‘Katse nachten’: Eriek Verpales nieuwe, tegendraadse kroniek van een karakter.

De anonieme achterflapschrijver had het niet gemakkelijk toen die zich aan het werk zette om Katse nachten, het nieuwste boek van Eriek Verpale, te omschrijven ten behoeve van de potentiële lezer. Het boek wordt eerst ‘half fictioneel, half documentair’ genoemd en verder heet het dat het ‘in strikte zin noch roman noch egodocument’ is. Zo komen we natuurlijk niet zeer ver. Het is maar dat die Verpale zo opzichtig de indruk wekt dat hij autobiografisch proza schrijft, terwijl die ‘waarheidslaag’ er nauwelijks toe doet. Dat is een probleem voor wie graag waterdichte beschotten tussen de genres ziet staan, maar verder heeft dat geen belang.

Dat Verpale bijvoorbeeld in de namiddag van 16 maart 1997 op een hoogst ongelegen moment van zijn constipatie verlost raakte, of op een avond in mei 1990 drie keer op z’n smikkel ging bij het achternazitten van een wreedschoon zigeunermeisje, is op zichzelf allemaal niet zeer belangwekkend, hoe ‘echt gebeurd’ het eventueel mag zijn geweest. Maar als motieven in de tragikomedie die Katse nachten is, mochten deze incidenten zeker niet ontbreken. En si non e vero, het staat daar wel op zijn plaats. Een literair boek is tenslotte geen proces-verbaal.

Katse nachten is weer zo’n grabbelton van uiteenlopende genres en stijlen, zoals Alles in het klein (1990) er een was, het boek waarmee Verpale definitief uit de literaire marginaliteit stapte, waarin hij in een tijdsspanne van haast twintig jaar meerdere, door het grote publiek nauwelijks opgemerkte bundels poëzie en proza had gepubliceerd. Zijn nieuwe boek ontleent zijn titel aan de naam van de wijk in Zelzate waar Verpale tussen 31 oktober 1985 en 8 augustus 1998 verblijf hield, De Katte. En verder komt De Katte er niet echt aan te pas, behalve misschien dat het café Bij Zulma aldaar het trefpunt is waar enige randpersonages uit het boek hun opwachting komen maken. De wijk is alleen de geografische referentie voor de verdere avonturen van Verpale in het ondermaanse.

TEGENSLAG EN VERDOEMENIS

Het boek opent met een brief, geschreven op de dag dat hij in De Katte arriveert, en het sluit met een brief bijna dertien jaar later, wanneer de hele inboedel alweer naar een ander adres is verhuisd, naar Lebbeke, en Verpale zijn laatste Zelzaatse – voor een keer niet doorwaakte – nacht zal doorbrengen. Daartussen wemelt het van de verhalen, herinneringen, anekdoten, uiteenzettingen en andere memoire- of essayachtige fragmenten. Ze volgen elkaar niet chronologisch, maar op een associatieve manier op; de ene gedachte roept de andere herinnering op. Daartussen lopen dan allerlei draadjes, al moet gezegd dat ze in dit boek dunner lijken dan in Alles in het klein, waardoor ook de structuur van Katse nachten niet zo hecht uitvalt.

De kracht van Verpales proza ligt niet in het waarheidsgehalte, maar in de authenticiteit ervan. Veel meer dan een autobiografische kroniek is het werk van Eriek Verpale (met een allusie naar Jeroen Brouwers) de tegendraadse kroniek van een dito karakter. Die schrijverij gaat niet over die feiten zelf, maar over de ervaring en verwerking daarvan. En hoe Verpale ze ervaart, daarover bestaat geen twijfel: ongeluk, tegenslag en verdoemenis zullen, ja moeten altijd de bovenhand halen.

Zo koestert Verpale veel meer de treurnis om de onafwendbare onbereikbaarheid van een gemythologiseerd meisje – zoals Susja met de viool, een zoveelste incarnatie van het Dode Zusje – dan dat hij zich zou verheugen over het toch niet geringe aantal keren dat het meisjesgeluk hem wél te beurt valt. Wanneer dat het geval is, krijgt het niet meer dan een terloops commentaar als: ‘het waren onvoorziene fijne dagen geweest’. Alsof elk wicht dat tussen zijn lakens belandt, daar vanzelfsprekend tussenhoort, waarna de schrijver overgaat tot de orde van de dag, die alleen maar verder onheil kan brengen, met de dood als enige uitkomst.

De korte momenten waarin de pech dan toch even aan de achterdeur blijft drentelen, ziet Verpale slechts als intermezzo’s in een onafgebroken rij van tegenslagen en mislukkingen. En dat moet dan worden opgeschreven, met veel gevoel voor humor en zin voor relativiteit, want er valt ook veel te lachen met zoveel ongeluk, bij gebrek aan beter en omdat het anders niet te harden zou zijn. Al die fragmenten haalt Verpale al schrijvend door de mangel van zijn zwarte romantiek, om ze te verheffen tot een verhaal, tot literatuur, om er een zin, desgevallend troost aan te ontlenen.

‘Een mens maakt wat mede’, zucht Verpale, ‘en ik maak alles twee keer mee: één keer in het echt, en één keer wanneer ik al die verhalen opteken.’ Hij voegt daaraan toe: ‘Ik ken leukere bezigheden’, maar hij kan niet anders.

Eriek Verpale, “Katse nachten”, De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 311 blz., 799 fr.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content