Hubert van Humbeeck

Het gebeurt wel meer dat plaatsnamen door het journalistieke gebruik dat ervan wordt gemaakt, uitgroeien tot begrippen. Ze staan dan dikwijls, helaas, voor een conflict dat ergens wordt uitgevochten. Ze roepen een beeld op van haat en achterdocht, van geweld, rook en stof. Gaza, bijvoorbeeld, of Sarajevo enkele jaren geleden. Ramallah of Londonderry. Voeren, of Borgerhout misschien.

Ardoyne Road in Belfast is zo’n plek op de grens. Daar ligt een katholiek schooltje in een protestantse omgeving en in dat schooltje boden zich vorige week – zoals overal elders in Europa – kinderen aan voor de eerste schooldag. Meisjes in blauwe uniformpjes met zowaar een oranje das. De protestantse tegenstanders van het schooltje, orangisten toch, lieten er zich niet door vermurwen. De kinderen moesten spitsroeden lopen tussen een dubbele haag van joelende en tierende volwassenen. De haat ging zo ver, dat er in de straat een bom tot ontploffing werd gebracht. Een bom tegen kinderen.

De beelden uit Belfast riepen herinneringen op aan de Franstalige betogers, die geen twintig jaar geleden op dezelfde manier tekeergingen tegen een Vlaams schooltje in Komen. Het was het meest meedogenloze moment in de hertekening van België, en wat dat sinds de jaren zestig aan ruzie heeft meegebracht: mannen en vrouwen die trekken en duwen en met vuisten schudden naar kleuters op weg naar hun schooljuf. Wij zijn niet immuun voor uitingen van zo’n extreme onverdraagzaamheid. Want Belfast en Komen doen ook denken aan de verhalen van geschokte onderwijzers en onderwijzeressen, die met hun klasje migrantenkinderen in Antwerpen op weg naar huis door moedige mannen vanuit cafés verrot worden gescholden.

Of neem de Marokkaanse jongen die vorige week met een stortvloed aan racistische hate mail uit het VTM-programma Big Brother werd gestemd. Het is niet bekend of de zender overwoog om daarna, uit zelfrespect, de hele handel maar af te voeren. Dat zou als statement bijzonder luid hebben geklonken. Zoiets is namelijk allang geen spel meer.

Van bladzijde 22 af leest u in dit nummer enkele pagina’s uit het boek ‘Eigen schuld eerst’ van Filip Rogiers over extreem-rechts en wat het antwoord daarop zou kunnen zijn. Nadenken over extreem-rechts is geen ijdele bezigheid: wie zich daar zorgen over maakt, is bekommerd om de samenleving.

Rogiers schudt natuurlijk geen mirakeloplossing uit de mouw, maar hij heeft misschien wel wat het begin van een repliek kan zijn. Daarvoor is niet meer nodig dan dat iedereen gewoon zijn werk doet. De journalist, bijvoorbeeld, schrijft over de maatschappij zoals ze is. Hij maakt ze niet mooier of lelijker, hij probeert niet om de beeldvorming in deze of gene richting te sturen – zijn rol is om te informeren, te beschrijven, te vertellen. Dat wil zeggen: laat iedereen proberen om ten minste zijn eigen stukje stoep schoon te houden.

Zoals in de media is de druk ook in de Wetstraat groot en de koelbloedigheid vaak gering. Het Vlaams Blok trok de voorbije tien jaar alle aandacht in de Vlaamse politiek naar zich toe: het vulde het hele doek, zoals de boer op een schilderij van Constant Permeke – het beeld is van Filip Rogiers. Er werd en wordt daarbij veel over ‘vernieuwing’ gepraat. Dat hoort zo, omdat partijen en programma’s almaar mercantieler en met strategieën uit de wereld van de marketing worden gepromoot. Politici willen niet meer overtuigen, ze willen verkopen. De verpakking mag daarom iets meer kosten dan de inhoud. De vraag is alleen wie er buiten de eigen kleine kring echt van wakker ligt dat de voorzitter voortaan rechtstreeks door de leden wordt verkozen. Of dat een handvol partijen van naam verandert. Of hoeveel termijnen een burgemeester op zijn stoel mag blijven zitten.

Ondertussen heeft de meest ouderwetse, autoritaire en gesloten partij van allemaal de voorbije jaren toch maar alle verkiezingen gewonnen. In Antwerpen, bijvoorbeeld, gaat dat onder meer zo: mensen in sociale woningen die last hebben van een kapotte dakgoot of een verstopte waterleiding weten dat een telefoontje naar het Vlaams Blok helpt. Als de sociale huisvestingsmaatschappijen zouden doen wat ze moeten doen, zou dat niet nodig zijn. Zo simpel is het eigenlijk: de belangrijkste zorg is niet om zoveel mogelijk mannetjes in de raad van bestuur van die maatschappijen te krijgen, maar erop toe te zien dat die dakgoot wordt hersteld.

In ballingschap in Londen schreef Sebastian Haffner in 1938 zijn ‘Verhaal van een Duitser’ over de manier waarop Duitsland rijp werd voor een machtsovername door de nazi’s. Haffner heeft het vooral over de vraag waarom de Duitsers – toch een cultuurvolk – uiteindelijk Adolf Hitler hebben gevolgd. Omdat, denkt Haffner onder meer, de Duitsers een volk zijn dat liever klappen uitdeelt dan er te krijgen. Tot in het Big-Brotherhuis in Vilvoorde is gebleken dat ze niet de enigen zijn die er zo over denken. Als ze de kans krijgen.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content