Geen auteur in het Nederlandse taalgebied die zo gefascineerdis door de dood als Jeroen Brouwers. Logisch dus dat I Solisti del Vento en Muziektheater Transparant bij hem uitkwamen voor hun multimediale herwerking van Mozarts Requiem. In de week dat Vlaanderen de doden herdenkt, bieden wij u Een nieuw Requiem aan, met een van de tekeningen die Roger Raveel maakte voor de uitgave in boekvorm.

Zoals de ouvreuse met het dunne schijnsel van haar lampje de bezoeker voorgaat door de schaduwzwarte bioscoopzaal, – de film zal juist beginnen, – zo gaat de dood voorop in ieders leven.

Kyrie eleison.

De dood is een vrouw wie het verraad uit de ogen gluipt, – het wijf is zonder mededogen, de hoer is niet te versieren.

Wie zou haar ook willen versieren?

Haar fluorescerende bekkeneel, dat door de gezichtshuid heen schemert, grijnslacht haar aangevreten tanden bloot.

Wie zou die pestilente mond willen kussen?

Ze is omhangen met een rood-en-zwart drapeersel, rafelig aan de zomen, waar motten, wormen, grafratten, torren gaten in hebben gebeten, – het bekleedt haar vale lijf, maar ze heeft geen lijf, haar vel lijkt cellofaan, onder haar vodden is ze een transparante zak vol knoken.

Wie zou dit skelet willen uitkleden, wie het beminnen terwijl bij iedere beweging het dorre gerammel van botten klinkt, alsof je in de weer bent met een stapel soepkluiven?

Op de zwarte markt worden menselijke skeletten of delen daarvan verhandeld, afkomstig uit de armste derdewereldgebieden. Prominente medische opleidingsinstituten betalen er forse bedragen voor. Schedel met tanden: 830 euro. Compleet intacte wervelkolom: 275 euro. Een idem hand: 138 euro. Er zit brood in de dood.

Kyrie, kyrie.

Van de zandloper in de tang van haar hand zijn de glazen gebarsten, het zand vloeit op de grond, met zacht geritsel als van dennennaalden die uit de verdroogde kerstboom vallen.

De afdruk van haar voetbeenderen, zo’n 100 euro, tekent zich erin af, maar blijft er niet in achter, de wind verstuift het stof, de as verwaait.

Het leven is stuifzand, alles wat ademt keert terug naar de aarde waaruit het is ontstaan.

Wat rest er van ons werk? Vergeefsheid, – als pulver uit de crematoriumoven sijpelt het tussen onze verknekelde vingers door. Rook zijn wij, die al vervliegt voordat de wolken zijn bereikt.

Niets gebeurt of het gebeurt voor niets.

En dan worden we nog geoordeeld ook.

Een boze dag breekt aan, dies irae, dag van toorn, dag van angst, dat er een rechter zal verschijnen, zoals in oude teksten staat, die ieder schepsel ter verantwoording voor zijn troon zal dagen.

Wat valt er te verantwoorden, wat staat er over ieder schepsel afzonderlijk in het grote boek dat wordt aangedragen als het zondenregister van Sinterklaas. Draagt de rechter een aangeplakte baard, ruikt de adem der schrikwekkende majesteit naar de vele borreltjes die hij hier en daar tijdens zijn huisbezoeken achterover heeft geslagen? Op die dag des oordeels, dies illa, zal de wereld vergaan, niets zal van de blauwe planeet overblijven en het zal zijn of zij er nooit is geweest.

Talloze keren door onheilsfilosofen voorspeld, laatst kreeg nog iemand de Nobelprijs die de voortekenen van de ultieme ramp in een Oscarfilm heeft getoond.

