De Russische violist Maxim Vengerov is wellicht de meest begenadigde virtuoos van zijn generatie. Volgende week staat hij voor een solorecital op het podium van het PSK in Brussel.

Van bij zijn eerste optredens werd hij al beschreven als de Jascha Heifetz van onze tijd. Maxim Vengerov is naast de koele aristocraat Heifetz een gulle en uitbundige persoonlijkheid, maar ook hij kent geen enkele technische beperking. Hij speelt met Heifetz’ strijkstok, maar ook met diens zelfverzekerde autoriteit, hetzelfde flitsende gemak, en de gespierde en kernachtige toon van zijn legendarische voorganger. In Brussel speelt hij werk van Johann Sebastian Bach, Eugène Ysaye en Rodion Shchedrin.

De zaal van het Brusselse PSK is misschien wel de ideale plaats om Ysaye te spelen: ontworpen door zijn tijd- en geestesgenoot Victor Horta, en wel in de vorm van een vioolkast.

MAXIM VENGEROV: Ysaye is lang ondergewaardeerd geweest. Maar zijn sonates worden de laatste tijd steeds vaker gespeeld. Voor de viool is hij zonder meer de Bach van de twintigste eeuw. Het is bruisende muziek, maar tegelijk heel diepzinnig en gevoelig. Er is niet één aspect dat niet in zijn muziek vervat zit. Zelfs humor. Zijn muziek gaat over het leven in al zijn facetten. Maar voor je daaraan toekomt, moet je eerst de ontzaglijke technische moeilijkheden overwinnen. Pas dan komt je hoofd vrij voor de spirituele rijkdom van deze muziek. Dan denk je ook niet meer aan de viool. Ysaye behandelt de viool haast als een orkest. De sonates dateren ook uit de tijd dat hij in Cincinatti dirigent geworden was. Als je met deze muziek alleen op het podium staat, zou je haast hopen dat iemand je een handje kwam helpen: al die dubbel- of drie- of vierdubbelgrepen, al die verschillende stemmen die je simultaan moet doen spreken… Al heb ik nog het meest bewondering voor zijn harmonische rijkdom, en voor zijn intentie om de viool opnieuw echt als een solistisch instrument te gebruiken. Want als je het nagaat, heb je sinds Bach en Paganini bijna niets meer.

U combineert Ysaye met een ongewone Bach.

VENGEROV: Ja. Met de Toccata en fuga. Een stuk dat iedereen kent in de gebruikelijke orgelversie. Maar het is een voor Bach heel ongewoon stuk. Er wordt al een tijdje geopperd dat dit stuk waarschijnlijk niet door Bach geschreven is, en oorspronkelijk ook niet voor orgel, maar wel voor vioolsolo. De reconstructie die ervan gemaakt is, maakt die hypothese ook heel aannemelijk. Het is een bijzonder moeilijk en veeleisend werk, maar het is wel heel goed voor de viool geschreven. Ik ben blij om naast de Sonates en Partita’s nog een stuk van Bach op viool te kunnen spelen.

Waarom hebt u Ysaye niet gekoppeld aan die Sonates en Partita’s? Die zijn zéker voor de viool geschreven, én ze hebben Ysaye toch ook duidelijk geïnspireerd. Hij citeert er zelfs uit.

VENGEROV: De bijbel van de vioolliteratuur wil ik nog even laten rusten. Maar ik wilde in dit programma toch de parallel trekken tussen Bach en de twintigste eeuw. Ik eindig met de Echo-sonate van Rodion Shchedrin: ook heel sterk geïnspireerd door zijn idool Bach. Hij heeft ze geschreven in 1985, naar aanleiding van de 300e verjaardag van Bach.

Vanwaar die affiniteit met Shchedrin?

VENGEROV: Toen ik tien was, ben ik zijn Echo-sonate eens bij hem gaan voorspelen. Het is een stuk van bijna twintig minuten, technisch heel erg moeilijk. En ik speelde ze als knaapje van tien uit het hoofd. Shchedrin was natuurlijk zeer verrast. Veel later, toen ik al in Europa (in Amsterdam) woonde, en hij in München, is hij me komen opzoeken. Hij vertelde me dat hij geregeld naar mijn concerten kwam luisteren. En hij stelde me voor dat hij een stuk voor mij zou schrijven: speciaal geënt op mijn speelstijl, mijn rechterhand, en op mijn innerlijke muzikaliteit. Dat werd het Concerto Cantabile. Ik heb het al dertien keer uitgevoerd, met veel bijval, en ik heb het ook opgenomen met Mstislav Rostropovich en het London Symphony Orchestra.

