Vanaf 2001 wordt Ivo Van Hove directeur van Toneelgroep Amsterdam. Welke plannen heeft de Vlaming met het grootste gezelschap van Nederland?

Sinds Ivo Van Hove tien jaar geleden de overstap maakte naar Het Zuidelijk Toneel in Eindhoven, gaat zijn Nederlandse carrière in stijgende lijn. Als regisseur en als artistiek leider.

Vanuit een uithoek van Nederland, ver van de Randstad en de Amsterdamse grachtengordel, maakte hij de ene spraakmakende productie na de andere en bezorgde hij Het Zuidelijk Toneel een prominente plaats op de theaterkaart in Nederland en daarbuiten. Zo prominent zelfs dat hét kunstenfestival van Nederland, het Holland Festival, hem drie jaar geleden vroeg om ‘festivalleider’ te worden. ‘Ik ben een veelvraat’, zei hij toen in een gesprek met dit blad, ‘een eclecticus die van verschillende walletjes tegelijk eet’. En dat geldt zowel voor theater als andere kunstvormen, voegde hij eraan toe. De verjonging en het crossover-karakter van het Holland Festival zijn drie jaar later een feit.

Het vertrouwen van de Randstedelijke captains of culture in Ivo Van Hove, die ondertussen Het Zuidelijk Toneel bleef leiden, werd er alleen maar groter op. Ook het bestuur van Toneelgroep Amsterdam was onder de indruk van zijn werk als regisseur én directeur, en vroeg hem de leiding van het gezelschap op zich te nemen. Begin volgend jaar neemt Van Hove de fakkel over van Gerardjan Rijnders. Die compromisloze theatermaker stippelt al sinds de oprichting van het gezelschap zo’n dertien jaar geleden de artistieke koers uit, maar vanaf volgend jaar wil hij meer gaan regisseren.

Van Hove wordt daarmee de derde Vlaming die een sleutelpositie in het Nederlandse theaterbestel inneemt. Zijn generatiegenoot Guy Cassiers, die in het begin van de jaren ’80 nog in een performance van Van Hove speelde, staat sinds anderhalf jaar aan het hoofd van het Ro Theater, het Rotterdamse stadsgezelschap. En Dirk Tanghe leidt sinds enkele jaren de Utrechtse Paardenkathedraal, een kleinere speler in vergelijking met de twee andere gezelschappen.

Ondertussen is Ivo Van Hove langzaam maar zeker bezig om afscheid te nemen van Het Zuidelijk Toneel. In juni regisseert hij er nog Alice in bed van Susan Sontag, dat op het Holland Festival in première gaat, maar zijn hoofd is ook al bij Toneelgroep Amsterdam. Terwijl hij in ons gesprek zijn toekomstplannen met het gezelschap ontvouwt, heeft hij het voortdurend over ‘wij’ en ‘ons’. Zijn blauwdruk voor Toneelgroep Amsterdam bestaat uit een aantal pijlers: de aanwezigheid van het gezelschap in de stad en de internationale uitstraling ervan worden versterkt, in de theaterpraktijk worden crossovers met andere kunstvormen gestimuleerd en artists-in-residence gaan met het ensemble werken. Van Hove : ‘Toneelgroep Amsterdam is een repertoiregezelschap en op dit ogenblik is het in Nederland nog het enige met een vast ensemble dat vrij groot is – een twintigtal acteurs. Nu, als het gezelschap over die mogelijkheden beschikt, en bovendien over veel subsidiegeld – 10 miljoen gulden of zowat 180 miljoen frank – dan vind ik dat je ook de verantwoordelijkheid hebt om dingen te doen die andere groepen, die wat minder geld hebben, niet kunnen doen. Dus vind ik dat zo’n gezelschap zich in de eerste plaats moet richten op het bespelen van de grote zalen. Daarom moet de ‘mentale thuishaven’ – zoals ik dat noem – van Toneelgroep Amsterdam in de toekomst niet meer het terrein van de Westergasfabriek zijn, zoals het de laatste jaren geweest is, maar wel de Stadsschouwburg, het Leidseplein. Een gezelschap met de omvang van Toneelgroep Amsterdam moet middenin het culturele leven staan en niet – men heeft me dat kwalijk genomen, maar ik zeg het toch opnieuw – aan de rand ervan. Kortom : een focus op de grote zaal, een focus op het repertoire in de grote zaal en geconcentreerd in de Stadsschouwburg en op het Leidseplein.’

