Berlijn viert zijn wederopstanding en zijn bouw, onder meer deze week, 26 januari, met klinkende glazen in Brussel. Waarom?

Midden in Berlijn ligt de Potsdamer Platz. Ergens daaronder had Adolf Hitler zijn strategische bunker. Dit stuk stad werd zo grondig gebombardeerd dat men tegen het einde van de oorlog aan met recht kon zeggen dat er geen steen meer op de andere lag. Toen de stad verdeeld werd, eerst onder de overwinnaars, later door de Koude Oorlog in Oost- en West-Berlijn, en de DDR haar fameuze Muur oprichtte, bleef de Potsdamer Platz een sinistere cement- en puinkleurige vlakte, waar niets kwam dan wachttorens, schijnwerpers, boobytraps, mijnen en automatische machinegeweren. Wie daar wou lopen, deed het liefst niet voor eigen rekening.

Maar nu is de oude hoofdstad weer één geworden. De Muur werd doorbroken op Kerstmis 1989, de DDR werd geannexeerd, haar leiders voor het gerecht gedaagd, haar fabrieken ontmanteld – over dit alles is nog steeds discussie, men vergisse zich niet te erg -, en Bondsrepubliek en Democratische Republiek werden weer Duitsland. Dat was de historische greep van kanselier Helmut Kohl. En Berlijn kon weer aan elkaar groeien – dat hoopte men toch.

Nu nog, negen jaar later toch al, ziet de aandachtige wandelaar de onzichtbaar geworden – want afgebroken, verpulverde, uit de grond gerukte, met alle Duitse Gründlichkeit en verbittering vernietigde – Berlijnse Muur nog lopen. Als een groenig litteken dat de stad kriskras doorkerft, vaak overbouwd of gecamoufleerd voorlopig, maar dat er nu eenmaal ís, onloochenbaar, tenzij door de pr van Berlijn.

SYMBOOL VOOR ONBEGONNEN WERK

En de plek waar de Muur het minst loochenbaar was, de plek waar hij het dodelijkst opstraalde in de nacht, de plek waar hij het breedst was, de vlakte van de Potsdamer en de Leipziger Platz, is de plek waar Berlijn zijn zwaarste geschut ingeroepen heeft om het litteken aan te pakken: Sony en Daimler Benz, om alleen de twee reuzen te noemen. Debis heet de immobiliënvleugel van Daimler Benz, en het terrein van de Potsdamer Platz waar die mocht bouwen, beslaat zeven hectare. Het Debis-gebouw, intussen al ingehuldigd, bevat 122.000 vierkante meter woonruimte, 178.000 vierkante meter kantoren, winkels, cinemazalen, een auditorium van 1700 plaatsen, een variététheater en een casino. De opsomming doet tekort aan het machtsvertoon, vooral dan van de winkelcentra en de commerciële infrastructuur. Het geheel werd grotendeels geleid door de Genuese architect Renzo Piano, die zelf staat voor een hele groep internationale architecten, en het zal om en bij de drie miljard Duitse mark gekost hebben, dus rond de zestig miljard frank.

Achter Debis staat het Kulturforum – met de bibliotheek van Scharoun, en de gebouwen van Gropius en Mies van der Rohe -, en dan het Sony-Center. Verlaat men de Potsdamer Platz naar het noordoosten (dat is eerder gezegd dan gedaan), en komt men op de Leipziger Platz, dan staat daar, te midden van een apocalyptisch landschap van kranen, graafmachines, betonijzer en hopen grond (liefst bevroren dan en met vlekken grijze sneeuw erop), een reusachtige rode container van twee verdiepingen. Dat is de trotse “Rode Infobox” die tot taak had de Berlijners die zicht wilden op wat hier gaande was, wegwijs te helpen worden in de plannen. Er is sprake van de Infobox te laten staan, eens de Leipziger Platz weer ingericht is: als symbool voor onbegonnen werk.

Want wie déze werf betreedt, doet dat, zoals vroeger, op eigen risico. Zij is vierdimensionaal zodat men er ook met een plattegrond niet uit raakt. En zij is zo uitgestrekt dat niemand kan uitmaken of de hijskranen aan de horizon nog bij deze bouw horen, of ze al van de Reichstag-bouw zijn, of misschien nog van de Pariser Platz. Berlin BaustelleBerlin Schaustelle luidt het melige grapje. Zeker op zon- en feestdagen verdringen duizenden, tienduizenden dagjesmensen zich op de voorlopige voetpaden, tussen de geïmproviseerde verkeerslichten en de schematisch aangegeven straten, en komen bekijken wat er hier uit de grond rijst. Boven de kranen en al neonverlichting; beneden, diep, rijdt de metro, is een station in de maak.

