Rik Van Cauwelaert
Rik Van Cauwelaert Rik Van Cauwelaert is directeur van Knack.

Veertig jaar geleden, in augustus 1961, ging er een schok door Europa. De Oost-Duitsers bouwden een muur tussen oost en west, dwars door Berlijn. De 32-jarige Jan Debrouwere, communist en correspondent van ‘De Rode Vaan’, was getuige van het metselwerk. Een bericht uit het verdwenen Europa.

In 1946 was een ijzeren gordijn dwars door Europa geschoven. ‘Van Triëst tot Stettin’, zei de Britse premier Winston Churchill. En zo zag Europa er in 1961 nog altijd uit. De Koude Oorlog woedde volop, en voor de gemiddelde West-Europeaan was alles overzichtelijk. Er was West en Oost, wij en zij, het vrije Westen en het totalitaire Oostblok waar in ieder land de dictatuur van de communistische partij heerste. Die communistische partij was volgens Arthur Koestler, ‘de onfeilbare machine die altijd het laatste woord kreeg’.

West-Europa telde twee rechtse dictaturen: die van Franco in Spanje en van Salazar in Portugal. Dat was gênant. En het zou in 1967 nog gênanter worden toen kolonels met Amerikaanse steun een militaire dictatuur installeerden in Griekenland, een Navo-land. Spanje, Portugal en Griekenland zijn intussen democratische naties en voorbeeldige leden van de Europese Unie, en in 1989 werd het communisme na de val van de Berlijnse Muur officieel dood verklaard. ‘Maar de begrafenis van het communisme zal minstens dertig jaar duren’, oordeelde de Franse communist François Furet in 1995. ‘De begrafenisstoet zal begeleid worden door een grote huilende menigte. Zelfs jongeren zullen bij de stoet aansluiten en trachten hier en daar de indruk te wekken dat er een wedergeboorte komt.’

Toen de eerste televisiebeelden van de sloop van de Berlijnse Muur in december 1989 werden doorgestraald, zat Jan Debrouwere, internationaal secretaris van de Belgische Kommunistische Partij (KP), thuis in Hoboken als verdoofd naar zijn tv-scherm te staren. ‘Gejankt man, dat heb ik gedaan bij die eerste beelden van de afbraak van de Muur. Had ik daarvoor al die jaren mijn nestel afgedraaid?’

In 1959 was Jan Debrouwere door De Rode Vaan naar Oost-Duitsland gestuurd voor de tiende verjaardag van de Duitse Democratische Republiek (DDR), in oktober 1949 uitgeroepen in het gebied van de Russische bezettingszone. In dat stichtingsjaar was Debrouwere partijlid geworden. Zijn grootvader August Debrouwere was een van de oprichters van de Antwerpse KP. Drie jaar nadat hij de KP was binnengestapt, zoals een katholiek in een kloosterorde treedt, werd Jan Debrouwere geroepen om voor het partijblad De Rode Vaan te werken. ‘Als vervanger van een journalist die naar de partijschool moest’, zegt hij.

Zeven jaar later vertrok Debrouwere dus naar Oost-Berlijn, als correspondent en verslaggever van de feestelijkheden bij de tiende verjaardag van de DDR. Debrouwere: ‘Je kon in die dagen nog vrijelijk van het oostelijke naar het westelijke stadsgedeelte. Officieel waren er 176 overgangen tussen oost en west. Controle op die grensovergangen was gewoon niet mogelijk. Er waren huizen met de voordeur in Oost-Berlijn en de achtertuin in West-Berlijn. Zelfs de Russen wilden daar niet aan beginnen. Zij hadden slechte herinneringen overgehouden aan de blokkade van Berlijn in 1948 en wilden geen herrie meer met de drie andere bezettingsmachten: de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Ik herinner me nog dat ik een eerste keer pardoes in West-Berlijn belandde. Aan een voorbijganger vroeg ik hoe ik naar het oostelijke stadsdeel terug kon. Die keek me verbaasd aan. Want wie wilde nu in godsnaam terug naar Oost-Berlijn? Iedereen vluchtte daar weg. Van de stichting van DDR tot augustus 1961 waren 3,1 miljoen Oost-Duitsers naar het Westen ontkomen. Oost-Duitsland zat met 700.000 arbeidsplaatsen die niet ingevuld geraakten. Niettemin trokken dagelijks ongeveer 50.000 Oostduitsers de grens over naar hun werk in West-Berlijn. Ik schreef daarover in De Rode Vaan en kreeg meteen de eerste moeilijkheden met het plaatselijke gezag. Ze wilden weten hoe ik aan die cijfers kwam. Gewoon, uit de officiële DDR-statistieken geplukt.’

