De steden moeten niet alles zelf doen maar als een regisseur het voorbeeld geven. Dat zegt Bernard Hubeau, de ombudsman van Antwerpen. ?Het is hoog tijd voor daden.?

Zoals er uitgesloten mensen zijn, zo zijn er ook uitgesloten wijken. In die uitgesloten wijken wonen de uitgesloten mensen. Dat is een van de stellingen van het interessante boek ?In de ban van stad en wijk?. Pascal De Decker en Stefaan De Rynck wijzen in hun bijdrage op enkele oorzaken van de uitsluiting. De probleembuurten zijn het slachtoffer van de globalisering van de economie, een net iets te sterke tegenstander voor de goed bedoelende buurtwerker.

Veel economische activiteiten trokken uit de stad weg. Uit angst om nog meer verlies kozen vele steden voor een groot kantooraanbod. De ruimte voor wonen werd daardoor schaarser en dus duurder. De middelen voor sociale-woningbouw daalden tot voor kort en de suburbanisatie, het ruimtelijk spreiden van wonen en economie, werd onverkort aangemoedigd. De concurrentieslag tussen de steden onderling en tussen de steden en het almaar stedelijker buitengebied heeft zware gevolgen, aldus de auteurs. ?Uitgesloten individuen en uitgesloten ruimten worden als een prijs van het competitiespel aanvaard. Het is het offer van de stedelijke economie op het altaar van de almachtige globaliteit.? Veel Europese steden kenden ook in de moeilijke jaren tachtig nog een hoge economische groei, maar tegelijk ook een sterkere sociale uitsluiting.

Talloze comités en activisten roepen al twintig jaar om oplossingen voor de probleemwijken in de steden. Maar het duurde tot de tweede zwarte zondag, de verkiezingsavond van 21 mei 1995, voor premier Jean-Luc Dehaene (CVP) de stedelijke problematiek als een topprioriteit erkende. Sindsdien telt Vlaanderen een heuse minister voor Stedelijk Beleid, de socialist Leo Peeters. De Antwerpse ombudsman Bernard Hubeau, die het boek coördineerde, is blij met die aandacht. Maar het wordt wel tijd om op het terrein wat te laten zien, vindt hij.

BERNARD HUBEAU : Er is nu op veel fronten aandacht voor de stad. De negatieve connotatie die de stad oproept, wordt bewust versterkt om de aandacht gaande te houden. Dat de steden er slecht aan toe zijn, wordt dus overroepen. Ik moet altijd aan de woorden van Italo Calvino denken : ?Men mag de stad niet verwarren met de woorden die haar beschrijven.? Sinds twintig jaar wordt er om aandacht geroepen voor de steden en de negentiende-eeuwse gordel. Met succes, want op 21 mei 1995 plaatste Dehaene de stedelijke problematiek hoog op de politieke agenda. Niemand had dat verwacht, al waren er al tientallen boeken over deze problematiek gepubliceerd en waren er tientallen actiegroepen bezig geweest. Ook hier was Antwerpen sinds de jaren zeventig het laboratorium van sociaal activisme. Dehaene gaf een respons aan al wie van dicht of van ver met de stad bezig was geweest. Het leek doorgedrongen.

Dat kan ook riskant zijn.

HUBEAU : Het gevaar van politieke recuperatie is bekend. Kijk naar het debat over de kansarmoede. In 1989 publiceerde koninklijk commissaris Paula D’Hondt haar analyses. Nadien draaiden er allerlei subsidiekranen open, maar aan de harde kern van de armoede is niet geraakt. Hetzelfde risico hangt boven de steden. Wat zal er binnen vijf jaar zijn gerealiseerd, het Sociaal Impulsfonds (Sif) en alle mooie beleidsnota’s ten spijt ? Nu eens staat de kansarmoede centraal, dan weer de steden. Telkens wordt er een aangepast sausje over gegoten.

Wat is de saus dit keer ?

HUBEAU : Er zijn daarvoor prachtige begrippen bedacht. Minister Peeters wil een inclusief of een integraal beleid voeren. Toen het kansarmoedebeleid op poten werd gezet, heette dat multidimensioneel. Dat is allemaal hetzelfde. Het betekent dat niemand een pasklare oplossing heeft. In die zin is het oude wijn in nieuwe zakken en het is niet eens zeker dat die nieuwe zakken beter zijn.

Waarom niet ?