De aarde zelf kondigt het nabije einde aan, de aardklont is aan het opwarmen, moedertje aarde heeft koorts. Alle ijs zal smelten, het zal nooit meer sneeuwen, schaatsen op de poldersloot is er niet meer bij, sneeuwballen rollen en op elkaar stapelen als de buik, de borst, het hoofd van een sneeuwman of -vrouw, winterpeen als leugenaarsneus in het gezicht, behoort tot het verleden, voorgoed, alles is voorgoed voorbij, de Apocalyps begint, de lucht is vol paardengedraaf. Oceanen botsen op elkaar en veroorzaken nieuwe zondvloeden, die men tsunami’s is gaan noemen, er komen warme regens, de temperatuur ervan is die van koortsig bloed, winden van witte hitte steken op, hun luchtstromen bestaan uit vlammen, ze scheuren de lucht uit je longen. Als het anders winter is ontbotten magnolia en boomgaard al volop in het wit en het roze, als maagdelijke bruiden, huiverig in de kille dauw, er staan rozen te geuren in februari, meiklokjes vertonen zich in november. Vogels gaan ter overwintering niet meer naar warmere oorden, want er is geen winter meer, de overjassenindustrie verkwijnt, die van zwembroeken en flinterdunne zomerjurkjes floreert, er zijn vogels die hun nesten bouwen omstreeks Kerstmis en eieren leggen bij het geschut en de lichtexplosies van vuurpijlen in de nieuwjaarsnacht. De aarde beeft, zoveel graden koorts dat het niet meer op de thermometer past.

Ook andere dieren raken nu de eindstorm nadert hun leefpatroon kwijt. Er waggelen blaffende pinguïns door de straten van Brussel, in de branding van een heet Afrikaans land, waar de zon wordt verduisterd door zwermen van miljoenen lichtschuwe vleermuizen, van deze doodverkondigers uit het spokenrijk van Dracula is het radarsysteem in het ongerede geraakt, spoelt een ijsbeer aan, die op een smeltende ijsschots van de Noordpool is weggedreven, dolfijnen, anders zo vrolijk, plegen massaal zelfmoord als leden van een krankzinnige religieuze sekte, hun treurige afscheidsgetoeter plant zich mijlenver onder de waterspiegel voort, terwijl ze wentelend en buitelend naar de zwarte diepte zakken.

Iemand op de televisie zegt dat opeens zeventig procent van alle bijen op alle continenten is verdwenen. Boeren zegden vroeger de dood van een dierbare aan tussen de bijenkorven onder de fruitbomen op hun achtererf: de bijen moesten het droeve bericht over het land verspreiden. Waar zijn die gouden honingbottelaars plotseling met zovele tegelijk gebleven, hoe moet nu van bloem tot bloem worden bekendgemaakt wie er dood is?

Alles is onverbiddelijk naar de kloten, er kan aan niets meer halt worden toegeschreeuwd, er kan niets meer worden herzien, noch hersteld, dies irae, dies illa, – de aarde gaat ten onder aan een snel opeenvolgende veelheid van milieucatastrofes en anders wordt de ondergang wel veroorzaakt door kernbommen en ander nucleair tuig, waarmee wereldsteden, zo niet hele werelden van de aardkorst worden weggeblazen als beschuitkruimels.

Talloze keren door allerlei Nostradamussen voorspeld, er hoeft niet aan te worden getwijfeld of deze profetieën worden bewaarheid, het staat vast dat ze in vervulling zullen gaan, vandaag nog, of morgen, of volgend jaar, in ieder geval spoedig. De Doomsday Clock staat op anderhalve minuut voor twaalf. Nog maar negentig seconden en de hele boel spat met een woedende knal uit elkaar.

Het mensdom zelf heeft de rampen veroorzaakt en is schuldig aan de vernietiging van al het bestaande, dat het eerst met vlijt en zweet heeft opgekweekt en opgericht. Sedert het begin der tijden, toen de Schepper vond dat het goed was wat hij bijeen had geknutseld, inclusief de mens, is de wereld nooit zonder moord en oorlog geweest, nooit zonder haat en leedvermaak, nooit zonder misdadige ploerten wie het bloed van de tanden druipt en nooit zonder verraderlijke vileine takkewijven. De mens is er niet in geslaagd een aarde van welvaart, vrede, gelijkheid en geluk te creëren.

Vliegtuigen boren zich in torengebouwen waarin duizenden mensen als stofvlokjes door elkaar krioelen. In braaksel van vuur en rondvliegend ijzer exploderen treinen, schepen, bruggen, viaducten. Met springladingen omgorde fanaten, godsdienstwaanzinnigen, extremisten, fundamentalisten, orthodoxen, terroristen, satanisten, kortom idioten, brengen zichzelf tot ontploffing en slingeren uit verblindheid die zij idealisme noemen horden anderen mee in de dood, dag van toorn, dag van ultieme chaos, in een verondersteld hiernamaals wachten hen zeven maal zevenenzeventig maagden, waarschijnlijk het equivalent van onduldbare hellestraf.