1961 zou een bijzonder woelig jaar worden. Bij het begin van het jaar was John Kennedy beëdigd als Amerikaans president. In februari werd de gewezen Congolese premier Patrice Lumumba omgebracht. Twee maanden later bezorgden de Sovjets de Amerikanen de schrik van hun leven toen ze de eerste astronaut, Joeri Gagarin, de ruimte in knalden. Een maand later repliceerden de Amerikanen met de ‘ballistische vlucht’ van Alan Shepard. In Algiers sloeg het Franse leger de muiterij neer. In de Cubaanse Varkensbaai brachten de Verenigde Staten een legertje ballingen aan land om het regime van Fidel Castro omver te werpen. En de Vlamingen marcheerden intussen op Brussel. In september kwam de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Dag Hammarskjöld, bij een vliegtuigcrash om het leven. Hij was op weg naar Noord-Rhodesië waar hij een afspraak had met de Katangese leider Moïse Tshombe. Werd zijn vliegtuig opgeblazen of neergeschoten? De zaak werd nooit uitgeklaard.

In Europa richtten alle ogen zich op het Oostblok toen partijleider en premier Nikita Chroesjtsjov in Moskou voorspelde dat de Sovjet-Unie tegen 1980 in materiële en culturele overvloed zou leven. Het land zou rijker zijn dan ooit tevoren en het socialisme zou de internationale arena beheersen. Chroesjtsjov zei dat op het 22ste congres van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie dat op krachtige wijze werd besloten met een kernproef waarbij een 57 megaton zware bom tot ontploffing werd gebracht.

Een maand later kondigden de Verenigde Staten aan dat ze militaire adviseurs naar Zuid-Vietnam zouden sturen voor de strijd tegen de door Noord-Vietnam gesteunde communistische guerrilla.

In de DDR stegen intussen de economische problemen ten top. Op 13 augustus 1961 ging een schok door Europa toen de Oost-Duitsers begonnen met de bouw van een heuse muur tussen Oost- en West-Berlijn; een meer dan 100 kilometer lang, zigzaggend litteken, dwars door de stad.

Hoe bekeek een correspondent van ‘De Rode Vaan’ de bouw van die muur?

Jan Debrouwere: Ik heb die muur letterlijk zien optrekken. Die ochtend werden we door de minister van Buitenlandse Zaken naar een briefing geroepen. Oost-Europese journalisten gingen daarheen. Wij, westerlingen, wilden eerst die muur zien.

De opstand in Oost-Berlijn in 1953 werd nog beschouwd als een kwestie van Duitsers onder elkaar. Toen had je in Europa nog een sterke anti-Duitse reflex. Bovendien droegen de Russen nog altijd het aureool van Stalingrad: zij hadden tenslotte de oorlog gewonnen. In 1961 was dat collectieve geheugen al aardig afgebot. Toen op 13 augustus het werk aan de Muur begon, werden families en vrienden van elkaar afgesneden. 50.000 Oost-Berlijners die aan de westelijke kant werkten, zaten ineens zonder broodwinning. Er volgden protesten, maar niet gewelddadig zoals in 1953. In de weken voor en na 13 augustus werd Oost-Berlijn immers volledig door de Volkspolitie en het leger bezet.

De muur werd niet alleen opgetrokken om de eigen mensen binnen te houden, maar ook om smokkel tegen te gaan. Er werd daar immers wat afgesmokkeld. Levensmiddelen gingen van Oost naar West – vooral boter, maar ook groenten die vanuit Polen werden aangevoerd. Een groot deel van Poolse landbouwproducten ging, voor de bouw van de Muur, rechtstreeks naar het Westen. Oost-Berlijnse kolchozen werden geregeld op smokkel betrapt. Luxeartikelen en industrieproducten gingen van West naar Oost, en die handel werd vaak door de Oost-Duitse overheid georganiseerd.

Kwamen de Russen tussen bij de bouw van de Muur en de onderdrukking van het protest?