HUBEAU : Omdat er, bijvoorbeeld, een trend is om alles te personaliseren. In Antwerpen is er een winkelstraatmanager voor Stuivenberg en er komt er nog een tweede. Dat zijn dei ex machina, crisismanagers die het allemaal even komen oplossen. Zoals destijds mijn voorganger, ombudsman Tuur Van Wallendael, een deus ex machina was. Het is een nieuw sausje bij een oud gerecht.

Waarom ziet u, in uw boek, dan tekenen van een veranderd beleid ?

HUBEAU : Dehaene wekte in 1995 hoge verwachtingen. Aanvankelijk hoopten we echt op een doorbraak. Er was sprake van een nieuwe bestuurscultuur, van een andere rol voor de overheid in de wijken. We zijn anderhalf jaar verder en ik wil niet defaitistisch zijn. Maar verder dan wat aanzetten zijn we niet. Het wordt tijd om wat op het terrein te laten zien. Positief is alvast dat er gewerkt wordt op basis van de deugdelijke wetenschappelijke analyses van Christian Kesteloot. Daardoor is er ook aandacht voor preventie. Want als je in kleinere steden niet tijdig ingrijpt, krijgen zij dezelfde problemen als sommige wijken in Brussel, Antwerpen en Gent.

Er wordt veel slecht over onze steden verteld. Maar ze zijn er wel beter aan toe dan in veel andere landen.

HUBEAU : Dat heeft met de stadsstructuur te maken. De Belgische probleemwijken liggen vrij centraal. De woningkwaliteit is er slecht, er is te weinig openbaar groen, de sociale weefsels sterven af. Maar het grote voordeel is dat niemand deze wijken links kan laten liggen. In Frankrijk liggen de banlieus aan de rand van de stad. Het beleid kan die negeren. Maar wij moeten al minstens door de probleembuurten rijden om het centrum te bereiken. En alles wat in de binnenstad gebeurt, straalt uit naar die buitenwijken. Wij kennen geen vierkante kilometers grote getto’s zoals in de Verenigde Staten. De ligging van de negentiende-eeuwse gordel is een troef. Als Antwerpen werkt aan de Turnhoutsebaan, een van de grote invalswegen, dan heeft dat positieve effecten op Borgerhout en Stuivenberg.

Sommigen vinden dat aparte aandacht voor bepaalde wijken stigmatiserend werkt. De wijken zijn kansarm en de overheid bevestigt dat.

HUBEAU : Die redenering gaat niet op. Het beleid kan niet alles oplossen. Het kan middelen ter beschikking stellen waarvan de rechtstreekse impact niet groter is dan één procent. Maar de neveneffecten kunnen groot zijn. Neem de kleinschalige economische initiatieven. De stad heeft die niet uitgevonden, maar ze wel mogelijk gemaakt. Het Antwerps Technologiecentrum (Atec) of het bedrijvencentrum Noordoost Antwerpen (Noa) zijn daarvan goede voorbeelden. Het zijn kleine maar zeer belangrijke speldenprikken die de clichévorming doorbreken. De heropleving zal niet komen van een gigantische brouwerij of een vestiging van Philips.

Vertrekt het beleid van een visie op steden ?

HUBEAU : De noodzaak aan visie wordt erkend. Maar het beleid kan die niet op alle niveaus aanleveren. Ook het Stedelijk Impulsfonds reikt een methodiek aan om tot die visie te komen. De beleidsvisie is : de stad moet weer leefbaar worden en er moeten meer jonge mensen wonen. Hoe dat in zijn werk moet, is een taak voor iedereen. De wijkontwikkelingsplannen zouden daar een belangrijke rol in spelen, als ook dat geen ijdele hoop is. In Antwerpen is er een voor Antwerpen-Noord en straks een voor Oud-Borgerhout. Ik heb daar enthousiast aan meegewerkt en het zijn mooie documenten. Maar de toepassing is een spontaan proces.

De overheid moet niet alles doen, maar een visie hebben.

HUBEAU : Ja, ze moet de regie in de wijk voeren, zoals Filip De Rynck zegt. De tijd is voorbij dat de overheid alles moet doen. Laat de overheid sturen en het laatste woord houden in de belangenconflicten.

Is de stad nog altijd belangrijk, of hebben we ze niet meer zo nodig, nu ook veel bedrijven en mensen over het land zijn gespreid ?

HUBEAU : De ontdekking van het stedelijk beleid door de Vlaamse politiek betekent een kentering. De stad opgeven, was de slechtste keuze. Dan zou de ruimtelijke wanorde nog groter worden. De politiek maakte dus keuzes, zonder over afdoende recepten te beschikken. Jonge mensen naar de stad halen, okée. Maar hoe ? Wonen en werken combineren, oké. Maar hoe ? Reiken de beleidsovereenkomsten tussen steden en Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW’s) de oplossingen aan ? Ik vrees dat die vooral bezig zijn met de verdeling van het geld. In Antwerpen voerden stad en OCMW dat gevecht in de media.

