De Franse dagbladpers verkeert in grote moeilijkheden. ‘Libération’ wilde op ‘Le Monde’ lijken – en omgekeerd. Dat moest slecht aflopen.

Zijn grote passie is het fokken van renpaarden. Met zijn volbloeden Indian Danehill en Russian Hope vierde hij triomfen in de Grand Prix van Deauville. Maar hij staat ook bekend als ‘de gauchist van de familie’. Het bericht dat baron Edouard de Rothschild, de jongste telg uit de roemruchte bankiersdynastie, 20 miljoen euro op tafel wilde leggen om het noodlijdende linkse dagblad Libération van de ondergang te redden, zorgde in Frankrijk wekenlang voor verhitte polemieken. Het personeel van de krant ging tandenknarsend akkoord, nadat het van de baron de verzekering had gekregen dat de redactionele onafhankelijkheid gegarandeerd blijft. Er vielen grote woorden als ‘verraad’. In menige lezersbrief werd geconstateerd dat mei ’68 nu echt wel voorbij is. Iemand meende zelfs op de begraafplaats van Montparnasse, waar het gebeente van Jean-Paul Sartre rust, een zacht gejammer te hebben gehoord.

Sartre was de eerste directeur van Libération. De krant, die in 1973 werd opgericht als opvolger van het verboden maoïstische blad La Cause du Peuple, kon wel een schutspatroon gebruiken. Het prestige van de wereldberoemde filosoof weerhield de toenmalige president Georges Pompidou en zijn geheel uit gewapend beton opgetrokken minister van Binnenlandse Zaken Raymond Marcellin ervan Libération om de haverklap voor de rechter te slepen. In de jaren zeventig leidde Libération ( Libé voor de vrienden) een kwijnend bestaan. De oplage bedroeg niet meer dan een paar tienduizenden exemplaren en het feit dat de krant principieel alle betaalde advertenties weigerde hielp ook niet echt. Op de redactie, die conform de tijdgeest als een collectief functioneerde, werd aan één stuk door geruzied. Boze lezers bezetten de redactielokalen en eisten ‘eerherstel voor Andreas Baader’ nadat hoofdredacteur Serge July in de kolommen van de krant zijn twijfel had uitgesproken of het wel geoorloofd was de klassenvijand op de openbare weg neer te schieten. Uiteindelijk zou de redactie weigeren Libé te laten verschijnen ‘onder toezicht van politieke commissarissen’.

Scherpe kantjes

‘La parole au peuple’ was de strijdkreet in de eerste jaren. Libération was voor de redactie ‘de voortzetting van politiek met journalistieke middelen’. Maar het valt niet mee een pen vast te houden met een gebalde vuist. Dat besef leidde in de jaren tachtig tot een nieuwe, professionele aanpak. De krant stelde zijn kolommen open voor adverteerders, accepteerde de inbreng van extern kapitaal en onderging de ene facelift na de andere. Ook de toon veranderde: de nieuwe Libération was speels, onvoorspelbaar, een tikkeltje brutaal en vooral trendy. Het werkte: de betaalde oplaag steeg van 40.000 in 1981 tot 195.000 in 1988. Toch kon de krant zijn succes niet vasthouden: anno 2005 verkoopt Libé nog 155.000 exemplaren.

‘Het probleem’, oordeelt de hoofdredacteur van het maandblad L’Expansion en kenner van het Franse medialandschap Bernard Poulet, ‘is dat Libé zich ging spiegelen aan zijn concurrent Le Monde. Serge July wilde een krant maken die net zo degelijk en vooral net zo groot en invloedrijk was als Le Monde. Die ambitie heeft Libé bijna genekt. Door de scherpe kantjes weg te vijlen en zijn toon te matigen, heeft Libé zijn ziel verloren.’

