De windkracht op de schaal van Beaufort – gemeten in Oostende, in maritieme, sociale en artistieke termen. IJslandvaarders over ‘gale force 8’. De korpschef over het verhoogde onveiligheidsgevoel. De conser-vator over windstilte en storm op Beaufort03, de kunsttriënnale aan de kust die deze week begint.

‘Het is een heel mooi gedicht, ik heb het liggen op mijn nachtkastje.’ De conservator volgt auteur K. Michel op de voet. Maar nu had hij de bundel In een handpalm uit 2008 niet meteen in de gaten. Alleszins niet bijtijds om het gedicht Voorbij de schaal van Beaufort nog in de catalogus van de tentoonstelling op te nemen. Het begint aldus:

rook stijgt recht omhoog

1

pluimen tonen windrichting

2

blad ritselt, wind voelbaar in gezicht

3

vlaggen wapperen,spinnen lopen niet meer

(…)

Het is niet alleen een mooi gedicht, het is ook letterlijk wat er gebeurt als de windkracht oploopt, van 0 tot 13, op de schaal van Beaufort. Wie de beelden voor detriënnale Beaufort 03 wil indelen op de gelijknamige schaal, begint bij ‘wind-stil’ en komt wel niet verder dan snelheid 8, enigszins ‘stormachtig’. Maar Phillip Van den Bossche (39), conservator-directeur van Mu.ZEE (de fusie tussen het provinciaal en het stedelijk kunstmuseum in Oostende) vertrok eigenlijk van iets anders bij het opzetten van zijn eerste Beaufort. Hij las het sprookje De Schaduw door Hans Christian Andersen. Daarin stuurt een man zijn eigen schaduw uit om een enigma op te lossen. De schaduw heeft succes, ontdekt de Poëzie, en is daardoor in staat om zelf de gedaante van vlees en bloed aan te nemen, en zijn vroegere eigenaar tot zijn schaduw te reduceren. Schrijfster Anne Provoost zag in het sprookje een allegorie op de rol van de kunstenaar in de samenleving. Op zijn beurt verzocht Van den Bossche de uitgenodigde kunstenaars om na te denken over drie vragen. Wat is de plaats van kunst? Welke rol neemt de kunstenaar in en welke wordt hem toebedeeld?

Negenentwintig kunstenaars plaatsten beelden of installaties in tien gemeenten, uitgestrekt over een kustlijn van 67 km. Overgeleverd aan weer en wind, maar ook aan het publiek. In het verleden bleef Beaufort niet gespaard van vandalisme. Onbekenden sneden het gaas stuk waardoor de kippen van Koen Vanmechelen wegliepen en de dood vonden. Jan Fabres bronzen schildpad-als-rijdier verloor bij het beklimmen door onbevoegden een teugel. Bijna alle 29 fotodoeken van Dirk Braeckman in de Venetiaanse gaanderijen van Oostende werden stukgekerfd. Ze werden door de verzekeringsmaatschappij vervangen, maar twaalf foto’s raakten opnieuw beschadigd, en ten slotte teruggetrokken. Korpschef Philip Caestecker (47) van de lokale Oostendse politie, zelf een amateurfotograaf en Beaufort-bezoeker, ging zich toen persoonlijk vergewissen van de schade (de daders werden nooit gevonden).

‘De eerste verantwoordelijken voor de veiligheid zijn de organisatoren zelf, niet de politie’ zegt hij, voor de zoveelste keer het misverstand rechtzettend. Maar hij is om nog andere redenen kregelig. Hij vindt dat de media van Oostende stilaan de hoofdstad van het zinloze geweld maken. Een maand geleden stond de stad nog maar eens in de schijnwerpers met een al uitgemolken geweldsdelict. Nu viel de uitspraak in het proces tegen Kenny Bolle, die een andere jongere, Bart Bonroy, had doodgestoken voor een geweigerde sigaret. (‘Neergestoken met een onnozel zakmes,’ zegt de commissaris, ‘als ik sommige kranten las, ging het om een Rambomes.’)

