Jongeren hebben in het secundair onderwijs niet ‘leren leren’, maar ook niet leren kiezen. Vandaar de mislukkingen in het eerste jaar hoger onderwijs.

In Vlaanderen haakt 53 procent van de universiteitsstudenten op zeker ogenblik af. De andere 47 procent behaalt vroeg of laat een universitair diploma. Dat staat in de Vlaamse Onderwijsindicatoren. Onderwijsminister Marleen Vanderpoorten vindt die verhouding niet dramatisch.

Hoe waren uw ervaringen toen u van het secundair naar het hoger onderwijs overstapte?

Marleen Vanderpoorten: Ik wist op dat moment absoluut niet welke richting ik zou kiezen. Heel veel jongeren van 17-18 jaar hebben alleen een vaag omschreven doel voor ogen. Ze weten niet goed wat het hoger onderwijs van hen verwacht. Ze kiezen in het wilde weg. Als ze dan aan de studie beginnen, stellen ze vast dat er andere eisen worden gesteld. En dat een aantal vaardigheden nodig zijn die ze niet altijd hebben meegekregen in het secundair onderwijs. Ook hun voorkennis volstaat niet altijd. Ik wilde op een bepaald moment lichamelijke opvoeding studeren. Maar ik begon er niet aan omdat ik schrik had van wetenschappen. Ik kwam uit Latijn-Grieks en dacht dat de wetenschappelijke vorming daar onvoldoende was.

Een cliché wil dat Latijn-Grieks dé voorbereiding is, de beste geheugentraining om later de stof onberispelijk te kunnen reproduceren.

Vanderpoorten: Ik stel vast dat veel jongeren in het eerste jaar geen systeem hebben om te studeren. Ik merkte dat bij mijn eigen kinderen. Ze leggen een cursus voor zich op tafel, beginnen die samen te vatten of gewoon vanbuiten te leren. Maar echt inzichtelijk studeren, leren ze niet in het secundair onderwijs. Men moet de jongeren in de eerste plaats ‘leren leren’, ook met het oog op permanente vorming, levenslang leren. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Voor een leerkracht is dat niet vanzelfsprekend. Die moet eerst zelf leren ‘leren leren’. Dat zit onvoldoende in de lerarenopleiding.

Had u een studiesysteem?

Vanderpoorten: Ik had een vrij goede organisatie. Van bij het begin van het academiejaar zorgde ik ervoor dat ik bij was met de cursussen. Ik liet niet alles op een stapel liggen, zodat de blokperiodes te verteren waren. Sommige studiegenoten zijn toen mislukt door een gebrek aan organisatie. Studenten zijn vaak verstandig genoeg, maar ze weten niet hoe ze een cursus moeten verwerken. Ze hebben meer leiding nodig. Dat is het grootste verschil tussen secundair en hoger onderwijs: in het secundair houden de leraren de hand vast; de opdrachten komen in de agenda. In het hoger onderwijs missen sommigen die leidende hand. De jongeren zouden in het laatste jaar secundair onderwijs veel meer zelfstandig moeten leren werken. Ik had dat een beetje van nature.

Zowat de helft van de eerstejaars hoger onderwijs haalt het niet. Zijn er nog andere oorzaken dan te weinig zelfstandigheid en studievaardigheden? U vindt de lage slaagcijfers geen ramp. Is dat de prijs van de vrije toegang?

Vanderpoorten: Ik vind het geen ramp als je de resultaten in het hoger onderwijs algemeen bekijkt. Er zijn niet zoveel studenten die met meer dan één jaar vertraging de eindstreep bereiken. Ze kiezen in het tweede jaar gerichter, omdat ze dan weten wat ze wel en niet aankunnen en ze zichzelf beter kunnen inschatten. Ze schakelen over naar een studierichting die hen beter ligt of gaan van de universiteit naar de hogeschool. Nadien lukt het wel, wat erop wijst dat ze eerst echt niet wisten waaraan ze begonnen. Ze hebben niet leren leren, maar ook niet leren kiezen.

Moet de studiekeuze vrij blijven?

Vanderpoorten: Ja, maar jongeren moeten bewuster kiezen. Alleen in bepaalde gevallen moeten we een selectie maken, zoals voor de opleiding tot (tand)arts, omdat men daar een federale contingentering oplegt. Maar het huidige systeem van toelatingsexamen is niet ideaal. Ik vind het beter om een open toegang te creëren tot het eerste jaar en op het einde daarvan een proef in te lassen die de vaardigheden en kennis test. Op dat moment hebben de studenten meer gelijke kansen. Op het einde van het secundair presenteren ze zich met een verschillende voorkennis en voorbereiding.

Een kind laten studeren, kost voor het modale gezin stukken van mensen. Volgens een rondvraag bij Vlaamse universiteiten kost een student hoger onderwijs de ouders jaarlijks zeker tussen 200.000 en 300.000 frank, afhankelijk van de studierichting en het al dan niet op kot gaan. Wat gaat u doen om de democratisering van het hoger onderwijs te verbeteren?

