Walter Pauli

Misschien dat toekomstige historici ‘Brussel 2000’ ooit als symbolische datum nemen voor het einde van het verval van de hoofdstad en haar randgemeenten.

‘Brussel is een augiasstal.’ De man die net voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 deze woorden uitsprak, is vandaag burgemeester van de hoofdstad. Nochtans staat ridder François-Xavier de Donnéa niet meteen bekend als een hemelbestormer. Maar toen schoot hij met scherp.

De Donnéa boorde zijn voorgangers de grond in. Hij zou ‘puin moeten ruimen, zowel in materieel als moreel opzicht’, zei hij. Sommige van De Donnéa’s voorbeelden doen inderdaad de oren tuiten. Zo zat bij de Brusselse politie het een en ander grondig fout. ‘Eerst moesten we alle agenten opnieuw een volledig uniform geven. Sommigen liepen daar rond in half geïmproviseerde tenue: door slecht beheer waren nogal wat kledingstukken uitgeput geraakt.’ Of: ‘Bij mijn aantreden bezat de Brusselse politie niet één computer. Niet één!’

Dat de ambitieuze maar vrij voorzichtige De Donnéa gehakt durfde te maken van de generatie die de hoofdstad een kwarteeuw lang had bestuurd, werd ook begrepen als een duidelijk signaal dat het Brusselse establishment zich had afgekeerd van Paul Vanden Boeyants en diens luitenant Michel Demaret – want zij belichaamden de Oude Brusselse Cultuur. Al is het te gemakkelijk om alles toe te spitsen op de karikatuur die vandaag van Paul Vanden Boeynants en zijn entourage bestaat. Zo omschreef een Vlaamse kwaliteitskrant Michel Demaret als ‘nauwelijks geletterd’. De man bezit nochtans een diploma moderne humaniora. Nee, de verantwoordelijkheid voor wat er is misgelopen in Brussel ligt niet bij een enkeling.

De verloedering van Brussel begon op een hoogtepunt uit zijn geschiedenis: de Expo van ’58. Voor Brussel had de wereldtentoonstelling twee haast fatale consequenties. Ten eerste betekende ze de definitieve doorbraak van een lokale variant van het vooruitgangsoptimisme, namelijk het motto ‘nu afbreken om straks op te bouwen’. Een tweede krachtlijn werd belichaamd door de jonge studentenleider Wilfried Martens. Die greep de Expo aan om zijn federalistische ideeën uit te dragen. Het was nog maar een prelude, want meer dan dertig jaar lang zouden communautaire spanningen en institutionele hervormingen de politieke agenda bepalen. Maar terwijl Martens en zijn generatiegenoten het land hervormden, konden ze over Brussel maar niet tot een akkoord komen. Die politieke impasse zou de stad en haar inwoners duur te staan komen: VdB’s ‘betongeneratie’ en de staatshervormers van de Wetstraat, samen kregen ze de hoofdstad ei zo na tegen de grond.

DE VAART DER VOLKEREN

In 1958 kreeg Paul Vanden Boeynants (°1919) schouderklopjes als succesvol gedelegeerd bestuurder van de Wereldtentoonstelling. Als Gaston Eyskens hem datzelfde jaar minister van Middenstand maakt, is zijn politieke carrière helemaal gelanceerd. Tot zijn gerechtelijke veroordeling, halfweg de jaren tachtig, zou Paul Vanden Boeynants in Brussel een politicus hors catégorie blijven. Zonder zijn fiat gebeurde al die tijd niets.

De jonge Vanden Boeynants wist van aanpakken. Zijn eerste politieke mandaat was dat van schepen van Openbare Werken van Brussel (1953-58). In die periode werd de kleine binnenring aangelegd (vanaf 1955) en de Zenne overwelfd (1958), waardoor de Jacqmainlaan doorgetrokken kon worden. Boven de Leopold II-laan kwam een ’tijdelijk’ viaduct dat er jaren bleef en de laan hielp verkrotten.