Zitten we met die OCMW’s niet te veel in de bestrijding van de kansarmoede ? Alsof steden niets anders te bieden hebben ?

HUBEAU : Dat klopt. Maar het is ook logisch. Het decreet op de kansarmoede is maar vijf jaar oud en gaf de voorkeur aan projectmatig en kleinschalig en resultaatgericht werk. Dat bracht een enorme versnippering tot stand en aan de harde kern van de kansarmoede is niet geraakt. De beleidsplannen willen nu dat projectmatige overstijgen met bredere ideeën als Antwerpen, woonstad. Maar ook dan wordt er geruzied over wie wat mag doen en wie over welk geld mag beschikken. Er komen weinig nieuwe ideeën.

Veel stedelingen lijken hun trots kwijt, zijn bijna verlegen dat ze nog in de stad zijn achtergebleven.

HUBEAU : Dat heeft ook met een algemene evolutie in onze verzorgingsstaat te maken. De maatschappij werkt minder solidariserend. De kansarmoede is pas uit het schuldgevoel gehaald, of de slinger gaat alweer de andere kant uit. Kansarme wijken worden weer geculpabiliseerd, net zoals migranten of mensen met onvoldoende opleiding. Alsof het allemaal hùn schuld is. Wij pleiten voor het tegendeel. Als de overheid de regie wil voeren, kan ze denken over de plaats van een wijk in een stad. De overheid moet haar beleidsaandacht niet wegtrekken, maar in een breder kader plaatsen. Er moet weer solidariteit komen, zowel binnen de wijken als tussen deze wijken en andere stadsdelen.

U gaat nog een stap verder. Deze wijken zijn het slachtoffer van de mondialisering van de economie.

HUBEAU : De bedrijven en hun meerwaarde vertrokken, en met hen de mensen die het draagvlak vormden. De rest onderwijs, groenvoorziening, sociale voorzieningen gaan achteruit. Door de gemeentelijke autonomie kan de stad op haar eentje geen antwoord op de stadsvlucht formuleren, laat staan dat ze iets kan inbrengen op wereldvlak.

Er moet opnieuw werk komen voor wie de vlucht niet kon volgen ?

HUBEAU : Ja, en als er opnieuw werk komt, is het ook voor anderen interessant om daar te komen wonen. Dat levert dan weer een nieuw sociaal draagvlak.

Zijn er niet permanente verschuivingen in een stad ?

HUBEAU : In Antwerpen bestaat, meer dan in Brussel, kansarm wijknomadisme. Toen wij hier op Antwerpen-Zuid in 1975 met een Wetswinkel begonnen, was dat hier een ramp. Sindsdien is de wijk er enorm op vooruitgegaan. Door overheidsinbreng ? Niet eens voor één procent. Maar er is een déclic.

U heeft het over kansarm nomadisme. Is dat de verdringing van armere bevolkingsgroepen door de komst van rijkere ?

HUBEAU : Dat zijn mensen die vertrekken omdat er rijkeren komen. Maar andersom kunnen de rijkeren ook wegtrekken en worden vervangen door meer kansarmen. Een stad is permanent in beweging. Daarom is het zo belangrijk om de kansarmoede permanent in kaart te brengen, zoals Kesteloot dat doet. Ik wil over vijf jaar nog wel eens over Antwerpen-Noord praten. Wellicht is dat dan een heel andere wijk en situeren de problemen zich op, bijvoorbeeld, het Kiel. De sociale werkers zijn al op zoek naar nieuwe wijken.

En ze lopen altijd achter de feiten aan.

HUBEAU : Gedeeltelijk wel. Misschien komt het medicament wat laat, maar het komt toch. Het zou interessant zijn om na te gaan wat precies een wijk doet herleven ? Zijn het in Antwerpen-Noord die paar kantoren van de Buurtontwikkelingsmaatschappij (Bom) in het Elisabethschooltje, is het de heraanleg van de Turnhoutsebaan of is het de winkelmanager die een distributieketen kon overtuigen om toch niet te vertrekken ?

Het boek suggereert om de stad uit te pitten.