U componeert ook zelf. Zou u dan schrijven zoals Shchedrin, als u meer tijd had?

VENGEROV: Ik heb inderdaad te weinig tijd. We hebben jammer genoeg die traditie verloren van grote instrumentalisten die zelf ook componeerden: denk maar aan Vivaldi, Bach, Tartini, Schmelzer, Biber, later Paganini, de Spaanse school met Sarasate, Wieniawski in Polen, Ysaye enz. Maar na Kreisler is het gestopt. Heel jammer. Componisten zijn nu wel muzikanten, maar geen solisten meer die regelmatig voor een publiek spelen. Zoals Rachmaninov, mijn grootste idool! Of denk terug aan Ysaye, die behalve violist en componist ook een zeer goede pedagoog was. Of Georges Enescu. Zij waren veelzijdige persoonlijkheden. Die traditie zijn we gewoon kwijtgeraakt. Hopelijk komt ze ooit nog terug. Het leven gaat vandaag veel te snel. Je hoort je zo grondig mogelijk te specialiseren in één discipline, maar muziek blijft muziek! Je wordt niet geboren als violist, maar wel als muzikant. En dat zou je eigenlijk zo veelzijdig mogelijk moeten kunnen ontwikkelen.

Vengerov is Russisch voor ‘Hongaar’. Heeft uw muzikale aanleg misschien te maken met verre wortels in Hongarije, of bij de zigeurnermuzikanten?

VENGEROV: Mijn vader is geboren tegen de Hongaarse grens. Dus ja, misschien wel. Anderzijds heeft die specialisatie ook zijn voordelen. Ik zou misschien nooit bereikt hebben wat ik nu bereikt heb, als ik evenveel tijd was blijven steken in het componeren. Ik ben de laatste jaren ook bezig geweest met het spelen op barokviool en altviool, met lesgeven. Om te componeren, blijft er dan te weinig tijd. Ik heb een aantal eigen cadensen geschreven (de lange solopassages in een concerto, die componisten meestal open lieten aan de verbeelding van de vertolker). Dat is nog niet componeren, hoor. Maar ik vind het wel absoluut noodzakelijk. Daar probeer ik mijn studenten ook toe te stimuleren: in de cadens moet je je eigen kijk op het concerto creatief kunnen samenvatten. Dat is nog zoiets wat we verloren hebben: de kunst van de improvisatie, zoals die in de zeventiende en achttiende eeuw nog volop beoefend werd. Daarin ligt volgens mij de toekomst van de muziek: in het weer ontwikkelen van de vrije improvisatie. Niet noodzakelijk zoals in de jazz. Ik denk ook in een andere richting, met de stijlprocédés van de klassieke muziek.

U sprak net over uw vorderingen op de barokviool. Vindt u het voor Bach noodzakelijk om veel van de historische uitvoeringspraktijk te kennen?

VENGEROV: Kijk, er zijn grosso modo drie manieren. Je kan de historische traktaten bestuderen, en tot in de kleinste details uitzoeken hoe het toen geweest moet zijn. Dat is bijzonder interessant. Het scherpt je aandacht en verrijkt je kijk op de muziek. Daarnaast heb je een traditie die alleen vertrekt van de partituur: wat vertelt die mij? Wat staat er precies? En je kan een combinatie van die twee benaderingen uitproberen, en dat is wat ik wil doen. Je moet van alles een beetje op de hoogte zijn. Historische kennis kan je helpen en je inspireren. Maar ze verklaart nog niet waarom ik mij vandaag tot een bepaald stuk aangetrokken voel. Dat gaat van hart tot hart.

U stamt qua opleiding en achtergrond natuurlijk uit de Russische school. Wie heeft u ertoe aangezet om het ook eens anders te bekij- ken?