Debrouwere: De Russen steunden de bouw van de Muur, maar het bleef een Oost-Duits initiatief. Slechts één keer hebben ze zich getoond, nadat de Amerikanen bij wijze van protest met een tankcolonne naar de Alexanderplatz in het oostelijke stadsdeel waren gereden. Volgens de internationale afspraken onder de vier bezettingsmachten in Berlijn hadden de Amerikanen dat recht, maar voor de Russen was het een brutale provocatie. Dus stoomden zij op hun beurt met een tankcolonne naar de Zegezuil, het sovjetmonument in het westen, om er militaire eer te bewijzen. Waarna ze weer terugreden naar Oost-Berlijn. Na dat spiegelgevecht ging de Muur definitief dicht en werd de grensovergang Checkpoint Charlie een begrip, ook in Oost-Europa.

Uiteraard ben ik op zoek gegaan naar wat er precies aan de hand was. Ik vroeg me af of het gros van de DDR-bevolking daar achter stond. Maar voor veel communisten was het ook een muur voor de vrede. Want ze zagen wat de Amerikanen in Cuba en in Zuidoost-Azië uithaalden. De Muur heette ook een Schutzwall tegen de NAVO, waarvan West-Duitsland pas lid was geworden.

Wie was de eigenlijke architect van de Muur, DDR-leider Walter Ulbricht?

Debrouwere: Wie het bevel gaf, is eigenlijk niet geweten. Uiteraard heeft het politiek bureau waarvan Ulbricht eerste secretaris was het laatste woord gehad. Maar Erich Honecker, de opvolger van Ulbricht en toen al tweede in bevel, zou de werken hebben geleid.

1961 was een woelig jaar. In België liep de grote winterstaking tegen de Eenheidswet op haar einde. Was de Waalse vakbondsleider André Renard een bondgenoot van de communisten?

Debrouwere: Renard was een gauchist en stond voor een onafhankelijke socialistische vakbond. De socialisten vertrouwden hem niet. Hij was de vijand van de Luikse socialistische kopman Fernand Dehousse. En mocht hij in leven zijn gebleven, hij zou ook een vijand van André Cools geworden zijn. Renard beschouwde de KP als een lastige klant. Wij waren voor hem nog gevaarlijker omdat we dezelfde taal hanteerden en geregeld onder zijn duiven schoten.

Wist Renard dat zijn stakingskassen vanuit Moskou werden gespijsd?

Debrouwere: Hoewel Renard geen cliënt van Moskou was, moet hij dat geweten hebben. Hij moet zich toch hebben afgevraagd waar al dat geld vandaan bleef komen en hoe ze dat stakingsgeld verantwoordden?

Beschikten de Russen in België over andere contacten, naast de KP?

Debrouwere: Absoluut. Een van die contacten was de latere PS-voorzitter André Cools. Die kwam vaak genoeg bij ons op het KP-hoofdkwartier aan de Stalingradlaan in Brussel. En maar stoefen: ‘Wij beschikken over contacten die jullie niet hebben.’ Cools kwam geregeld met voorzitter Louis Van Geyt overleggen. Ooit zei hij ons: ‘Als ik dat wil, slaapt Van Geyt bij mij in bed.’

Nog voor uw vertrek naar Oost-Berlijn ontmoette u Patrice Lumumba, die in februari 1961 werd vermoord. Hoe verliep dat?

Debrouwere: Die ontmoeting vond plaats in de periode van de Congo-conferenties in België. Lumumba ontmoette toen KP-baas Albert De Coninck. Dat gesprek had plaats in Antwerpen en ik was de verslaggever van het gesprek. Hoewel de Sovjets veel in hem investeerden, ook financieel, was Lumumba nooit een mannetje van Moskou. Hij beschouwde de KP als een van zijn bevoorrechte gesprekspartners. Met wat we toen wisten, beschouwden we de rol van de Belgen in Congo als uitgespeeld en werd het land volledig door de Amerikanen gecontroleerd.

Hoe beoordeelden jullie John Kennedy, die begin 1961 Amerikaans president werd?

Debrouwere: Bij de KP was de Luikenaar Jean Terfve een groot bewonderaar van Kennedy. Het aantreden van Kennedy bracht ons evenwel in de problemen, want wij konden daar niks tegenover stellen. Wij hadden uitgerekend dat we – zelfs als we al onze middelen samenbrachten – nooit meer dan tien procent van de bevolking konden bereiken.

De KP beschikte toch over veel geld? Het bedrijf Tracosa, de spil in de handel tussen België en de Sovjet-Unie, financierde de partij.