Op die dag, zo staat geschreven, gaan de graven open en komen alle doden weer tevoorschijn, stel u de aanblik daarvan maar even voor, zoveel doden, gebergten blauwbleke naakte lijven in alle denkbare posities, – het brengt u beelden van Auschwitz en andere oorden van mensenslachting in herinnering, er moesten bulldozers aan te pas komen om al die lichamen als vuilnis in de grote kuil te schuiven.

Intussen sprak Jezus tot de schare der joden: Voorwaar, ik zeg u: het uur komt en zover is het thans, dat de doden de stem van God zullen horen, en die er naar luisteren zullen herleven.

Requiem.

Had God zijn stem niet eerder kunnen laten horen, toen al die doden nog leefden, om ze te troosten en bemoedigen, – het lot, te moeten bestaan, is immers verschrikkelijker dan de zekerheid te moeten sterven.

Over de hele globe strekken zich oorlogskerkhoven uit, kortgeschoren grasvlakten met duizenden, duizenden witte kruisen, kilometerslange muren met de namen van duizenden, duizenden. Over de hele omtrek der aarde heerst hongersnood, gebrek aan water, armoede. Afgrijselijke ongeneeslijke ziekten, pijn, angst. Massasterfte. Genocide. Onderdrukking. Martelkelders. Voorwaar, ik zeg u: Het was een voorrecht te hebben geleefd om dit alles aan den lijve te ondervinden of er van nabij machteloos getuige van te zijn.

Geen wonder dat er zoveel bijen zijn bezweken bij het rondzeggen van zoveel dood.

Wat zou die laatste dag ons schrik aanjagen, wat zou het, lacrimosa dies illa, een dag van tranen zijn, – men mag integendeel juichen en zingend van blijdschap de vlammetjes van sigarettenaanstekers boven zijn hoofd heen en weer zwaaien, evenveel vlammetjes als er zielen zijn, omdat aan alle ellende een einde is gekomen en ons requiem aeternam in het vooruitzicht wordt gesteld, eindelijk rust, eindelijk van alles verlost, voor eeuwig, – maar men zal altijd zien dat er tegen die tijd geen sigarettenaanstekers meer zijn en roken zal ook daarginds wel zijn verboden.

Is er op die dag van vrees en beven iets te horen behalve angstgekerm?

Volgens de geschriften zal er sprake zijn van bazuingeschal, overal klinkt het geschetter van tuba’s, trombones, trompetten, tot in het diepst van de aarde, waar de doden wakker worden en hun gebeenten bijeenzoeken om te kunnen opstaan, hier een schouderbot, 86 euro, daar een heupgewricht, 130 euro, een ellepijp, rib, atlaswervel, 93 euro, schaambeen, scheenbeen, al met al nog aardige bedragen in totaal.

Dat geblaas op al die toeters, aanrollend uit tweeëndertig windstreken, moet een verlammende, verdovende klereherrie geven, erger dan van eskaders bommenwerpers, erger dan van heavy metal of dergelijk zenuwenpandemonium, erger dan het geronk, geratel, gereutel, geclaxonneer van onafzienbare files van voertuigen op alle wegen, in alle steden ter wereld, waarbij ook gevloek opklinkt, getier en elkaar toegeschreeuwde verwensingen, dit alles bij het in- en uitademen van moordende uitstootgassen.

En al wordt er nergens melding van gemaakt, wat zal het op die bazuinendag ontiegelijk stinken, niet om te harden: al die opduikende en rondwarende lijken in alle staten van ontbinding!

Ze worden in twee categorieën verdeeld. Er staat: Zij, die het goede hebben gedaan, zullen tevoorschijn treden, om op te staan ten leven, maar zij die het kwade hebben bedreven, zullen verrijzen om veroordeeld te worden.

Zoals is gebeurd in uitroeiingskampen tijdens de shoah: op het perron van aankomst, na een treinreis van vele dagen in veewagons, werden de mensen door een uniformschoft met een opgefokte rottweiler bij zijn laarzen in twee rijen opgesteld, de rechterrij mocht nog even blijven leven om vervolgens toch wel weg te peigeren bij barbaarse dwangarbeid, de linkerrij verdween onmiddellijk in het vuur.

Dagen van tranen, waarbij de dag des oordeels zal verbleken van nietszeggendheid. Er klonken geen bazuinen bij deze vernietiging van lichamen en levens, zes miljoen in getal, het was erger: er werd dansmuziek bij gespeeld.