Op hetzelfde moment vloeide er inkt over het Veiligheidsrapport van professor Brice De Ruyver, door de stad besteld na het incident in augustus vorig jaar, toen een jongen in de buurt van het casino iemand met een skateboard op het hoofd had geslagen. In het rapport wordt onvermijdelijk gesproken over het (door de Veiligheidsmonitor geregistreerde) piekende onveiligheidsgevoel in Oostende, terwijl daar geen objectieve toename van de onveiligheid tegenover staat, eerder integendeel. ‘Als u nog veel artikels over de onveiligheid zult schrijven, dan geef ik u op een briefje dat het onveiligheidsgevoel nog zal stijgen’, zegt de korpschef. De vraag om Oostende in te schalen op de veiligheidsschaal van Beaufort, wimpelt hij af: ‘Ik begin daar zelfs niet aan, dat is niet relevant.’

Visbakken

Het echte beaufort is het maritieme, waar commissaris Caestecker ook mee vertrouwd is. Als kind van een vroegere directeur van de Oostendse visserij- en zeevaartschool Ibis, ging hij vaak een eind mee in zee aan boord van het opleidingsschip 0.29 De Broodwinner. Een storm van 8 beaufort heeft hij er niet meegemaakt. De rustende vissers in zeemanshuis Godtschalck wel. Albert Deckmyn, Roger Allary, Jean Calcoen, Jules De-saever en André Zonnekeyn monsterden allen ettelijke keren aan op IJslandvaarten. (De Oostendse IJslandvisserij werd in de jaren negentig stopgezet omdat de limieten waar de vissers buiten moesten blijven, te groot werden). Ze voeren op hun visbakken tot 300 pk zo’n 1000 mijl (850 kilometer) ver. Boten waarvan het dek al bij 5 beaufort onder water liep, noemen ze smalend sous-marins. Ze visten op kabeljauw, leng, wijting en rode poon, en waren 18 tot 20 dagen onderweg. Bij slecht weer kon hun tocht tot vijf dagen langer duren.

Alleen een leek kan denken dat een schip bij een storm van 8 beaufort de motor stillegt. De vissers weten beter. Roger Allary: ‘Als het stormt, heb je golven. Als je de motor stillegt, komt je schip dwars te liggen. Je gaat je schip toch niet laten vollopen? Je moet op de baren blijven varen, anders komt het water voortdurend aan boord. Je blijft varen, kalmpjes aan, vooruitkomen doe je toch niet.’ Jean Calcoen: ‘Je kunt het niet beter vergelijken dan met de zeemeeuw. Als er veel wind is, gaat hij met zijn kop in de wind. Zo, mooi recht, het zeemeeuwtje, zoals het schip, op de baren. Hij blijft op het water zitten, met zijn kop in de wind, zoals wij met onze steven in de wind. Stilaan, stilaan, altijd mee met de zee.’

De 8 beaufort (in het gedicht van K. Michel: ‘ boomtwijgen breken, alle voortbewegen problematisch’) op zee kondigt zich meestal aan door een avondbries, en het opduiken van de blauwvoetjes. ‘Als je ze ziet komen, hou je maar vast! Het is een voorteken dat ze geven. Ze laten zich maar zien als het slecht gaat worden, als je al een briesje hebt’, zegt Allary. De boordradio geeft informatie. ‘We luisterden meestal naar de Engelse zender, omdat hij zuiverder was. Gale force eight, gale force nine. En als ze spraken van severe gale, dan was dat 9 tot 10.’ Allary vergelijkt het met een tsunami, maar dan met ‘kleinere golfjes, kleinere schepen. Want niets is sterker dan water en wind!’ In hun eigen kring hebben de vissers niemand op zee verloren, maar ze kennen wel collega’s. De oorzaak van ongevallen op zee wijten ze minder aan de kracht van beaufort dan aan de roekeloosheid van schippers die alle voortekenen in de wind slaan en blijven vissen onder het motto ’t zal wel gaan. Versleten schepen, met grotere kans op lekkages, zijn ook gevaarlijk.

Albert Deckmyn (89) liet bijna zijn hachje op een zware zee: ‘We lagen met de 224 dwars, en de 318 lag in de buurt. De kapitein had tegen mij gezegd: “Berten, als dat andere schip korre weggaat (het net overboord laat, nvdr), moet ge mij roepen. ” Hij ging korre weg, en wij ook. We beginnen te twijnen, en er zaten twee zakken in de korre, vol met zulke wijtingen! De eerste zak was binnen, we maken hem op voor de tweede. We zijn bezig, maar gij niet hoor! Hij was daar! (de zee, nvdr). De ouwe riep vanaf de brug: “Oppassen!” En hij was daar! We kregen een patat en we bleven liggen. Toen we weer tot onszelf kwamen was alles weg van dek, de reddingsboot en alles. Overboord geslagen, in één ruk. Was er nog één gekomen, dan waren we mors.’ Hoe mooi de zee kan zijn, lijkt geen vraag voor IJslandvissers. Roger Allary: ‘We zulleneerlijk zijn. Het is ons beroep. En ik geloof niet dat er veel vissers zijn die zeiden dat ze de zee graag zagen. (lacht) We waren content als het mooi weer was, en voor de rest: het was om ons brood te verdienen.’ Jean Calcoen: ‘Een licht briesje was het beste, een koeltje.’ ‘Om je poester (koffie met cognac, nvdr) af te koelen!’ lacht Allary.