Claude Maggiori was in 1973 een van de medeoprichters van Libération en is ‘bladendokter’ van zijn vak – in die hoedanigheid werd hij in België ooit ook bij het ziekbed van De Morgen geroepen. Maggiori deelt de analyse van Poulet: ‘Serge July is de man die Libé groot gemaakt heeft, maar hij is ook de man die de krant nu om zeep aan het helpen is. Uit enquêtes blijkt dat bijna negentig procent van de lezers Libé als een linkse krant beschouwt. Maar Serge July heeft het liberalisme omarmd. Hij en zijn entourage zijn ervan overtuigd dat al die oude gauchistische lezers een blok aan het been zijn en dat Libé vooral Libé niet mag blijven. Hij wil de krant een nieuwe identiteit geven, terwijl iedereen die ook maar een beetje verstand heeft van marketing weet dat zoiets het stomste is wat je kunt doen. De lezers van Libé hielden van hun krant en ze voelen zich bedrogen. Het gevolg is dat ze de krant alleen nog zo nu en dan kopen. Toen Libé in 2002 na de eerste ronde van de presidentsverkiezingen op de voorpagina opriep om in de tweede ronde niet op Jean-Marie Le Pen te stemmen, verkochten ze 700.000 exemplaren. Dat bewijst hoe groot het potentiële publiek van Libé is. Maar dan moet je die lezers ook wel wat te bieden hebben.’

Fransen zijn – net als Belgen overigens – niet echt verwoede krantenlezers. ( Zie infografiek) Maggiori denkt te weten hoe dat komt. ‘Waarom zou je in godsnaam 1,20 euro betalen om te lezen dat er in Azië een aardbeving is geweest? Dat heb je ’s ochtends op de radio al gehoord. Het punt is niet dat de Fransen niet lezen. Bijna nergens ter wereld worden zo veel weekbladen en tijdschriften verkocht als in Frankrijk. Maar de weekbladen dóén dan ook iets met de actualiteit. Ze voegen er iets aan toe. Terwijl de kranten toch veel weg hebben van een stuk chewing gum waar iedereen al op gekauwd heeft.’

Dat de redactie van Libération heeft ingestemd met het bod van baron de Rothschild verbaast hem niet: ‘Die redactie is laf, zoals de meeste redacties. Als hun baan ervan afhangt, zouden journalisten alles goedkeuren. Dan stemmen ze desnoods in met de terugkeer van maarschalk Pétain. Overigens is het natuurlijk een fabeltje dat bij Libération alles collectief beslist wordt: July en zijn hofhouding – op de redactie hebben ze het over de chefferie – manipuleren de boel zoals zij dat willen. Ik heb begrepen dat Rothschild beloofd heeft dat Serge tot 2012 hoofdredacteur mag blijven. Dat is een zware vergissing. Ik heb uren met Rothschild over de toekomst van Libé gepraat en het viel me op dat hij geen idee heeft waar hij met de krant naartoe wil. Ja, hij overweegt de verkoopprijs te verlagen. Ik denk niet dat het zal helpen.’

Doktersvoorschrift

Libération is niet de enige Franse krant die het moeilijk heeft. Er worden in Frankrijk nu per dag twee miljoen kranten minder verkocht dan in 1975. Dalende lezersaantallen, teruglopende advertentie-inkomsten en de concurrentie van gratis kranten als Metro en 20 minutes leidden tot grote turbulentie in de uitgeverswereld. De groep Socpresse – uitgever van onder meer de krant Le Figaro en het weekblad L’Express – kwam in handen van de vliegtuigbouwer Serge Dassault. Wapenfabrikant Arnaud Lagardère verwierf de controle over de groep Hachette. En bij de krant Le Monde – zowat het laatste onafhankelijke bolwerk – is de schuldenlast de voorbije jaren opgelopen tot meer dan 300 miljoen euro. Ook Le Monde moet dus dringend op zoek naar investeerders.