HUBEAU : Dat staat ook in het wijkontwikkelingsplan voor Antwerpen-Noord. In de negentiende-eeuwse gordels zijn er veel privé-huizen in een woonblok van vier straten. Die huizenblokken zijn binnen én buiten verloederd. Het zou interessant zijn om die binnenruimte een gemeenschapsfunctie te verlenen. Nu zijn die binnenruimten veelal verloren. Dat zijn koterijen, parkeergarages, onbruikbare bedrijfsgebouwen. De idee is dat de overheid niet zelf aan de slag zou gaan, maar wel het voorbeeld zou geven. In Stuivenberg kunnen er veertien woonblokken worden gerenoveerd. De overheid zou zelf, als eerste, één blok kunnen opknappen en hopen op het effect van de olievlek. Zo komt er niet alleen gevelrenovatie. Ook het wooncomfort binnen verbetert en de wijken worden leefbaarder. Die uitgepitte binnenruimten zouden gedeeltelijk gemeenschappelijk zijn, al moeten we van de stedeling geen nieuwe mensen willen maken. Wat de mensen die in de rand wonen, zelf niet willen, moeten ze aan de anderen niet opleggen. Dat is misdadig.

Het opknappen van de herwaarderingsgebieden zou vandaag 500 miljard frank kosten, het renoveren van het Vlaams woningpatrimonium 600 à 800 miljard frank. Leg daar de begroting van Leo Peeters eens naast.

HUBEAU : Ik ben voor een zeer actieve overheid. Maar de overheid kan niet alles zelf. Deze cijfers zijn correct, maar dat geld moet niet allemaal van de overheid komen. De overheid moet het voorbeeld geven, moet de regisseur zijn. En een regisseur moet al eens een stuk zelf voorspelen. De acteurs moeten het hem nadoen. De acteurs, dat zijn de bewoners zelf en al wie er wat in ziet. Het uitpitmodel houdt rekening met het privé-eigendom, en laat de overheid kiezen voor kwaliteit, niet voor kwantiteit.

Uw pleidooi is pragmatisch. Stedelingen moeten geen nieuw soort ideale burgers zijn, die zonder auto leven, in de buurtwinkel te dure aankopen doen, en zonder ruzie de ruimte gemeenschappelijk met de liefst vreemde buurman delen.

HUBEAU : Het is niet ernstig om te verwachten dat de stedeling een nieuw menstype zou ontwikkelen. De mensen aan de rand zouden dat dan kunnen beoordelen, en zien of dat menstype levensvatbaar is.

De auto mag weer ? De binnensteden moeten niet omgebouwd worden tot een autovrij Bokrijk ?

HUBEAU : Dat taboe mag doorbroken worden. De auto volledig elimineren, is onmogelijk en er zijn in Frankrijk voorbeelden te vinden van doodse binnensteden zonder auto. Maar laten we wel het openbaar vervoer stimuleren en de absolute prioriteit geven aan de zwakke weggebruiker en aan de bewoners. De auto moet niet beschouwd worden als de enige boosdoener, maar steden die de verkeersoverlast proberen weg te werken, worden weer aantrekkelijk voor jonge mensen.

Zien onze steden er in de verkiezingsjaren 1999 en 2000 beter uit dan vandaag ?

HUBEAU : Ik hoop dat er tegen de volgende legislatuur aanzetten van verandering zijn. De hele stad kan tegen dan niet opleven. Maar kleinschalige initiatieven moet de burger opmerken : een straat die er beter bij ligt of een winkelstraat die weer tot leven komt. Het zou fout zijn om dat als een goed resultaat te beschouwen. Er moet meer gebeuren, maar dat is voor de volgende legislatuur. We zijn in elk geval de studiefase door. Leo Peeters maakte de goede keuze door wetenschappelijk onderzoek op korte termijn te combineren met de voorbereiding van het wetgevend werk. De wetenschap maakte de studies, de politiek hield het onderwerp warm met een speciale minister voor de Steden. Nu is het aan de steden om het beleid uit te voeren. Zij moeten de basis leggen voor een andere stad en, misschien, zelfs een andere stedelijke inwoner en een ander burgerschap, ook door het hinterland van de stad gedragen. Maar deze laatste uitspraken zijn vanzelfsprekend niet pragmatisch.

Peter Renard

Pascal De Decker, Bernard Hubeau en Stefan Nieuwinckel. In de ban van stad en wijk. Epo, Antwerpen. 1996. 268 blz. 998 frank.

Bernard Hubeau : We moeten van de stedeling geen nieuwe mens willen maken.

De binnenruimten staan vol met koterijen, parkeergarages en onbruikbare bedrijfsruimten. Bernard Hubeau : We kunnen de woonkwaliteit verhogen door de binnenruimte te ontpitten.

Verkeersvrije binnensteden kunnen doods worden. Bernard Hubeau : De auto is niet de enige boosdoener.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content