Nochtans is de Potsdamer Platz-werf lang niet het meest prestigieuze project. Het meest symbolische op een niet al te moeilijke manier wèl. Hier wordt de woestijn volgebouwd, de plek die noch Oost noch West was, de plek van angst en beven. Door die plek vol te laten dumpen met het meest agressieve kapitalisme, vol glitter en klatergoud en redelijk vulgaire spektakelarchitectuur – en dan het oog te laten verglijden naar de zachtere, mensvriendelijker tinten van het Kultuurforum, de expositieruimten, de fantastische nieuwe Gemäldegalerie, de schilderijengalerie voor oudere kunst, die véél plastic goedmaakt -, heeft men hier een nieuw stadscentrum willen maken, dat als eerste aan de oude tweedeling ontsnapte. Architectuur is niet apolitiek, en wie erdoorheen loopt, zal merken wat voor een stadscentrum dat is. Maar het is niet het enige.

DE GROTE VERHUIS KOMT ERAAN

Met het helen van Berlijn door de hereniging van Duitsland werd de stad immers, als automatisch, kandidaat om opnieuw hoofdstad van het hele land te worden. Oost-Berlijn was dat al, als “Berlin Hauptstadt der DDR”. Berlijn in zijn geheel had de rol verloren sinds de nederlaag van het Derde Rijk, en de Bondsrepubliek werd vijftig jaar lang bestuurd vanuit Bonn, “een kleine stad in Duitsland”. Maar nu wordt het Reichstaggebouw in méér dan zijn oude glorie hersteld. De oude grijze mastodont die al die tijd de oever van de Spree stond te bewaken op een steenworp van de Brandenburger Poort (de Muur liep daar langs), is nog eens door Christo ingepakt mogen worden, maar dan zijn de aannemers gekomen. Er komen kelders onder en een koepel erop en aan het licht dat eruit schijnt zal men van heinde en ver kunnen zien of het parlement in sessie is of niet.

De Reichstag is een symbool, en er zijn meer symbolen te noemen. De kanselier krijgt zijn paleis en zijn residentie, en de president ook. De regering krijgt haar regeringsgebouwen, soms in oude – gerenoveerde – nazi-regeringsgebouwen, soms in dito DDR-regeringsgebouwen. Tact is vereist, niet altijd de meest in het oog springende eigenschap van het Duitse volk. En ongeveer alles – ook wat er al stond maar het meeste stond er niet -, moet van de grond opgebouwd worden. De verhuis wordt een ongezien avontuur, waarover dit jaar nog heel wat inkt zal vloeien.

Aan de Pariser Platz bij de Brandenburger Poort, het grote monument met het vierspan erbovenop dat de weg opent naar de deftige, met symboliek beladen laan Unter den Linden (die langs de oude paleizen van het voormalige stadscentrum loopt), staat een woud van kranen dat bijna met de Potsdamer Platz kan wedijveren. Hier verrijst opnieuw de deftige kant van de stad. De grote ambassades van de VS, Frankrijk en Groot-Brittannië naast die van Rusland en Polen die er al waren, en naast het hernieuwde historische Adlon-hotel, komen er tussen de bijgebouwen van de Bundestag staan. En niet alleen de “belangrijke” landen moeten opnieuw ambassades hebben (de oude Oostbloklanden hadden er natuurlijk al, voor hen is het vaak de vraag hoe ze ervan afkomen om iets deftigers te vinden, bijvoorbeeld de Polen op hun etage in Unter den Linden), bijna àlle landen die zich respecteren zullen in de Duitse hoofdstad een vertegenwoordiging willen. België bijvoorbeeld, aan de Gendarmenmarkt.

DE BRUGGEN NAAR HET OOSTEN

Het beeld van de verhuis naar Berlijn – de politieke noodzaak ervan, de glorie ervan, de eenmalige en historische kans om een politiek wereldcentrum in één keer uit de grond te stampen met geweld van techniek en massief veel geld -, vloeit voort uit de gelegenheid die door het in elkaar storten van het Oostblok geboden werd. Oost-Duitsland dat er weer bij kwam, Duitsland dat zijn invloed weer naar het oosten kon doen gelden. Daar had historisch gezien altijd al de helft van zijn invloedssfeer gelegen, en van zijn culturele achtergrond. Dat was afgesneden door de Koude Oorlog, en komt nu terug (zij het in de hoofden van de planners meer dan in reële cijfers) door de lopende uitbreiding van de Europese Unie naar het Oosten: Hongarije, Polen, Tsjechië en de andere landen die in de rij staan om lid te worden. De Baltische staten. Op die manier gezien is de bouw aan het zeer centrale Lehrter Bahnhof, dat op drie, vier of vijf niveaus van sporen en tunnels wordt klaargemaakt als hst-station, de Berlijnse knoop op de hst-lijn tussen Parijs en Moskou.