Requiem. Eleison. Miserere.

Wat betekent tevoorschijn treden om op te staan ten leven? Toch hopelijk niet dat er een nieuw leven in mensengedaante begint na eerst in de troost van de dood verzonken te zijn geweest, toch hopelijk niet dat men de kwellingen van het bestaan opnieuw voor zijn kiezen krijgt, is één keer te hebben moeten leven niet al hels genoeg?

Of gaat het om het voortleven van de ziel? Als de ziel voortleeft na de dood, waarom moeten we dan sterven?

Daar zit hij, de opperrechter met zijn boek, dat alles bevat waarover het mensdom zal worden geoordeeld, – alles wat verborgen is zal worden onthuld en geopenbaard, ieder geheim, iedere verstolen gedachte.

Quid sum miser tunc dicturus, wat zal ik miserabel sujet dan in het midden brengen tot mijn verdediging?

Waartegen zou ik mij moeten verdedigen, ik heb betracht een goed en integer mens te zijn, zo’n verachtelijk sujet ben ik nu ook weer niet geweest.

Ik zal vragen wie die rechter eigenlijk is en hoezo hij oordeelt met zoveel autoriteit en macht dat ieder voor hem siddert?

Is hij, sanctus sanctus sanctus!, de schepper van de wereld, waar hij vervolgens geen vinger meer naar heeft uitgestoken, de creator van de mens die hij heeft overladen met rampen, ziekte, verdriet en dood?

Zou niet eerder hij door de mensheid moeten worden geoordeeld in plaats van andersom, omdat hij, de heer der heerscharen en opperregisseur, alles op aarde in het honderd heeft laten lopen terwijl hij sliep of er zijn blik van afwendde?

Benedicamus!

Hij die door de eeuwen heen is aangeroepen als het Lam dat de zonden der wereld wegneemt, hij die zo indolent bleef doorsnurken in de tijdverlorenheid der tijden, hijzelf heeft de zonde als een brandmerk in de mensheid geslagen.

Agnus Dei, Lam Gods, dona nobis pacem, geef ons de vrede, zo is men hem dag na dag, eeuw in eeuw uit, per omnia saecula saeculorum blijven afsmeken en hij zond ons oorlog en wanhoop, hij zond ons de horreur van godsdiensten en ideologieën, kromzwaarden, kruistochten, bedaankt voor die bloeoemen, politiek en porno zond hij, onrust, dreiging, vijandschap.

Waar haalt hij het gezag vandaan, zo wraakzuchtig te oordelen over schepselen, die niets anders waren dan veroordeelden tot het lot een kleinigheidje tijd op de beschadigde wereldbol te moeten doorbrengen, korter dan een bliksemstreep tussen twee eeuwigheden duisternis, en niet bij machte dat lot te sturen?

Volg het lichtschijnseltje van de ouvreuse in de spelonkenzwarte bioscoopzaal, de film gaat beginnen.

Naar verluidt is dat de film van je armzalige leven, die je te zien krijgt in de seconde van je sterven. Wat kon je méér doen, wat kon je méér maken van dat zo kortbemeten leven, dat slechts een filmflits van één tel voldoende is om het te overschouwen?

Wie is hij, die tirannieke rechter op de dag dat alles op tilt slaat, wie is hij om waarover dan ook te vonnissen?

Bestaat hij eigenlijk wel?

Troostwoord van Paulus de apostel, neergelegd in een brief aan de Corinthiërs. Bij het schallen van de bazuin, zegt hij, zullen de doden verrijzen in onvergankelijkheid. Want, zegt hij, dit vergankelijke moet worden bekleed met onvergankelijkheid en dit sterfelijke met onsterfelijkheid. Zo, zegt hij, zal in vervulling gaan dat er geschreven staat: Verzwolgen is de dood in overwinning. Dan mogen de verrezen zielen op hun beurt de dood honen, dat walgelijke wijf met haar gebroken zandloper en botte zeis vol blutsen, door haar te vragen:

Waar is nu, dood, gruwelijk stuk verdriet, je triomf, waar is, o dood, helleveeg, karonje met je rotte adem, je prikkel?

Wie het geloven wil, gelove het.

Ite, missa est.

Requiescant in pace. Amen.

Hoor, hoe nu opeens de duizenden krekels rondom het huis zwijgen. Er is storm op til.

DOOR JEROEN BROUWERS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content