Een bijdrage aangaande een kledingstuk, en het winkeltje waarin het te koop lag.

Ik ben geen hengelaar. Niet dat ik nooit met een visstok in de hand langs de oevers van Nete of kanaal zou gezien zijn want er was een tijd dat ik gewapend met een bamboehengel van enkele honderden franken erop uittrok en bij zonsopgang nabij een vlier of waterwilg te vinden was. Iemand die mij zo had zien zitten, zou wellicht gedacht hebben dat ik aan het vissen was. En waarom ook niet, alle uiterlijke kentekens waren aanwezig. Toch was het ver van de waarheid. Ik zou zowat gegruweld hebben indien een vis mijn aas had aangeraakt. Heel de hengeltoestand was een mistgordijn dat ik had opgetrokken om ongestoord aan de rand van een water te kunnen zitten. Ik hou hartstochtelijk van water, zout zowel als zoet, bij zon, wind of ontij, ’s morgens, ’s avonds en op de middag, in één woord, ik kan er niet van wegblijven. Nu was mij opgevallen dat men niet zomaar naar vlietend of stilstaand water kan staan kijken zonder bij de voorbijgangers argwaan te wekken. Wanneer er eenden voorbij paddelen of een paar waterhoentjes over het water lopend mekaar achterna zitten, dan is alles in orde. Maar wanneer er slechts wat muggen over de vijver dansen en hier en daar zich een kring vormt door een opstijgende gasbel, dan gaat het hart van de passant onrustiger kloppen. Waarom ? Omdat veelal wordt aangenomen dat iemand die naar water staat te staren waarop niets gebeurt, er meer dan waarschijnlijk gaat inspringen. Wat een hoop overlast voor de toeschouwer van deze wanhoopsdaad met zich meebrengt. Dus vandaar mijn hengel. Nu ik wat ouder ben, is het niet meer nodig hengelgerij mee te nemen. Als men de 65 voorbij is, vindt niemand er nog graten in ja, vindt men al dat watergestaar normaal. Sla er de romans maar op na.

Maar desondanks ik terugtreed waar het hengelen betreft, heb ik toch een heiligdom van deze sport bezocht. Het is een winkeltje van vier op tien meter. Meer is er niet nodig om het puik van het hengelalaam tentoon te spreiden. Wie in deze tempel binnengaat, kent slechts twee soorten vissen, de zalm en de forel. Tegen heel de rest van de koudbloedigen halen zij schouders en neus op. Panvis ! Ech !

Ik had verwacht dat hier honderden hengelstokken van alle pluimage zouden worden tentoongesteld. Niets was echter minder waar. Op een schuin oplopende troon, overtrokken met zwart fluweel, prijkten welgeteld zeven werphengels. Maar naar de prijs te oordelen, waren het dan ook de kroonjuwelen van deze sporttak. Wie zich voor deze koninklijke tribune bevond, kon niets anders dan het hoofd buigen en vol eerbied de getallen van vier en bijna vijf cijfers lezen die onder elke scepter op een kaartje geschreven stonden. Zoals dat dikwijls in de wereld daarbuiten te constateren valt, is het grootste in zijn soort ook het duurste. In dit winkeltje was het niet anders. Een negen voet lange rapier van gespleten bamboe sloeg alle prijzenrecords. Wat me maar normaal scheen, want hij was speciaal ontworpen om oceaanzalm mee te temmen en als men bedenkt hoeveel een snede van deze vissoort kost als die gerookt is en van zijn garnituur voorzien, dan is deze hengel zijn gewicht in goud waard. Ik liet me bijstaan door een van de winkelbedienden die alle registers opentrok en de lof uitbazuinde over drijvende lijnen, tapse lijnen, werprelen en slipafstelling. Hij voerde mij mee in de wondere wereld der droge vliegen. Let wel, dit zijn geen gedroogde bromvliegen of huisvliegen die wij als kind soms in een luciferdoosje meedroegen. Dit zijn kunstige namaaksels van meivliegen en andere vliegende schepseltjes die de forel welgevallig zijn.

Waarom laat een leek die de hengel de rug toekeert, zich net in deze sport onderrichten ? Omdat ik onder valse pretenties hier binnengedrongen was en de schijn wilde wekken dat dit niet zo was. Wat me eigenlijk had naar binnen gelokt, was een vest die ik in een catalogus ontdekt had en die reeds maanden het voorwerp van mijn verlangen uitmaakte. Zij droeg de avontuurlijke naam ?traveller?, bezat geen mouwen maar in de plaats daarvan verborg zij in haar wanden 16 zegge en schrijve zestien zakken. Wie allergisch is aan ritssluitingen of velcro, ziet beter van de aankoop van dit zakkenmonster af. Er zijn zakken aan weerskanten vooraan, zakken aan de binnenkant en één achteraan, groot als een autokoffer. Om deze afgrond te vullen of leeg te maken, moet men natuurlijk uit de vest kruipen indien men geen lendenschot of stijve nek wil opdoen. Ik heb reeds enigszins geëxperimenteerd met dit kledingstuk en ik vermoed dat het alles opslokt wat men nodig heeft om een week te overleven, extra sokken incluis. U kan zich wel indenken dat de drager van deze slokop niet om aan te zien is wanneer deze verzadigd is. Om enigszins een idee te vormen, bedenke men iemand met twee reddingsgordels om van het May West-type. Wie deze zwemvesten kent, weet genoeg. Verder zijn er nog beugels en haken aan bevestigd waar ik de betekenis noch het doel van ken, maar tijd brengt raad. Het wordt een succes, ik weet het zeker. Een nadeel heb ik reeds kunnen vaststellen en dat is dat het twintig minuten duurt eer je in deze doolhof iets gevonden hebt.

Toen ik de zaak verliet met deze aanwinst in de armen, ontdekte ik de meest benijde vrijgezel der Verenigde Staten en de Britse Eilanden, maar daarover later.

Gommaar Timmermans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content