Veertig jaar geleden, op 13 augustus 1961, begon de bouw van de Berlijnse Muur, het krachtigste symbool van de Koude Oorlog. Toen de Muur instortte, verdween een hele wereld.

In de tijd dat Oost- en West-Duitsland nog als twee aparte staten bestonden, bepaalde de grondwet van de Duitse Bondsrepubliek dat de hereniging met de overkant, de Duitse Democratische Republiek (DDR), het opperste doel van de natie was. Die doelstelling scheen lange tijd nog veel utopischer dan wat de Amerikaanse grondwet zijn burgers voorschrijft: the pursuit of happiness, word gelukkig. En toch kwam de hereniging van de beide Duitslanden er, snel en zelfs relatief rimpelloos, maar wel onverwacht voor iedereen. En gelukkig worden, wel, dat is nog altijd iets voor later, veel later wellicht.

De Muur, waarvan de bouw in de vroege ochtend van zondag 13 augustus 1961 begon, strekte zich over 107 kilometer uit. Vandaag blijft daar, alles samen, misschien nog goed honderd meter van over – het wordt officieel beschermd. Alleen een rode streep of een dubbele rij klinkers over stoepen en straten in het centrum van de stad herinnert nu nog over twintig kilometer aan ‘de muur van de schande’, alias ‘de vredesmuur’, zoals hij drüben heette, in de ‘boeren- en arbeidersstaat’ DDR. Niet eens twaalf jaar geleden kwam een eind aan die muur en aan wat hij symboliseerde: de Koude Oorlog.

Die ‘oorlog’ had de situatie van 1945 bevroren, toen de overwinnaars (de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk) het verslagen Duitsland in vier bezettingszones opdeelden, en de hoofdstad Berlijn, een enclave in de sovjetzone, ook in vier parten uiteen kerfden. Terwijl in de drie westerse zones de nieuwe Bondsrepubliek en in het oosten de DDR tot stand kwamen, staten die geleidelijk aan autonomie wonnen, bleven de anachronismen in Berlijn bewaard.

Telefoneren tussen oost en west moest daar al eens via een Zweedse centrale gebeuren. Waar nu de Love Parade voorbijdanst, trokken sovjetsoldaten de wacht op bij een tank die de val van Berlijn in 1945 commemoreerde. De metro uit West-Berlijn denderde onder Oost-Berlijn voorbij een reeks gesloten, akelig lege stations, omdat alle reizigers in het station Friedrichstrasse langs de grenscontrole moesten. Het laatste institutionele restant van het beheer door de vier grootmachten betrof de luchtverkeerscontrole. Want West-Berlijn kon vanuit het Westen alleen via drie corridors worden aangevlogen en dan nog alleen met vliegtuigen uit een van de Siegermächte. Pan American vloog jarenlang als enige luchtvaartmaatschappij tussen Brussel en Berlijn.

DECOR VOOR SPIONAGEFILMS

Al die anachronismen werden met een pokerface in stand gehouden. Ze berustten op rituelen en retoriek, oude conventies, ijzeren afspraken, onwrikbare codes en holle formules. Ze stonden stijf van de symboliek, zoals de gouden gevel van het torengebouw van Springer Verlag, alleen bedoeld om het Oosten uit te dagen. Vandaag wekt dat alles alleen nog verbazing of zelfs de slappe lach op. Het was, zeker voor wie het voordeel heeft erop te kunnen terugkijken, slecht theater. Grotesk theater, ook omdat het voor allerlei praktische complicaties zorgde, maar daarom niet minder bloedige ernst, letterlijk. Op 6 februari 1989 werd nog een jongeman doodgeschoten toen hij over de muur westwaarts trachtte te vluchten.

Die codes bepaalden mee het fysieke uitzicht van Berlijn, waar eerst het bezettingsregime en de schaarste en vervolgens de Muur zelf beletten dat het dagelijkse leven na 1945 volop werd hervat. Nog lang bleven sporen van de oorlog zichtbaar: soldaten, controles, ruïnes, restruimten of kogelgaten in de gevels. Dat leverde een sinister decor op, zeer geschikt voor spionagefilms als The Spy who came in from the Cold (1965) van Martin Ritt en Funeral in Berlin (1966) van Guy Hamilton.

De eerste film was gedraaid naar een roman van John LeCarré, de tweede naar een boek van Len Deighton. Het is maar de vraag of deze romans met hun gecompliceerde plots nog bevattelijk zijn voor de hedendaagse lezer, nu de codes van de Koude Oorlog zijn verdampt – ook voor de personages van LeCarré en Deighton in hun jongste romans. Wellicht is het geen toeval dat deze auteurs, net als andere prominenten in het genre, zoals Nevil Shute en James Bonds geestelijke vader Ian Fleming, Britten zijn. Fleming liet zijn 007 – zeker in diens cinemaversie – al eens naar de satire overhellen, terwijl LeCarré en Deighton hun helden wel vaker aan de goede zin van hun job lieten twijfelen.