THEATERMETROPOOL

Op dit ogenblik koestert de gemeente Amsterdam concrete plannen om de Stadsschouwburg uit te breiden met een nieuwbouw waarin een tweede speelplateau komt. Van Hove is een vurig verdediger van die uitbreiding: ‘Er is jarenlang gediscussieerd over een nieuwe theaterzaal in Amsterdam. Dan was het nodig, dan weer niet nodig. Ik heb altijd geroepen dat het nodig was. Amsterdam wil de theatermetropool van Nederland zijn, maar dat kan het nu niet zijn omdat de Stadsschouwburg te weinig plaats biedt om echt het Nederlandstalige theater – alleen dat al – te presenteren. In tegenstelling tot het Concertgebouw, de Melkweg en Paradiso, of het Muziektheater die elk onderdak bieden aan een bepaald muziekgenre, heeft het theater zo’n plek in Amsterdam niet. Dat moet het echt krijgen. Toneelgroep Amsterdam moet daar pontificaal aanwezig zijn, maar ook de grote zaalproducties van andere regisseurs moeten er te zien zijn. Dus er moet een nieuwe zaal bij.’

De aanwezigheid van het gezelschap in Amsterdam wil Van Hove ook nog op een andere manier versterken: ‘Ik wil in de toekomst Toneelgroep Amsterdam meer in de stad laten spelen dan nu het geval is. Op dit ogenblik is het deels een stadsgezelschap, deels een reisgezelschap. Ik wil het aspect stadsgezelschap verder uitwerken. De aanwezigheid in de stad moet zo sterk worden dat bij het publiek het gevoel ontstaat dat het gezelschap bijna altijd in de stad aanwezig is. Zonder dat er gigantische gaten ontstaan. Als reisgezelschap zullen we met de echt grote producties naar een beperkt aantal steden gaan. Ook in Vlaanderen, waar we ons zullen beperken tot Brussel, Antwerpen en Gent. Eén keer per jaar zullen we een echte reisproductie maken waarmee we overal naartoe gaan, bij iedereen die ons wil en waar wij willen, en waar de productie kan staan.’

Hoe wil u de internationale uitstraling van het gezelschap versterken?

Van Hove: Ik heb de ambitie om ons te profileren tussen de grote instituten in het buitenland. Dat kunnen we op verschillende manieren doen. Om te beginnen: door te coproduceren met het buitenland. Dit jaar doet Het Zuidelijk Toneel dat met The New York Theatre Workshop, volgend jaar gaat Toneelgroep Amsterdam in zee met deSingel en het Kaaitheater. Naast die coproducties gaan we ook buitenlandse gastregisseurs aantrekken en dat willen we bij Toneelgroep Amsterdam één keer per jaar doen. En als het kan – maar ik weet hoe moeilijk dat is – ook internationaal gaan spelen. Wat de afgelopen twee jaar met Het Zuidelijk Toneel wonderbaarlijk gelukt is. Dat wil ik met Toneelgroep Amsterdam nog verder uitwerken.