Le Monde ontstond in 1944, toen generaal Charles de Gaulle besloot dat er een opvolger moest komen voor het prestigieuze blad Le Temps dat zich geencanailleerd had met de collaborerende Vichy-regering van maarschalk Pétain. Le Monde moest een gezaghebbende krant worden (in de woorden van de generaal: un journal de référence) met veel aandacht voor internationale politiek. Om de onafhankelijkheid van de krant te garanderen werden de aandelen verdeeld onder de redactie en het personeel. Onder de eerste hoofdredacteur van de krant, de legendarische Hubert Beuve-Méry, ontwikkelde Le Monde zich tot een instituut. Le Monde was de krant van het establishment: deftig, afstandelijk, betrouwbaar. De opmaak was streng – voor foto’s en dat soort frivoliteiten was geen plaats – en de lectuur soms zo slaapverwekkend dat de krant volgens zijn critici eigenlijk alleen op doktersvoorschrift in de apotheek verkrijgbaar had mogen zijn. Op een scoop zou men Le Monde niet gauw betrappen: voor Beuve-Méry en zijn equipe primeerde la raison d’état. (Van Dale: ‘Staatsraison: de idee dat de staat bij de uitoefening en handhaving van zijn macht zich niet aan het bestaande recht of de zedelijke normen gebonden hoeft te achten.’) Toen de krant bijvoorbeeld een geheim rapport in handen kreeg, waaruit bleek dat de Fransen in 1946 in Indochina de haven van Haiphong hadden gebombardeerd – balans: zesduizend doden – haalde Beuve-Méry zijn schouders op: ‘Een krant moet altijd de waarheid schrijven, maar niet noodzakelijk de gehele waarheid.’ Ondanks die weinig sensationele aanpak wist Le Monde een grote schare lezers aan zich te binden: in 1974, op het toppunt van zijn succes, verkocht de krant 550.000 exemplaren.

Onderzoeksjournalistiek

Het verhaal van Le Monde is het spiegelbeeld van dat van Libération: in de jaren tachtig kelderde de oplage tot 332.000 exemplaren. ‘In de jaren tachtig was Libé het lichtende voorbeeld’, zegt Maggiori. ‘ Libé was jong, spraakmakend, tegendraads – alles wat Le Monde niet was. Dus gingen ze dat bij Le Monde imiteren. Dat kon niet goed aflopen.’

In politiek opzicht had Le Monde altijd een voorzichtige middenkoers gevaren. Maar in 1981 koos de krant openlijk partij voor de linkse presidentskandidaat François Mitterrand. Oudere lezers wisten niet meer waar ze het hadden. De krant begon te investeren in onderzoeksjournalistiek: dat leidde in 1985 tot de onthulling dat de Franse geheime diensten, met medeweten van de president, betrokken waren geweest bij het tot zinken brengen van het vlaggenschip van Greenpeace, de Rainbow Warrior. Tussen Mitterrand en Le Monde zou het nooit meer goed komen. Toen de krant details uit het medisch bulletin van de president publiceerde, riep Mitterrand – zo wil de legende – vanaf zijn sterfbed: ‘Snel! Ik heb net Le Monde gelezen. Haal een priester!’

De journalist die het schandaal van de Rainbow Warrior onthulde, de voormalige trotskist Edwy Plenel, werd in 1994 benoemd tot hoofdredacteur. De eerbiedige, haast serviele bejegening van machthebbers maakte plaats voor een kritische benadering. ‘M. Chirac’ ( Monsieur Chirac) heette in de kolommen van Le Monde voortaan gewoon Chirac. Het ene schandaal na het andere werd uitgespit: de krant toonde aan dat Chirac, toen hij nog burgemeester van Parijs was, smeergeld had ontvangen voor de verkiezingskas van zijn gaullistische partij. Maar niet alle dossiers in Le Monde zijn even goed onderbouwd. Het smeuïge verhaal over de voormalige burgemeester van Toulouse Dominique Baudis die zich misdragen zou hebben op sadomasochistische feestjes van notabelen, bleek een canard. Hoofdredacteur Ignacio Ramonet van het maandblad Le Monde diplomatique maakt zich zorgen: ‘Onderzoeksjournalistiek houdt grote gevaren in. Journalisten zijn geen onderzoeksrechters. De betrouwbaarheid van de pers als vierde macht is in het geding. Onze stichter Hubert Beuve-Méry zei altijd: “De meningen zijn vrij, de feiten zijn heilig.” Ik heb de indruk dat het nu steeds vaker andersom is.’

