Als je later niet aan de bedelstaf wilt raken, kun je maar beter tijdig voor een aanvullend pensioen zorgen. Hoeveel formules zijn er eigenlijk? Wat kosten ze? En welke belastingvoordelen leveren ze op?

Lange tijd was de belangstelling voor een aanvullend pensioen bijzonder klein. Ruim twee jaar geleden kwam daar verandering in. Steeds meer mensen schrijven in op een levensverzekering of doen aan pensioensparen. De problematische financiering van het wettelijk pensioen is daar niet vreemd aan. De vergrijzing van de bevolking neemt immers spectaculair toe. Waren er in België in 1950 amper 28 van de 100 werknemers met pensioen, in 1997 was dat aantal al opgeklommen tot 39. Voor de toekomst zien de statistieken er nog somberder uit. Volgens het Planbureau zal België tegen 2050 meer dan 65 gepensioneerden op 100 werknemers tellen. Om een minimale financiering van de wettelijke pensioenen tot 2030 te kunnen waarborgen, richtte de regering het Zilverfonds op. Hoe het daarna verder moet, is niet duidelijk.

Minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke (SP.A) pakt het probleem daarom anders aan. Hij heeft een wetsontwerp klaar ter hervorming van de aanvullende pensioenen van de tweede pijler (de groepsverzekeringen, zie kader Tak 23-fondsen) dat eind dit jaar zou moeten worden goedgekeurd. Vandenbroucke wil de aanvullende pensioenen democratiseren, zodat ze toegankelijk worden voor alle loontrekkende werknemers. Het gaat daarbij om extralegale pensioenen die ten dele door de werkgevers worden gefinancierd of door een klassieke levensverzekering. Het kan ook gaan om levensverzekeringen die gekoppeld zijn aan beleggingsfondsen (Tak 23-fondsen).

Niet alleen de groepsverzekeringen zijn in opmars. Ook de individuele aanvullende pensioenen (van de derde pijler) hebben veel succes. Tussen juni 2001 en juni 2002 zijn de premies met 30 procent gestegen. Dat houdt verband met het sombere beursklimaat: de spaarders zoeken hun toevlucht tot veiliger spaarproducten. Wie bovendien ook zijn pensioen wil veiligstellen, grijpt terug naar levensverzekeringen en pensioenspaarplannen van de derde pijler. Op lange termijn bieden die trouwens ook fiscale voordelen.

Er zijn verschillende soorten van pensioenspaarplannen en levensverzekeringen. Meestal zijn ze bedoeld om een kapitaal op te bouwen dat uitgekeerd wordt bij het pensioen. Ze behoren vaak tot de zogenoemde Tak 21. Dat is in principe de groep van levensverzekeringen met een gewaarborgde rentevoet. Wie bereid is om meer risico te nemen, kan ook inschrijven op een levensverzekering van de groep Tak 23 (zie kaderstuk). Die producten zijn gekoppeld aan beleggingsfondsen en swingen mee met de bewegingen op de beurs. Pensioensparen en een individuele levensverzekering hebben veel met elkaar gemeen, met uitzondering van een paar verschillen op het fiscale en wettelijke vlak. Wat het rendement betreft, is er nauwelijks verschil.

flexibele formule

Op 1 januari 1999 viel de maximale rentevoet vastgelegd door de Controledienst der Verzekeringen terug van 4,75 tot 3,75 procent. Sommige verzekeringsmaatschappijen hanteren echter 3,25 procent. Daar moet dan nog een reeks van kosten afgetrokken worden: kosten voor het beheer, het loon voor de makelaar of de verzekeringsagent, de administratie. Voor een traditionele levensverzekering of een pensioenspaarplan kunnen ze oplopen tot 20 procent (!) per gestorte premie. Het gaat hierbij dan wel om een verzekering met vaste premies, dat wil zeggen dat de spaarder op regelmatige basis een premie stort tot de pensioenleeftijd. Om die hoge kosten te omzeilen, kan hij kiezen voor een flexibele levensverzekering. Hij stort dan zoveel hij wil wanneer hij wil. Let wel: de gewaarborgde rentevoet is bij deze verzekering alleen van toepassing voor gestorte premies en niet voor de toekomstige. De rentevoet kan dus schommelen op elk moment. De kosten liggen wel veel lager. Bij dergelijke verzekeringen waarvoor het rendement op dit moment doorgaans 3,75 procent bedraagt, variëren ze tussen 4 en 6 procent op elke gestorte premie. Veel mensen opteren daarom voor de flexibele formule, ook al bieden ze een minder grote waaier aan dekkingen.

Ondanks de hoge kosten leveren de levensverzekeringen en pensioenspaarplannen met een vaste premie wel een ander voordeel op. Behalve de gewaarborgde rentevoet bieden ze ook een jaarlijkse deelneming in de winst. De verzekeraar kent een soort van bonus toe, overeenkomstig de economische conjunctuur, de financiële resultaten van de verzekeraar en de concurrentie. Als we de slotsom maken en rekening houden met de kosten, de gewaarborgde rentevoet en deelneming in de winst, dan bedraagt het totale rendement tussen 2 en 5 procent, afhankelijk van de contractduur. Niet erg bemoedigend als je weet dat de investeringen zich soms uitstrekken over 30 jaar. Dat rendement is dan wel gerekend zonder de fiscale aftrekbaarheid.