Dat waren de vingeroefeningen. Vanaf de jaren zestig uitte de Brusselse moderniseringsdrang zich in drie megaprojecten, telkens met grote implicaties voor de ruimtelijke ordening. Het begint met de uitbouw van een Brussels metronet. Tot ver in de jaren zeventig verandert dat stukken Brussel in een modderpoel. In de jaren zestig mag Brussel pronken als ‘Europese hoofdstad’. Het materiële symbool wordt het stervormige Berlaymontgebouw. De bouw daarvan, tussen 1965 en 1968, deed bewoners wegtrekken – in hun huizen kwamen kantoren – waardoor ook de nabije Leopoldwijk stilaan verkommerde.

Maar geen ingreep zo drastisch als de omvorming van de volkse Noordwijk tot een zakencentrum naar Amerikaans model. Wat Manhattan is voor New York en de VS, moest de Noordwijk zijn voor Europa en Brussel (zie kader). Niemand had daar trouwens iets op tegen. Ook de socialisten niet. Hadden zij hun Volkshuis (van Victor Horta) in ’65 niet laten slopen om plaats te maken voor de buitensporige Amelinckx-building?

Wie politici vandaag aanspreekt over die tijd, krijgt als antwoord: ‘Ach, het was de tijdgeest.’ Die tijdgeest was meer een afgod aan wie geofferd moest worden. In het geval van de Noordwijk betaalden 11.000 inwoners het gelag. Maar de meesten waren Turkse ‘gastarbeiders’- zo heetten die toen – en destijds werd een terugkeer van die groep niet helemaal uitgesloten.

In een eerste fase had die bouwwoede ongetwijfeld nog een ‘idealistisch’ fundament. Politici en investeerders geloofden oprecht dat grote projecten nodig waren om land en hoofdstad op te stuwen in de vaart der volkeren. ‘Amerika’ was het ideaal. Neem Charly De Pauw, Vanden Boeynants’ boezemvriend en ook zijn vaste zakelijke partner. In iedere vezel van de man leefde een haast kinderlijke bewondering voor de VS. In die I wanna be in America-mentaliteit wortelde ook zijn beroep, de bouw van betaalparkeergarages (meer dan dertig in Brussel alleen). De Pauw noemde parkeergarages ‘mijn ware roeping’. Hij meende dat. Immers, in de VS ‘had men begrepen dat de traditionele stad op sterven ligt’. Ginds stonden nieuwe steden in het teken van de nieuwe communicatie: auto’s dus. Voor De Pauw: parkeergarages.

‘IN BRUSSEL MAG ALLES’

De enige nu nog actieve Brusselse politicus die deze zogenaamde ‘gouden’ jaren vanop de eerste rij meemaakte, is Jos Chabert (CVP), nog altijd Brussels minister van Openbare Werken en Vervoer. Ook Chabert bepleit enige mildheid: ‘In die tijd bestonden geen pc’s, laat staan internet. Toch was er ook al veel behoefte aan wereldwijde communicatie en internationale contacten. Nu kan dat elektronisch, toen verplaatste je je fysiek. Met de auto.’

Was er aanvankelijk misschien sprake van enig hoger doel, in de jaren zeventig en tachtig viel daar niet veel meer van te merken. De oude plannen raakten niet voltooid. Tot ver in de jaren tachtig leek de stad op het achtergelaten terrein van een failliete aannemer. Chabert: ‘Natuurlijk woog de economische crisis. Nu zou je kunnen zeggen: wees blij. Want anders was de Noordwijk helemaal uitgebouwd volgens de principes van destijds, met nog dramatischer gevolgen voor de ruimtelijke ordening.’

De crisis verklaarde niet alles. Vanaf de jaren zeventig was het maatschappelijke nut van een aantal projecten alleen met een loep te bespeuren. Politieke en zakelijke vrienden trakteerden elkaar openlijk en onbeschaamd. Zeker voor de jaren zeventig en tachtig blijft de titel van een lezenswaardig boek van Georges Timmermans nog altijd van toepassing: In Brussel mag alles.