De voorbije jaren daalde de oplage van Le Monde gestaag. Met een exploitatieverlies van ruim 20 miljoen euro per jaar is de krant kwetsbaar. De directie koos voor de vlucht voorwaarts en besloot de krant uit te bouwen tot een echte persgroep. De lancering van het glossy magazine Le Monde 2 werd een regelrechte flop. Pogingen om het Belgische Médiabel (uitgever van onder meer La Libre Belgique) over te nemen van de bisschop van Namen mislukten – bij Le Monde vermoeden ze nog altijd dat kuiperijen van het Vaticaan daarbij een rol hebben gespeeld. Maar daarna volgde de ene overname na de andere: tot de groep van Le Monde behoren nu onder meer de regionale krant Midi Libre, het populaire tv-blad Télérama en gespecialiseerde tijdschriften als Les cahiers du cinéma. ‘En toch’, zegt Claude Maggiori, ‘is Le Monde virtueel failliet. Al die overnames zijn gefinancierd met geleend geld. Dat maakt Le Monde compleet afhankelijk van de banken, al zie ik die nog niet zo gauw het faillissement aanvragen. Le Monde behoort nog altijd tot de kroonjuwelen van Frankrijk. Er zal toch ook niemand op het idee komen de Eiffeltoren af te breken.’

De heilige Stanislas

Het gaat dus slecht met de Franse dagbladpers, op twee uitzonderingen na: de sportkrant L’Equipe en het dagblad La Croix. La Croix is – de naam zegt het al een beetje – een katholieke krant. ‘Wij vieren vandaag Saint-Stanislas’, meldt de krant op pagina 2. Sinds de voormalige hoofdredacteur van Le Monde Bruno Frappat er vijf jaar geleden het roer overnam, steeg de oplaag met 15 procent tot 97.000 exemplaren. ‘In tijden van ontkerkelijking is dat weinig minder dan een mirakel’, lacht Frappat. ‘Sinds een paar jaar draaien wij ongeveer break-even, al is dat ook te danken aan de overheidssteun die we krijgen: kranten die minder dan 20 procent van hun omzet uit reclame halen, worden in Frankrijk gesubsidieerd. Ik wil dus niet te hoog van de toren blazen. U moet me niet geloven, maar winst maken is niet wat ons interesseert. We hebben een missie. We zijn katholiek en we schamen ons daar niet voor. Iedereen weet dat La Croix eigendom is van een religieuze congregatie. Mijn geheim? Ik zou een pleidooi willen houden voor traagheid in de journalistiek. Je moet je niet laten opjagen. Ik ben er nog altijd trots op dat wij de enige krant in Frankrijk waren die geen geloof gehecht heeft aan het verhaal van die jonge vrouw die beweerde in de metro het slachtoffer te zijn geworden van antisemitische agressie. Ik vertrouwde het zaakje van meet af aan niet. Onze krant wil mensen stof tot nadenken bieden. Driekwart van onze lezers zijn 50-plussers en wonen in de provincie. Of onze lezers dan niet uitsterven? Welnee. Ik denk dat het verkeerd is je per se op jongeren te willen richten. Jonge mensen lezen niet. Maar ze worden wel vanzelf oud. De jongeren van vandaag zijn de senioren van morgen. Het is dus gewoon een kwestie van geduld.’ n

Door Piet Piryns

In de jaren zeventig weigerde Libération principieel alle betaalde advertenties.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content