VENGEROV: Het was vooral Trevor Pinnock, die me voorstelde om barokviool te leren. En ik was eigenlijk wel nieuwsgierig. Ik heb Bach nu tweeëneenhalf jaar uitsluitend op barokviool gespeeld. Het was een heel moeilijke weg. De darmsnaren ontstemmen heel snel, ze zijn erg onderhevig aan temperatuur en vochtigheidsgraad. Het is allemaal heel fragiel. Maar ik heb door dat fysieke gevecht wel heel veel over Bach geleerd. Ik ben veel fijngevoeliger geworden voor de nuances in Bachs muziek, of in alle muziek. Misschien wel veel fijngevoeliger als mens, tout court. Toen ik Bach vroeger op mijn Stradivarius speelde, miste ik iets. Maar ik wist niet wát. Het voelde altijd te zwaar aan. Ik kon gewoon niet de klanken voortbrengen die ik me erbij voorstelde. Toen ik begon met barokviool werd die frustratie eerst nog groter. Maar geleidelijk heb ik zoveel geleerd van het instrument dat het nu allemaal vanzelf lijkt te komen. Ik heb recent zelfs ontdekt dat ik dankzij de barokviool mijn boogtechniek zo heb verfijnd, dat Bach nu ook op mijn Stradivarius heel natuurlijk begint te klinken. Het is een heel lange weg geweest. Maar het heeft me enorm geholpen.

Heeft die Bach-studie ook uw interpretatie van Mozart en Beethoven veranderd?

VENGEROV: Jazeker. Ik speel Beethoven nu helemaal anders dan drie jaar geleden. De articulatie is preciezer geworden, de frasering dynamischer en ‘sprekender’, en ik ga veel bewuster met kleuren om. De barokviool heeft mijn horizon ontzettend verruimd. Ik ben er een veel grondiger en sensitiever musicus door geworden.

U hebt ooit iets soortgelijks verteld over het samenwerken met grote dirigenten.

VENGEROV: Ja. Op mijn zestiende ging ik weg bij Zakhar Bron, mijn tweede leraar. Daarna was ik een heel jaar lang op mezelf aangewezen. Dat wilde ik ook zo. Ik wilde mezelf terugvinden. Of beter: ik moest terugvinden wat muziek ooit voor mij had betekend. Ik herinnerde me de spontaniteit en de natuurlijkheid waarmee ik op mijn vijf, zes jaar met muziek omging. Het is het soort crisis waar je als musicus altijd wel mee af te rekenen krijgt. Na jarenlange studies en professioneel met muziek omgaan, merk je plots dat het spontane plezier verdwenen is. Ik bleef gewoon mijn concerten spelen, maar ondertussen zat ik constant met die vragen. Op de duur voelde ik een soort claustrofobie. Ik miste het contact met andere musici. En dat kwam er gelukkig, toen ik met al die fantastische dirigenten kon werken: Zubin Mehta, Claudio Abbado, Daniel Barenboim… grote persoonlijkheden die door hun lange ervaring een veel bredere kijk op muziek hadden dan ik als net ontgroend solist. Ik snakte naar hun advies, en absorbeerde hun inzichten en ideeën. Mstislav Rostropovich bijvoorbeeld heeft me zoveel verteld over Prokofiev en Sjostakovitsj, dat ik die muziek veel beter begreep dan zonder hem. Ik voel me nu ook verantwoordelijk om wat ik van hem geleerd heb door te geven aan mijn leerlingen.

Maar de sterkste ervaringen had ik toch met Carlo Maria Giulini. Ik heb het wonderlijke geluk gehad nog met hem te kunnen werken. Dat was absoluut onvergetelijk! De concerto’s van Mendelssohn en Brahms. Toen hij de orkestinleiding begon, dacht ik: oei, we zullen het niet eens raken over het tempo. Maar dan begon ik te spelen, en ik voelde een enorme vrijheid en een ontzettend plezier om in Giulini’s brede tempo weer echt muziek te maken. Giulini laat de muziek ademen. Als je met hem speelt, klinkt alles totaal anders. Je leert alles veel intenser proeven. Hij is een echte aristocraat van de muziek. Ik leerde inzien dat je muziek kan maken in om het even welk tempo. Er is nooit maar één weg. Het ligt er maar aan wat je te vertellen hebt. Als je je echt identificeert met de muziek, als je oprecht bent, als je echt wilt communiceren, zijn er geen regels meer.

Jo Paumen

Maxim Vengerov speelt op 25 oktober in het PSK in Brussel. Tickets 02-507 82 00 of www.sofil.be Cd: Vengerov solo – Bach, Shchedrin, Ysaye – EMI 557384 2 Shchedrin – Concerto Cantabile – EMI 556966 2

‘Voor viool is Ysaye de Bach van de twintigste eeuw.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content