Waarom? Omdat ik ervaren heb dat er ook in het buitenland belangstelling bestaat voor repertoiretoneel op zich. Niet alleen voor de meer experimentele, conceptuele voorstellingen zoals India Song dus, maar ook voor repertoirevoorstellingen, en dan is taal niet echt meer een grote barrière. Ik denk dat het Nederlandstalige toneel zich stilaan echt is gaan manifesteren in het buitenland. Omdat we overal zijn gaan regisseren natuurlijk, maar ook omdat meer en meer voorstellingen van zowel Toneelgroep Amsterdam, Het Zuidelijk Toneel en Hollandia naar het buitenland gereisd zijn.

Die buitenlandse ambitie is een veel glibberiger terrein, waar al veel meer factoren in handen van anderen liggen. Waar je afhankelijk bent van mensen die met je willen samenwerken. Maar ik vind het toch belangrijk om de ambitie te hebben – ook als je er niet in slaagt – om je tussen The Royal Shakespeare Company, The National Theatre en de Schaubühne te profileren, waarmee je je ook een beetje meet.

Hebt u, dankzij de contacten die u als festivalleider van het Holland Festival de afgelopen drie jaar opgebouwd heeft, geen voetje voor op andere collega’s? De regies van Thomas Ostermeier bijvoorbeeld, die sinds het begin van dit jaar de Berlijnse Schaubühne leidt, hebt u twee jaar geleden nog naar het Holland Festival uitgenodigd.

Van Hove: Natuurlijk vertrek ik niet van niks. Maar zowel het Holland Festival als Toneelgroep Amsterdam denken dat ze van beide netwerken die ze elk ontwikkeld hebben, kunnen profiteren.

U zult ook het Holland Festival blijven leiden. Dat wordt veel culturele macht in de handen van één man.

Van Hove: Macht heeft snel een negatieve connotatie, maar zolang je die macht niet misbruikt maar gebruikt, is daar niets mee fout. Men moet me maar goed in het oog houden en in Nederland hebben ze de gewoonte om dat heel goed te doen. Toen ik het voorstel van Toneelgroep Amsterdam kreeg, kon ik nog niet stoppen met het Holland Festival want het werk was daar nog niet af. De ommeslag die ik daar wil verwezenlijken, is nog niet voltooid. Ik heb wel meteen het bestuur van het Holland Festival ingelicht over mijn positief antwoord op het aanbod van Toneelgroep Amsterdam en na beraad heeft het bestuur gezegd: wij hebben de intentie om met jou verder te gaan. Ook het bestuur van Toneelgroep Amsterdam heeft op dezelfde manier gereageerd. Die besturen zijn niet over één nacht ijs gegaan en denken dat deze constellatie goed is voor beide partijen.

Iets totaal anders: wie gaat er bij Toneelgroep Amsterdam precies regisseren?

Van Hove: Er zullen twee huisregisseurs zijn: Gerardjan Rijnders en ikzelf. Gerardjan regisseert twee producties per jaar en gaat eveneens elders regisseren. Daarnaast wil ik een aantal gastregisseurs aantrekken. Ik geef maar een voorbeeld: ik wil heel graag iets doen met Johan Simons, Pierre Audi, Mirjam Koen,… . Met een aantal gastregisseurs die ik ken en waar ik een band mee heb, wil ik op langere basis werken. Daarnaast wil ik ook met nieuwe namen werken en die moeten in de eerste plaats het gezelschap leren kennen, maar het gezelschap ook hen. Zoals ik indertijd Johan Simons en Dora Van der Groen aan het werk heb gezet bij Het Zuidelijk Toneel. Die zoektocht naar nieuw regietalent voor de grote zaal wil ik verderzetten.

Bij Toneelgroep Amsterdam wil u de crossover tussen theater en andere kunsten stimuleren. Hoe precies?

Van Hove: De term is misschien een beetje modieus, maar is toch heel juist. Crossovers heb ik al bij Het Zuidelijk Toneel gemaakt – India Song bijvoorbeeld is een crossoverproductie – en dat wil ik verder uitdiepen. Ik wil heel veel met muziek gaan werken. In de eerste drie producties die ik bij Toneelgroep Amsterdam ga maken, zal muziek een belangrijke rol spelen. Hoe verhoudt muziek zich tot taal en hoe kan er een wederzijdse beïnvloeding plaatsvinden? Mijn samenwerking met componist Harry de Wit is daar een duidelijk voorbeeld van en zal verdergezet worden.

