingen in pseudo-Azteekse stijl. Een ervan verbeeldt de aankomst van een wielerwedstrijd, gewonnen door de priester op zijn gedemodeerde damesfiets.’ Vanuit een kerkraam klaagt hij de priester aan, ten overstaan van honderden gelovigen. Tevergeefs. Hij slaagt er ternauwernood in zijn vege lijf te redden.

De maatschappij willen veranderen is allicht een te grote opgave voor een mens alleen. Misschien is het al een hele prestatie wanneer hij erin slaagt zichzelf te blijven. Gils: ‘Ze hebben mij in het verleden van alles genoemd. Eerst was ik zogezegd een beatnik, daarna een hippie – hoewel ik al vijfenveertig jaar was en dus eigenlijk te oud, toen die mode hier in 1969 begon door te dringen. Mij niet gelaten, maar het grote optimisme over de ‘maakbaarheid van de samenleving’ kon ik destijds al niet delen en nu nog minder.’

In een bespreking van een van zijn bundels in De Groene Amsterdammer noemde Jacques Firmin Vogelaar Gils ‘samen met Kees van Kooten, een van onze beste letterkundige komieken.’ Maar de humor waarin Gils grossiert is het product van een dodelijke ernst. Heeft het Gust Gils nooit gestoord, dat er altijd zo sterk de nadruk wordt gelegd op het humoristische aspect van zijn werk? Gust Gils: ‘Willem Frederik Hermans heeft ooit opgemerkt dat mij automatisch humoristische bedoelingen worden toegedicht als ik het woord neem of krijg. Het heeft mij nooit gestoord. Ik schaar me liever onder de vlag van de zwarte humor dan onder die van de dodelijke ernst.’

Gust Gils, ‘Schotbalken en doorlaatkleppen – verhalen uit de alternatieve binnenscheepvaart’, De Bezige Bij, Amsterdam, 166 blz., 799 fr.

Omslag zonder onderschrift

Jeroen Kuypers Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content