Eén voorbeeld: in 1968 (na de val van zijn regering is Vanden Boeynants opnieuw Brussels schepen van Openbare Werken) krijgt Charly De Pauw een groot stuk braakgrond in erfpacht, voor 99 jaar, voor één symbolische frank. De ligging is formidabel, pal tussen het Centraal Station en de Grote Markt. In ruil moest De Pauw binnen het jaar een bouwplan voor een ondergrondse parkeergarage laten goedkeuren. Maar wat gebeurt? Uitgerekend het Brusselse stadsbestuur keurt alle ingediende plannen systematisch af. En dat twintig jaar lang. Dus kan De Pauw niet anders dan zijn parkeer’garage’ – intussen zowat de populairste van de stad – op die braakgrond uit te baten, dus zonder één frank investering. Zelden viel de term ‘winstmaximalisatie’ zo puur te begrijpen. Timmermans: ‘Een wantrouwige ziel zou een combinazione vermoeden. Veronderstel even dat de stad met de huurder op voorhand afspreekt dat elk plan dat hij indient afgekeurd zal worden?’ Het kan. Ook buiten Brussel ontspoort in die tijd de financiering van politieke partijen. Een veelgebruikte ’techniek’ in dat kader was de lucratieve vestzak-broekzak-operatie.

KINDERVERWAARLOZING

Maar toch bleek de Brusselse verloedering stuitender dan elders, openlijker vooral. Waarom? Ongetwijfeld dragen ook de zwaargewichten uit de nationale politiek hier een verantwoordelijkheid. Nadat het communautaire klimaat in de jaren zestig zienderogen was verslechterd, brachten de staatshervormingen van 1970 en 1980 enig bestuurlijk soelaas – voor Vlaanderen en Wallonië. Tegelijk wordt een gigantisch bestuurlijk vacuüm gecreëerd op die ene plaats waarrond het debat muurvast zit: Brussel. En die aanslepende politieke impasse fungeerde als een vliegwiel voor de maatschappelijke malaise.

Chabert: ‘Men had de grenzen van Brussel gedefinieerd, de 19 gemeenten omschreven. Meer niet. Omdat geen verder akkoord mogelijk was, hield men het daarbij. Een minister voor Brusselse Aangelegenheden, eventueel gesecondeerd door staatssecretarissen, moest ’s lands grootste agglomeratie patroneren, de sterkste economische ruimte, de woonplaats van één landgenoot op tien en de werkplek van een veelvoud daarvan. Maar voor de nationale politiek was Brussel te vaak quantité négligeable, behalve als er communautair garen te spinnen viel. In theorie wilden Vlamingen en Walen Brussel in een vorm van co-ouderschap besturen. De praktijk bracht kinderwaarlozing.’

Op anti-Vlaams gestook van rabiate FDF’ers na, waren het niet de Brusselaars zelf die het communautaire debat lieten vastlopen. Een aantal zogenaamde ‘overtuigde Vlamingen’, politici zowel als journalisten, benaderden Brussel in de eerste plaats als een theoretisch concept. Met grote hardnekkigheid hielden zij vast aan vandaag zo hol klinkende principes als Geen Drieledige Gewestvorming.

Vandaag beamen alle Vlaamse en Franstalige Brusselaars in koor dat het Brusselse bestuur pas Schwung kreeg nadat er in 1989 eindelijk een Brussels Hoofdstedelijk Gewest was gekomen. En politieke vrienden en tegenstanders prijzen dat prille gewest gelukkig met Charles Picqué (PS) als eerste minister-president. Samen met Jos Chabert vormde hij een geoliede tandem – niet het minst omdat ze allebei hun weg kenden naar Brusselse investeerders. Bovendien slaagde Picqué er zeker tot 1995 in om een communautaire stilte te laten neerdalen over de Brusselse instellingen. Op een eenzame FDF’er als Olivier Mangain na, is het trouwens uit met Vlamingen-pesten. Daarvoor doet het Nederlandstalig onderwijs het te goed – zelfs de kleinzoon van FDF’er Georges Désir volgt het – en is vooral de Vlaamse aanwezigheid in de Brusselse vastgoedsector te sterk.