Ook hoe techniek en theater een huwelijk kunnen aangaan – onder andere op het vlak van video – wil ik in die crossoverproducties onderzoeken. Zowel in mijn volgende voorstelling Alice in Bed als in mijn musical Rent en mijn eerste productie bij Toneelgroep Amsterdam zal video een belangrijke rol spelen. Ik ben er ontzettend in geïnteresseerd om, naast dat pure ontwikkelen van repertoire en de verhouding van acteurs tot het repertoire, via nieuwe middelen tot nieuwe theatrale vormen te komen. Vaak wordt techniek als een soort van gimmick, als een speelgoed gebruikt en dat wil ik vermijden. Nee, er moet een inhoudelijke band zijn. Zoals je met acteurs in de inhoud van een stuk boort, kan je ook via crossovers, door samenwerking met muziekensembles en videokunstenaars eenzelfde inhoudelijke zoektocht ondernemen.

Wat gaat u met het ensemble doen? Gaat u het behouden?

Van Hove: Ik geloof heilig in het belang van het ensemble. Ik ben een van de laatsten der mohikanen die er in gelooft, maar misschien zijn de laatsten der mohikanen ook wel weer voorlopers. Ik denk dat ensembles opnieuw aan belang zullen winnen omdat acteurs er wel achter gekomen zijn dat het echte freelancen artistiek niet zoveel oplevert. Op lange termijn kan een acteur artistiek alleen maar verbeteren binnen de constellatie van een ensemble. Binnen een structuur waarin continuïteit gegarandeerd is. Ik heb het zelf mogen meemaken met mensen als Chris Nietvelt, Steven Van Watermeulen en Bart Slegers (drie acteurs waarmee Van Hove de afgelopen jaren veel heeft samengewerkt bij Het Zuidelijk Toneel, nvdr.). De extreme dingen die we samen hebben kunnen realiseren, hebben we alleen maar kunnen doen omdat we elkaar heel goed kennen. Dat leidt tot artistieke verrijking. Want als je de acteurs altijd opnieuw moet leren kennen, dan duurt het altijd een aantal weken of repetities voor je tot het eigenlijke werk komt. Dat is dus verloren tijd. Als ik het geld krijg – want ik heb meer subsidie gevraagd voor de periode 2001-2004 – wil ik het ensemble uitbreiden tot een vijfentwintigtal acteurs.

Hoe gaan de ‘artists-in-residence’ samenwerken met het ensemble?

Van Hove: Elk jaar gaan de artists-in-residence gedurende enkele maanden aan de slag met de acteurs van het gezelschap die daar zin in hebben. We gaan volgend jaar bijvoorbeeld van start met Dood Paard. De bedoeling is om hun werkmethode volledig te integreren in de werking van Toneelgroep Amsterdam. Een werkmethode die totaal anders is dan wat binnen het ensemble gangbaar is. Door de confrontatie vermijden we dat de acteurs achter één stijl of één werkmethode aanhollen. Dat vind ik niet goed: er moet een zekere flexibiteit blijven bestaan.

Als theatermaker ben ik altijd veel gaan kijken naar het werk van andere regisseurs, ik ben altijd heel nieuwsgierig geweest naar wat er aan de gang was. Binnen Toneelgroep Amsterdam kan ik nu uit al die visies – visies op speelstijl, visies op het leven – een soort van smeltkroes laten ontstaan. Ik wil niet allemaal adepten van Ivo Van Hove of mensen die net als ik denken over het theater. Nee, nee. We moeten het gezelschap net helemaal losmaken, zodat het tot een soort van open, volledig bevrijd toneel kan leiden.

Paul Verduyckt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content