En toch zie je het nog. Ondanks al die “bruggen naar het Oosten” van Potsdamer Platz of Friedrichstrasse of Lehrter Bahnhof, of misschien juist daardoor, blijf je zien hoe een stad hier vijftig jaar geleden uit elkaar gerukt werd, en hoe er twee verschillende steden gegroeid zijn. Het is bijna, zeggen Fransen, als olie en azijn: ze mengen niet. Ze houden niet zoveel van elkaar als in de eerste jaren wel gepretendeerd werd. Daar zijn ook wel redenen voor, al zijn die lang niet zo gemakkelijk aantoonbaar als men wel zou willen. Economische redenen, financiële redenen. En beschavingsredenen.

Want het gaat ook allemaal niet zo goed als men wel zou willen. Staatssecretaris Gerd Wartenberg, die voor Berlijn staat in de EU, heeft het over een netto-deficit van 12 miljard mark, 60 miljard frank, voor Berlijn. Over een ongehoord groot structureel deficit, ontstaan door een vijftig jaar aanhoudende structurele misgroei van de stad. Over een stad die om te kunnen blijven draaien alles verkoopt wat ze heeft, elektriciteit, gas, water privatiseert. En, paradox, bij de EU in de rij staat om subsidies voor ontwikkelingsprojecten. Waarom? Onder meer omwille van de economische neergang van Berlijn sinds 1990.

TWEE VOLLE ETALAGES

Dit is de logica: na de deling en de bouw van de Muur had Berlijn aan twee kanten de functie van etalage. Voor de DDR was Berlijn haar hoofdstad, en ze moest de wereld het welzijn en slagen van het socialisme in Oost-Duitsland voor ogen houden. Ook vóór de crisis over de DDR kwam, maakte men er geen geheim van dat het geld daar prioritair altijd eerst naar Berlijn ging. Naar Oost-Berlijn dan, waar men bij nacht in de verte permanent de lichten van West-Berlijn kon zien schitteren. Want West-Berlijn was de etalage van de Bondsrepubliek en van het achterliggende kapitalisme van de industriestaten van het Westen, van Amerika. Om die stad, waar bijna letterlijk àlles vanuit het Westen moest ingevoerd worden, niet alleen in leven maar in haar rol van levend voorbeeld te laten, met haar speciale voorzieningen voor jeugd, studenten, immigranten, werden daar jaarlijks vele miljarden in gepompt. Het ging hier om de meest oostelijke voorpost van de “Vrije Wereld”, en men was bereid daar het nodige aan te besteden.

En na de hereniging bestond die logica niet meer. Buiten Berlijn hadden ze niet écht veel tijd nodig om dat in te zien, en zeer snel viel de subsidiëring weg. En zeer snel bleek Berlijn een buitengewoon dure stad om te runnen: alle dure dingen bestonden er in tweevoud of meer. Drie operagebouwen, zeven orkesten, drie reusachtige universiteiten, dubbele ziekenhuizen, en de ongelooflijke opgave van de gigantische bouwwerf: stadsvernieuwing, goed, dat is elders al aangepakt, maar hoe bouw je een binnenstad?

Berlijn, te midden van zijn plannen en zijn werven, zijn explosie van kansen en nieuwe mogelijkheden, zit zonder geld, alle dagen dieper. De hereniging heeft de afgelopen zeven, acht jaar voor een verschuiving naar het oosten gezorgd: het oude stadscentrum lag in Oost-Berlijn, veel van de interessantste wijken stonden daar, grotendeels onaangetast aangezien de DDR niet echt geld had om er veel aan te doen (buiten de monsterachtige maar nog steeds goedkoop uitziende Stalin-Allee). Het zijn die wijken die opgefrist werden en waar de oude, verwaarloosde huizen in ere hersteld en opgeschilderd werden, waar het jonge volk en de kunstenaars naartoe trokken, waar de joodse gemeenschap haar centrum inrichtte in de Oranienburger Strasse, waar de vernieuwing toesloeg met theaters en cafés, antiquairs en winkeltjes. Dat zijn nu de aantrekkelijkste buurten van de stad. Ook daar wordt gewerkt, maar op een kleinere schaal en minder megalomaan dan aan de andere kant van de Spree. Hier worden tramrails herschikt, een gebouw met een binnenkoer wordt vernieuwd, de Hackesche Höfe worden gerenoveerd. Voor de echte chique nieuwe winkelgalerijen moet men dichter bij de politiek zijn: in de Friedrichstrasse, voorheen bekend van Checkpoint Charlie, het muurmuseum en de zwarte, lege huizen daarrond. Daar heerst nu het dure winkelgebeuren, terwijl in de leuke oude wijken van Oost met de renovatie van de woningen de prijzen stijgen. Zodat de oude bewoners er wegtrekken, en de artiesten stilaan ook, net als de kleine theaters. Het wordt allemaal te duur, het publiek is de stad aan het verlaten, de jongleurs gaan erachteraan. Och, zo snel gaat het allemaal niet. De stad is nog niet aan haar hoogtepunt toe in plaats van eroverheen, en in de Oranienburger Strasse zitten de anarchisten-krakers nog in hun reusachtige artistieke kraakpand Tacheles de wereld te provoceren. Zolang zij er zijn, zal Berlijn bestaan.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content