Het gesprek kabbelt verder. Alleen onder de kust is het water troebel, door het zand en het plankton. In volle zee is het water blauw, en kun je makkelijk tien meter diep kijken. De herinneringen stromen: bij het haring vissen in de Noordzee de blauwhaaien zien zwemmen, en hopen dat ze niet in je netten terechtkomen want ze stinken verschrikkelijk, en worden daarom zeikers genoemd. Na een enkele tocht in de Atlantische Oceaan de korre moeten weggooien, aangevreten door het water, dat er zoveel zouter is dan in de Noordzee. Bij storm de wind aanhoudend tegen de antennedraden horen schuifelen. Varen bij windstilte, als de zee als een spiegel is, nooit helemaal vlak, want er is altijd deining. ‘Geen beaufort. Dat is wel geestig zeker! We hadden niet liever.’

Vuistgevechten

Geen Beaufort 03 voor de vissers. Uitvliegen überhaupt is een hele onderneming in zeemanshuis Godtschalck. Anderzijds hebben ze wel een uitgesproken mening over de piek op de sociale beaufortschaal – het onveiligheidsgevoel bij de Oostendenaars. In hun tijd was het anders. ‘Vroeger zaten de cafés stampvol met vissers, nu zie je er niet één meer. Er werd van tijd tot tijd wel eens een vechtpartijtje gedaan.’ Calcoen: ‘Maar er werden geen messen gebruikt. Alles werd met de vuisten uitgevochten. Onder mekaar, want er waren geen vreemden.’

Was dat maar waar. Hoofdcommissaris Caestecker weet dat zware geweldsdelicten geen nieuw verschijnsel zijn. Hij verwijst naar een reportage van het weekblad Panorama uit 1984, naar aanleiding van een incident waarbij vier mensen in één week tijd werden vermoord in de (beruchte) Langestraat. ‘Criminologen als Durkheim en Merton stellen dat criminaliteit een normaal gegeven is in de maatschappij. Het is aan de overheid om criminaliteit binnen aanvaardbare perken te houden’, zegt hij. Geweldsdelicten nemen niet toe, noch zijn ze een lokale specialiteit. Voor de periode van 30 september tot 31 december 2008 noteerde Caestecker nationaal het aantal keren dat mensen het slachtoffer werden van opzettelijk fysiek geweld, en daarbij overleden of zwaargewond raakten. Hij kwam aan 67 feiten in België, waarvan 2 in Oostende.

Zijn stelling: ‘Sinds jaar en dag sta ik van de daken te schreeuwen dat Oostende een socio-economische problematiek heeft, geen veiligheidsproblematiek. Er is wel een perceptieprobleem.’ Het delicate sociale weefsel in deze centrumstad van 70.000 inwoners (in de zomer 210.000) zorgt voor een overgevoeligheid voor thema’s waarmee men in de grote steden al lang heeft leren leven. Een kwart van de bevolking is ouder dan zestig jaar, en fysiek kwetsbaar. Daarbij komen een lage scholingsgraad, verloederde buurten, het sociale isolement en de financiële onzekerheid. Die problemen werken het onveiligheidsgevoel in de hand. Maar omdat ze van sociale aard zijn, moeten ze veeleer door een sociaal beleid en een hogere cultuurparticipatie opgelost raken. Met het veiligheidsbeleid is niets mis, betoogt de korpschef. Het geïntegreerde en integrale veiligheidsbeleid, waarin stadsoverheid, politie en de sociale spelers samenwerken, is een internationaal beproefd model dat zijn deugdelijkheid niet meer hoeft te bewijzen. Philip Caestecker heeft zijn mannen getraind in het gemeenschapsgericht werken vanuit de wijken. Daarin primeert luisteren, praten en signaleren op repressief optreden.