Debrouwere: In de beste periode kregen we via Tracosa jaarlijks honderd miljoen frank. Dat was een stevig bedrag, zeker in de jaren zestig en zeventig. Maar het merendeel van dat geld diende voor de financiering van de partijbladen, Le Drapeau Rouge en De Rode Vaan, en voor de betaling van onze vrijgestelden.

Kennedy beging al snel een eerste blunder, de poging om via de operatie in de Varkensbaai een legertje Cubaanse ballingen op het regime van Fidel Castro los te laten. Dat kwam de KP toch goed uit?

Debrouwere: Dat was gefundenes fressen, want de zoveelste ontmaskering van het Amerikaans imperialisme. Dat poogde zich meester te maken van Cuba, een land dat recht had op zelfbeschikking en als één man achter Fidel Castro stond – dat laatste was nog waar ook. Maar dat we daar groot politiek profijt uit haalden, zou ik niet durven beweren. De Varkensbaai en later de blokkade van Cuba waren de problemen van de Cubanen. Cuba kreeg van de Sovjets dagelijks een miljoen dollar steun. In ruil daarvoor kregen de Russen wel de integrale opbrengst van de suikeroogst die ze met veel winst op de wereldmarkt verkochten, wat ze ook met Bulgaarse tabak deden.

U heeft het in uw boek ‘Waarom valt Icarus?’ over de fictieve wereld van het Oostblok. Aan de andere kant waren de dictaturen in Spanje, Portugal en later Griekenland wel reëel.

Debrouwere: Toch gebeurden ook daar rare dingen. Er waren die opmerkelijke, vriendschappelijke relaties van de Sovjets met het regime van de Griekse kolonels. Sovjetschepen mochten in Griekenland aanleggen en kregen ruim de gelegenheid om te bunkeren. Zo moesten ze niet door de door Turken en NAVO gecontroleerde Dardannellen. Wij hadden daar geen verklaring voor. De Griekse kameraden die in de illegaliteit moesten opereren evenmin. Dat leidde uiteindelijk tot een breuk binnen de Griekse communistische partij. Als je daar in Moskou over sprak, kreeg je als antwoord dat er een verschil bestond tussen de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie en de houding van de partij.

De Polen maakten dan weer gebruik van de grote mijnstaking in Asturië om via Denemarken en met Deense schepen hun steenkool aan Spanje te verkopen. Dat stemde toch tot nadenken.

Een pijnlijk keerpunt was de inval in Tsjecho-Slovakije en het brutale neerslaan van de vernieuwingsbeweging van Alexander Dubcek in augustus 1968. Werd de communistische utopie in Praag begraven?

Debrouwere: Het was in elk geval het einde van de internationale communistische beweging. De conferentie nadien in Moskou is ook de laatste geweest. Het gezag van de Russen over de andere KP’s nam daarna sterk af, en ze beseften in Moskou al snel dat de inval in Praag een zware fout was. Toch herhaalden ze die blunder achteraf nog eens in Afghanistan.

U heeft in ‘De Rode Vaan’ de inval in Praag afgekeurd in het artikel ‘Het socialisme dat wij willen’. Dat werd in Moskou niet gesmaakt.

Debrouwere: Er kwam een delegatie uit Moskou die uitleg eiste. Er werd gedreigd. KP-Voorzitter Marc Drumaux antwoordde koeltjes dat ze dat maar tegen mij moesten zeggen. En daar bleef het bij.

Bij de Franse communistische partij (PCF) wisten ze al helemaal niet hoe ze de aanwezigheid van Russische tanks in Praag moesten verklaren. Bij ons werd in het politiek bureau snel een meerderheid gevonden die zich tegen de inval uitsprak. Tijdens die vergadering ging Drumaux even discreet met Parijs bellen. Hij kwam terug en zei: ‘Op de Fransen moeten we niet wachten, want bij de PCF heerst de complete verwarring.’ Later die avond vernamen we van collega’s van Le Drapeau Rouge dat de redactie van L’Humanité het politiek bureau van de PCF voor het blok had gezet: ‘Of jullie keuren de inval af, of er komt geen krant.’

Gold de PCF als baken voor een Belgische communist?