Fiscaal gezien kunnen pensioenspaarplannen en individuele levensverzekeringen belastingvoordelen opleveren van 30 tot 40 procent (afhankelijk van het belastbaar beroepsinkomen) op de gestorte premies van respectievelijk 590 (pensioensparen) en 1770 euro (individuele levensverzekering) per jaar en per belastingplichtige. Er moet dan wel aan bepaalde voorwaarden worden voldaan en die zijn licht verschillend voor een pensioenspaarplan en een levensverzekering.

In grote lijnen gaat het hierom: de verzekeringnemer, de verzekerde en de begunstigde moeten een en dezelfde persoon zijn, als de verzekerde in leven is bij het vervallen van het contract. De intekenaar moet bovendien het contract voor minstens 10 jaar aanhouden. Als de verzekerde overlijdt, moet het kapitaal toegekend worden aan een verwante (in de eerste of de tweede graad). Ten slotte mag het kapitaal bij leven in principe niet gestort worden vóór de leeftijd van 65 jaar, voor mannen noch vrouwen. Het is uiteraard niet verplicht de premies fiscaal af te trekken. In bepaalde gevallen is dat zelfs af te raden.

uiteindelijk rendement

Of je het beter doet of niet, kun je best eens grondig bestuderen. Als je de premies fiscaal aftrekt, al was het slechts voor één jaar, dan wordt het basiskapitaal (los van de deelnemingen in de winst) belast met 10 procent, en dat 5 jaar voor de vervaldag. Het positieve effect van de aftrekbaarheid op het uiteindelijke rendement kan daardoor verminderen met een derde.

Voor de levensverzekering is het van belang te onderstrepen dat ze in de aangifte onder dezelfde noemer valt als de schuldsaldoverzekering, die doorgaans verbonden is met de hypothecaire lening en de kapitaalafschrijvingen. Dat betekent een beperking van de aftrekbaarheid per jaar en per belastingplichtige. Wanneer iemand een hypothecaire lening heeft, is het met andere woorden niet erg zinvol ook de premies van een aanvullende levensverzekering af te trekken. Het plafond van 1770 euro zal snel bereikt zijn met de kapitaalafschrijvingen. In dat geval kun je beter kiezen voor pensioensparen. Dat is aftrekbaar tot 590 euro zonder meer.

Ten slotte willen we er nog op wijzen dat het niet interessant is het geld van een levensverzekering of pensioenspaarplan meer dan 5 jaar vóór de vervaldag op te vragen. De fiscus vermindert het kapitaal dan met 33 procent.

ZIEKTE EN INVALIDITEIT

Welke dekkingen bieden de verzekeringen? Wie opteert voor de absolute veiligheid en dus kiest voor een klassieke levensverzekering of een klassiek pensioenspaarplan, met vaste premies, kan extra dekkingen krijgen. De overlijdensdekking is de bekendste. Overeenkomstig zijn behoeften en zijn gezinssituatie kan de verzekeringnemer kiezen voor een forfaitair kapitaal, dat van tevoren bepaald wordt. Behalve een som legt de verzekeringnemer ook een bepaalde verdeelsleutel vast, bijvoorbeeld een 10/10-verdeling. Wie in een kapitaal voorziet van 25.000 euro uit te keren op de pensioenleeftijd, wil in dit geval een overeenkomstig bedrag bij overlijden. Een formule 30/10 betekent dat de verzekeringnemer eerder geïnteresseerd is in een kapitaal bij de pensioenleeftijd (60.000 euro bijvoorbeeld) dan in een overlijdensdekking (20.000 euro). Verschillende verdeelsleutels zijn denkbaar.

Wie bereid is een hogere premie te betalen, kan nog genieten van bijkomende opties, zoals een ongevallen- of een invaliditeitsverzekering. Naargelang van het contract en van de graad van invaliditeit zal de verzekeraar een kapitaal of een rente uitkeren. Ook kan hij de nog te betalen premies tot het einde van het contract op zich nemen. Deze dekkingen zijn uiteraard niet gratis. Fiscaal aftrekbaar zijn ze ook al niet.

Wie zijn gading niet vindt in een van de voornoemde mogelijkheden, kan nog altijd een beroep doen op een pensioenspaarfonds. In België zijn er negen. Het gaat om spaarproducten op lange termijn, die alleen een kapitalisatie van de gestorte premies mogelijk maken. Die zijn evenwel fiscaal aftrekbaar. Eigen aan deze fondsen is dat ze gedeeltelijk investeren in beursgenoteerde waarden. Hoeft het gezegd dat ze niet bijzonder goed gepresteerd hebben?

François Mathieu

Vertaling Ingrid Van Daele/ De auteur is redacteur bij het weekblad Cash!

Frank Vandenbroucke wil de aanvullende pensioenen toeganke- lijk maken voor alle loontrekkende werknemers.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content