HET BAL VAN DE BURGEMEESTER

Maar dat is het heden. Tussen 1970 en 1989 gaapte er wel een kloof van bijna twintig jaar. Dat was de tijd dat het enige ernstige bestuur voor de hoofdstedelijke agglomeratie uitgeoefend werd door negentien burgemeesters. Negentien schippers naast God – op hun eigen kluitje. Op een uitzondering na waren het allemaal populisten: een zeldzame links-populist (PS’er Guy Cudell in Sint-Joost-ten-Node) en veel rechts-populisten: PSC’er Vanden Boeynants was de facto burgemeester in Brussel, Michel Pivin in Koekelberg, en vooral, de chagrijnige maar immens populaire Roger Nols in Schaarbeek. Nols maakte carrière met het tegen elkaar opzetten van bevolkingsgroepen. Tot halfweg de jaren zeventig jende hij de Vlamingen. Daarna begon hij de migranten te treiteren, waarbij hij hele wijken met opzet verwaarloosde. En ook al is hij al meer dan tien jaar burgemeester af, tot ver in de volgende eeuw zal Schaarbeek de broeksriem mogen aanhalen om de schulden uit die tijd af te betalen.

Er hangt dus permanent wat elektriciteit in de lucht, en ook Brussel krijgt zijn migrantenrellen: in Vorst, in Molenbeek, in Kuregem. Toch weegt extreem-rechts er minder zwaar door op het beleid dan in Antwerpen. Het gaat nochtans om gezichtsbedrog. In ’94 behaalden de extreem-rechtse partijen samen 20 procent van de stemmen. Een electoraat is er, samenlevingsproblemen zijn er ook. Eén foute verkiezing, plus een beetje meer politiek talent bij het Front National en het is zover.

Al hebben de Brusselse politici, van welke kleur ook, hoe dan ook weinig manoeuvreerruimte. De Europese instellingen zitten hier en stellen hun eisen. Zo dwingt Europa Brussel al een paar jaar opnieuw tot de ooit zo verfoeide grote infrastructuurwerken. Picqués regeringen mochten dan wel een ‘ander’ Brussel vertegenwoordigen, de meest spraakmakende dossiers op hun tafel waren weerom les Grands Travaux: de uitbouw van Brussel-Zuid, straks ook van Schaarbeek, tot hst-stations van Europese allure. En vooral, de vestiging van het nieuwe Europese parlement ( Caprice des Dieux) en de andere Europese instellingen. Ook hier sloegen vastgoedmakelaars een bijzonder lucratieve slag. Het grote verschil met de Noordwijk is dat de werken nu op redelijke termijn voltooid raakten, en zo het stedelijk weefsel minder hebben aangetast.

Gevolg van die ontwikkeling: de Brusselse burgemeester nieuwe stijl hoeft zijn roeping niet meer te zoeken in publieke investeringen van Europees niveau. De laatste die dat probeerde, was – noblesse oblige – de stokoude maar immer vinnige Vanden Boeynants. Minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback mocht in 1989 dan wel verhinderd hebben dat hij officieel burgemeester van Brussel werd, in de praktijk was hij dat wel. Vandaar ook dat hij voor zichzelf het voorzitterschap kon opeisen van de vzw Internationale Jaarbeurs en de vzw Tentoonstellingspark van Brussel, de organisaties die de Heizelpaleizen besturen. Nog in 1994 had VdB een nieuw megaplan uitgedokterd, Sport City. Dat stuitte niet alleen op een kordaat en definitief ‘nee’ van de nieuwe burgemeester, De Donnéa eiste ook het voorzitterschap van de vzw’s op. Zo verloor Vanden Boeynants op zijn 77ste alle bestuurlijke macht. Ditmaal definitief.

Merkwaardig toch. François-Xavier de Donnéa is een keurige edelman, geen avontuurlijke gauchist. Eerder conservatief van inborst – hij verbood de jaarlijkse homobetoging – en paternalistisch. Toch zweert hij bij urbanistische principes die zijn voorgangers als geitenwollen dagdromerij hadden afgedaan: weg met de hoogbouw in het centrum van Brussel, kleinere sociale wooneenheden in plaats van megaprojecten, geen winkelcentra maar overal gemengde woon-winkelfunctie. De Donnéa wil dringend nieuwe inwoners aantrekken. Gewone mensen, in betaalbare appartementen. De kans is groot dat die mensen ergens in Brussel op kantoor werken. Als ze zich per trein verplaatsen, is dat via de noord-zuidverbinding, per auto via de stadsring. En voor films zakken ze af naar de Heizel, wellicht per metro. Alles is relatief.

Walter Pauli

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content