Debrouwere: Helemaal niet. Sinds ons congres van 1954 in Vilvoorde richtte de KP zich veeleer op de Italiaanse zusterpartij. De PCF was een belangrijke partij die verkiezingen won. Ze mochten in Frankrijk welke kieswet ook bedenken, de PCF kwam altijd terug. De partij beschikte met de CGT bovendien over een machtige syndicale arm en stond bij de intellectuelen in de gratie. Yves Montand, Simone Signoret, Paul Eluard, Pablo Picasso, ze zijn allemaal lid geweest van de PCF. En er was de oude jacobijnse traditie in Frankrijk waardoor de PCF zelfs aanhang telde bij de boeren.

De Italiaanse communisten genoten een groot prestige door de partizanen die de strijd tegen de nazi’s hadden geleid. In hun kaders hadden ze ook mannen die in de Spaanse burgeroorlog hadden gevochten. De Italiaanse KP beschikte bovendien over betere bladen zoals L’Unita, beter gemaakt en met meer humor dan L’Humanité. Daarnaast had je de fantasieloze Maurice Thorez die de PCF leidde, en die niet kon opwegen tegen de grote politieke intelligentie van Palmiro Togliatti. De hele Italiaanse partij en haar gedragslijn stonden bijna haaks op de rest van de Europese KP’s. De Italianen waagden zich aan allianties, onder meer met sociaal-democraten, die wij niet aandurfden. De Italiaanse communisten waren de realo’s onder ons.

Wonderlijk genoeg slaagden de communistische partijen er niet in de studentenrevolte van mei 1968 te recupereren?

Debrouwere: De Fransen hebben ons daar een pad in de korf gezet. ‘ Ce ne sont que des groupuscules‘, zeiden ze in Parijs. Want in 1968 werd, net als nu in Göteborg en Genua, vooral gekeken naar de extravaganties van een gewelddadige minderheid. Wij verkeken ons compleet op de werkelijke grondstroom van die revolte. Het was immers niet door die paar stenengooiers dat president Charles de Gaulle naar generaal Jacques Massu van de Franse troepen in de Duitse Bondsrepubliek vloog met de vraag hem in geval van nood bij te staan.

Waarom heeft de communistische wereld zich naderhand zo op de aanzwellende Europese eenmaking verkeken?

Debrouwere: Omdat we dat als een verlengstuk van de NAVO beschouwden. We wisten dat die eerste Europese bewegingen door de Verenigde Staten werden gefinancierd. Dat was geen geheim, net als de Amerikaanse financiële steun aan de West-Europese vakbewegingen. De steun aan de Europese beweging was de voortzetting daarvan. Het bleek onze zoveelste verkeerde analyse. De enigen die de Europese beweging juist inschatten, waren – alweer – de Italianen.

Met tot gevolg dat de communisten in de jaren zestig de grote trein misten?

Debrouwere: Die stelling is verdedigbaar. Hoewel we in de jaren zeventig toch een heropleving kenden, dankzij de Vietnamoorlog en de groeiende weerzin tegen de Amerikanen. Zelfs onze minister van Buitenlandse Zaken, Renaat Van Elslande, kon de Amerikaanse ambassadeur bij zich roepen om hem duidelijk te maken dat België tegen de hervatting van de bombardementen op Hanoi was. Tot dan mocht alleen De Gaulle zich zo’n optreden veroorloven. Wij communisten kregen ineens de sympathieke rol van underdog. Wij moesten niet langer bewijzen dat we gelijk hadden, anderen deden dat voor ons.

Maar in 1984 sloeg de schrik u om het hart toen u zag dat ze in Moskou Konstantin Tsjernenko als algemeen partijsecretaris hadden gekozen.

Debrouwere: Omdat ze in Moskou blijkbaar niets beters meer te bieden hadden dan die dementerende oude man. Ze moesten hem zelfs bijstaan zodat hij zich in de richting van de camera kon bewegen. Was er dan echt niemand anders meer? Ze hadden natuurlijk Joeri Antonov, het hoofd van de inlichtingen- en veiligheidsdienst KGB, verloren. Dat was een staat in een staat, die alles controleerde, alles wist over de ware toestand van het land. De KGB beschikte zelfs over eigen universiteiten. Het was de ruggengraat van het regime. Maar Antonov ging dood. En naast hem verdween Tsjernenko in het niets. De vorige keuze – Joeri Andropov, opvolger van Leonid Brezjnev – viel nog te begrijpen. Andropov was een bekwaam man. Niet zoals Mikhaïl Gorbatsjov met al zijn theater. Maar toen ik Tsjernenko zag, wist ik zeker: Nu is ’t afgelopen.’

Rik van Cauwelaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content