Het is niet zeker dat ook Amerikanen dat zouden hebben gedurfd – of liever: dat ze met die twijfel konden doordringen tot de commerciële mainstream van het bange Hollywood, dat in 1984 nog een gruwel afscheidde als Red dawn, over een groep tieners die een Sovjet-Cubaanse invasie in de VS afslaat. De Koude Oorlog werd tenslotte op vele fronten met een onversneden ernst uitgevochten, ook in de populaire cultuur, zeker in de VS. Het was een ‘oorlog’ waarin mensen meer bepaald dienden te geloven, waarvoor de bevolking permanent moest worden gemobiliseerd. Al was het maar om de hoge militaire uitgaven te verantwoorden. De rest was paranoia.

Wie blijk gaf van twijfel aan of kritiek op de eigen waarden, kreeg zeker in de jaren vijftig algauw het odium een communist en dus een landverrader te zijn. Detectiveschrijver Dashiell Hammett of theaterauteur Arthur Miller mochten bij de officiële commissie van de beruchte senator Joe McCarthy, die op zoek was naar communisten die de American way of life wilden ondermijnen, komen uitleggen waarom ze hun werk zo somber en negatief hadden getoonzet. En in het Oosten wachtte twijfelaars alleen het kamp, het gekkenhuis of de kogel.

DE ALLEDAAGSE APOCALYPS

De Koude Oorlog veronderstelde een permanente confrontatie, meer dan veertig jaar lang, tussen twee ideologieën: de kapitalistische en de communistische. Elk dacht van de andere dat die eropuit was om het eigen systeem te exporteren. En dat was in strijd met de afspraken van het eind van de Tweede Wereldoorlog, in Jalta, toen de Sovjet-Unie en de VS Europa in twee delen sneden, met een goed afgebakende invloedszone voor elk. Toch berustte de basispremisse van de Koude Oorlog – het expansionisme dat de andere kant werd toegeschreven – op een misverstand. Geen van beide kampen koesterde ooit reëel de intentie om die invloedszones niet langer te respecteren. Zo liet sovjetleider ‘vadertje’ Stalin de Griekse communistische guerrilla in 1949 in de steek omdat Griekenland nu eenmaal aan het Westen was toegewezen. Washington stak dan weer geen vinger uit toen sovjettanks een eind kwamen stellen aan het volksprotest in Oost-Berlijn (1953), Boedapest (1956) of Praag (1968).

De inzet bleef nochtans hoog, want in de concurrentie stonden beide blokken elkaar met atoomwapens naar het leven. Ze ontraadden elkaar elke expansiedrang met de theorie van de mutual assured destruction, de zekerheid dat een atoomoorlog geen winnaars maar alleen de algehele vernietiging van de aarde zou opleveren. En veel was daar niet voor nodig. Een dronken Rus of een dolgedraaide Amerikaanse generaal (zoals in Stanley Kubricks briljante film Dr. Strangelove uit 1964) konden al per abuis zo’n nucleaire oorlog ontketenen. De apocalyptische absurditeit werd een dagelijkse, nu nog amper voorstelbare dreiging, die ook haar weg vond naar liedjes als Bob Dylans A hard rain’s a-gonna fall (1963), Eve of destruction van Barry McGuire (1965) of 99 Luftballons van Nena (1983).

De opgewonden Koude-Oorlogretoriek klinkt nu vooral zeer cynisch. Hij propageerde een corrupt zwartwitwereldbeeld, dat alleen nuttig was om de eigen bevolking te disciplineren en de macht van de bestaande elites te bevestigen. Eind 1989 viel de Berlijnse muur, letterlijk, nadat de DDR op de West-Duitse televisie had gezien dat drüben zo machtig veel te consumeren viel. En de wapenwedloop had de Sovjet-Unie in het failliet gedreven. De sovjetstaat schoot er zelfs het leven bij in. De Amerikanen trachtten nog even de structuur van de bipolaire wereld van de Koude Oorlog in stand te houden met een ‘nieuwe wereldorde’, onder de hegemonie van slechts één supermacht, zijzelf. Maar de Golfoorlog leerde al snel dat de wereld er inmiddels veel complexer op geworden was. Het deksel was van de ketel gevlogen en het zwart-wit ruimde baan voor duizend grijstinten.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content