Het zou mooi zijn als de politie zich meer op haar community policing kon concentreren. Maar de problemen in verband met drugs en georganiseerde misdaad, geconcentreerd in de uitgaansbuurt Montmartre, vereisen onredelijk veel politie-inzet. En die loont niet echt, omdat de wortels van het probleem intact blijven. De lokale politie, die zich op de zichtbare gebruikers en dealers concentreert, laat de onzichtbare netwerken en grote distributeurs over aan de federale gerechtelijke politie (FGP) in Brugge, met wie ze al samenwerkt. De Ruyver beveelt in zijn rapport een intensivering aan van die samenwerking (vooral vanwege de FGP), een versterking van de lokale politie met maar liefst 25 eenheden, en vooral een andere bestemming voor de Montmartrebuurt (met andere woorden: afbreken die boel). In dat laatste heeft Oostende, burgemeester Jean Vandecasteele (SP.A) voorop, echter helemaal geen zin. Een sanering zou ook al mooi zijn, vinden ze daar.

Westmensch

In het saneren van verloederde buurten, in stadsplanning en renovatie heeft de vzw Oostende Werft een reputatie verworven. Phillip Van den Bossche aanvaardde een uitnodiging om in het bestuur te komen. Zijn publieke functie als conservator-directeur, ziet hij niet beperkt tot de muren van zijn Mu.ZEE. ‘Ik reken het tot mijn plicht om mij te engageren met buitenmuseale zaken’, zegt hij. Het rapport van Brice De Ruyver is hem bekend, en hij heeft respect voor het onveiligheidsgevoel dat ‘heel erg leeft’ in de stad. Daarom deelt hij het nog niet. Anderhalf jaar in Oostende wonen heeft de Brusselaar kennelijk niet beroofd van zijn lef als grootstedeling. Ook aan zaken die mis gaan, pas je je aan, dat hoort bij de dynamiek van een stad.

Oostende, terminus voor bejaarde paren, wachtkamer voor transitmigranten, het doet hem wat. Hij vordert snel met zijn opzoekingen naar de aanwezigheid van de legendarische Joseph Beuys in Oostende. De sjamanistische Duitse kunstenaar had plannen om er een installatie te maken in het kader van zijn grote project Westmensch: ‘Oostende als grens, de Westmensch hield hier op, daarna is er het water, en dan begint er iets anders.’

De klimaten van de kunstwerken op Beaufort 03 variëren van windstil tot stormachtig. De hoogste golven worden in Nieuwpoort gesignaleerd, waar Philip Aguirre de problematiek van Senegalese bootvluchtelingen importeert, en Sven ’t Jolle die van de gesloten centra voor asielzoekers. Was het een therapeutisch gebaar toen Van den Bossche een complete windstilte reserveerde voor Oostende? Xu Bings pad van 76 stenen, beschreven met Chinese karakters die het verhaal van een wandeling maken. Harald Klingelhöllers gesloten sculptuur met de open titel Das Meer bei Ebbe geträumt. De video van Lili Dujourie, waarin ze het verschuiven van de vloedlijn gedurende zeven dagen registreert, onder de aan Emile Verhaeren ontleende titel Il Fait Dimanche sur la Mer.

De meest programmatische beelden van Beaufort 03 zijn er al uit gesprongen, nog voor de tentoonstelling is begonnen. Daniel Burens ‘bos’ van honderd windvaantjes op het strand van De Haan, perfect elke verandering op de beaufortschaal registrerend. En het transparante kader met het roofvogelachtige silhouet door Evan Holloway in Koksijde. Het draagt als opschrift Never Good Enough, ten teken dat geen enkel beeld het in monumentaliteit ooit kan winnen van de zee zelf. Het zijn niet noodzakelijk deze beelden die de curator het meest bezighouden. ‘Nee, net zoals de windkracht op de schaal van Beaufort, wissel ik heel sterk’, zegt hij. En al wekenlang in zijn hoofd zit het werk van de jonge Italiaan Giuseppe Gabellone, op een godvergeten plek, een sloopklaar pand in Zeebrugge-stad. ‘Er komen een aantal foto’s in, die echt gaan over de rol en de betekenis van de sculptuur in de publieke ruimte, hoe wij mensen in die publieke ruimte staan, en hoe wij ons verhouden tegenover dat beeld!’ De curator is realistisch: ‘Het zal niet het lievelingskunstwerk zijn, straks.’

BEAUFORT 03, VAN 28 MAART TOT 4 OKTOBER 2009.

DOOR JAN BRAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content