Vanderpoorten: In de beleidsnota staat dat de regering de studietoelagen en de sociale voorzieningen als een geheel zal benaderen, om het recht op een basisopleiding te garanderen. Dat vraagt uiteraard budgettaire inspanningen. We kunnen die doelstelling niet in één jaar bereiken. De uitwerking ervan zal over vier begrotingsjaren lopen. Op termijn worden de sociale voorzieningen van hogescholen en universiteiten gelijkgeschakeld. Tegenwoordig is gemiddeld 9000 frank uitgetrokken per universiteitsstudent. Dat is twee keer zoveel als voor een hogeschoolstudent. We hebben al een eerste stap gezet en gemiddeld 500 frank per hogeschoolstudent toegevoegd. De sociale voorzieningen kunnen alvast efficiënter worden aangewend. Op sommige plaatsen wordt dat geld besteed aan zaken die weinig te maken hebben met sociale voorzieningen. We vinden het verbeteren van de democratisering belangrijk. Studiebeurzen schieten nu vaak hun doel voorbij. Voor de mensen die net boven de inkomensgrens zitten, is kinderen laten voortstuderen een zware rekening. Tegen 2001 leggen we ons plan voor om de studiebeurzen en sociale voorzieningen aan te passen.

In uw beleidsnota staat letterlijk: ‘Door het ondertekenen van de verklaringen van de Sorbonne en van Bologna heeft Vlaanderen zich geëngageerd positief bij te dragen tot de realisatie van een onderwijsruimte die gekenmerkt is door grote transparantie en vergelijkbaarheid van kwalificaties en diplomabenamingen.Toch is het niet de aard van de instelling die de structuur bepaalt, maar wel het geheel van doelstellingen en eindtermen van de opleidingen. De regering waardeert de eigenheid van het universitair en van het hogescholenonderwijs.’ Wat betekent dat in gewone mensentaal?

Vanderpoorten: De verklaring van Praag is nu op komst. Die verklaring zal concreter zijn voor veel onderwijsministers. Wie kan overigens tegen een meer doorzichtige structuur van de opleidingen zijn? Of tegen diploma’s die je in de huidige internationale context beter met elkaar kunt vergelijken? Elke student moet bijvoorbeeld op de hoogte zijn van de overstapmogelijkheden. Maar voordat we zover zijn, is er nog veel werk te doen. Dat is een tienjarig project. Toch mogen we de eigenheid van de instellingen niet verloren laten gaan. Elke instelling, zowel een universiteit als een hogeschool, heeft een eigen karakter, met eigen sterke punten. Het mag niet de bedoeling zijn om een eenheidsworst te maken, die geen eigen karakter meer uitstraalt. Dat zou de rijkdom en de keuze beperken.

Deze zomer zullen we als eerste stap het studieaanbod bespreken. Een absolute groei van het universitaire aanbod is niet meer mogelijk. Als universiteiten nieuwe studierichtingen plannen, moeten ze dus minstens evenveel studierichtingen afschaffen of gemeenschappelijk invullen. We zullen ook de discussie moeten voeren over het hoger onderwijs van twee cycli, zoals de opleiding voor vertalers-tolken. Moeten we die naar de universiteit overhevelen? De discussie daarover is nog aan de gang. Voorlopig worden hogescholen nog geen universiteiten.

Hoe denkt u over het voorgestelde 3/5/8-model? Na drie jaar wordt een student bachelor, na de volgende twee jaar master en na nog eens drie jaar doctor. De titel van licentiaat zou daarmee verdwijnen.

Vanderpoorten: Dat is een van de mogelijkheden. Er is nog geen beslissing over gevallen.

In de beleidsnota staat voorts: ‘Het Vlaams tertiair onderwijs moet de student toelaten te studeren volgens een traject van achtereenvolgende successen.’

Vanderpoorten: We moeten meer overstappen mogelijk maken, die toch leiden naar een finaliteit. Een student die een eerste jaar volgt aan de universiteit, en voor een aantal vakken slaagt, moet de mogelijkheid krijgen om over te stappen naar een andere studierichting, met vrijstelling voor de vakken waarin hij is geslaagd. Zo gaat zijn inspanning niet verloren en moet hij niet alles opnieuw beginnen. Vandaag bestaan binnen universiteiten en hogescholen weinig overstapmogelijkheden. Een kredietsysteem, zoals het Credit Transfer System, is nodig om de strakke studiejaarstructuur te doorbreken. Individueel Aangepast Jaar (IAJ) is daar al een voorbeeld van. Op termijn evolueren we naar een modulair systeem. Zeker in het kader van het levenslang en levensbreed leren.

De druk vanuit het bedrijfsleven is groot. Zonder diploma hoger onderwijs kom je er niet in. Moet iedereen per se een getuigschrift van het ‘universeel verstand’ op zak hebben?

Vanderpoorten: Bij sollicitaties is het diploma vaak een noodzakelijke instap. Pas daarna begint de selectie. Deze manier van selecteren heeft te maken met het feit dat er veel meer gediplomeerden zijn dan vroeger. Maar daardoor gaan soms waardevolle mensen verloren, alleen omdat ze aan de basisvoorwaarden niet voldoen. In zo’n geval overschat men het diploma. Want vaak zijn de ingesteldheid en de sociale attitudes van een sollicitant meebepalend voor zijn professionaliteit en zijn functioneren in de groep. Dat beangstigt mij trouwens wat: onderwijs richt zich op kennis en informatica, terwijl de goede communicatie nog altijd uitgaat van een rechtstreeks en persoonlijk gesprek. De sociale vaardigheden van iemand hebben minstens evenveel waarde als zijn kennis.

Gaby De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content