Elke zin van de Zwitserse schrijver Thomas Hürlimann staat gekromd van ingehouden energie. Zijn realiteitservaring lijkt op die van de kat. Net als de kleine held uit zijn nieuwe roman ‘Juffrouw Stark’ taxeert de schrijver mensen en dingen door er gnuivend en snuivend aan te ruiken.

‘Juffrouw Stark’, door Thomas Hürlimann. Vertaald door Gerda Meije- rink, Uitgeverij De Geus, Breda, 155 blz., euro 18.

Voor zijn verhalen put de Zwitserse schrijver Thomas Hürlimann (°1950) telkens weer uit zijn eigen biografie. In De grote Kater, zijn voorlaatste roman, had een Zwitserse bondspresident een zoon die in een Berns ziekenhuis op sterven lag. Ook Hürlimanns vader was een tijdlang president. De lange doodstrijd van zijn eigen broer heeft de auteur in tal van vertellingen gevarieerd. Net als de vader van de verteller uit De grote Kater heeft de schrijver zijn jongensjaren doorgebracht in het internaat van het strenge benedictijnerklooster in het Zwitserse dorp Einsiedeln.

Van die gesloten internaatswereld in Einsiedeln is Thomas Hürlimann nooit helemaal losgekomen. Toen hij in Zwitserland zijn studie opgaf en in de jaren zeventig naar Berlijn trok om er zich in het theaterleven te storten, ruilde hij de ene ommuring voor de andere. De Berlijnse Muur was maar enkele centimeters lager dan de kloostermuur van het Zwitserse internaat. Die bouwwerken en de plaatsen die ze afschermen, hebben iets ambivalents. Ze beperken de vrijheid van mens en dier, maar ze bieden ook beschutting. Zelfs de Hof van Eden was een beperkte en afgesloten ruimte die door een poortwachter werd bewaakt.

Afgescheiden zijn de werelden die Hürlimann in zijn boeken creëert. Zijn roman Het tuinhuis speelde zich af in de beslotenheid van villa Laetitia, die vergeleken werd met de ruimte van een schip. In deze vertelling uit 1989 zwerft een kat rond op het kerkhof waar de vroeg gestorven zoon van de kolonel begraven ligt. De naamloze kolonel bedenkt allerlei militaire strategieën om de kat in het geniep voedsel te bezorgen en zo haar overleving mogelijk te maken. Maar zijn vrouw is razend als ze achter zijn geheim komt omdat ze het gedrag van haar man beschouwt als een ontering van het graf. De verschijning van de zwerfkat op het graf van de zoon geeft aanleiding tot een groteske strijd tussen de twee echtelieden die dagelijks het kerkhof frequenteren.

De kat als belichaming van een niet te beteugelen vitaliteit is nadien in het werk van Thomas Hürlimann blijven terugkeren. De bondspresident uit De grote Kater heeft zijn bijnaam niet gestolen. Het internaat waarin hij als kind werd gedomesticeerd, heeft nochtans zijn katerachtige natuur nooit helemaal kunnen onderdrukken. De president beschikt over een fenomenaal reukorgaan en zijn ogen functioneren als röntgenstralen waarmee hij zelfs het spiraaltje in de baarmoeder van zijn secretaresse kan opsporen.

KLOOSTERBIBLIOTHEEK

In Juffrouw Stark, Hürlimanns nieuwste roman, vinden we al die ingrediënten terug. Net voor hij uitgeleverd wordt aan de ijzeren greep van de kloosterschool van Einsiedeln brengt het jongetje Katz een heerlijke zomer door in een prachtige barokke kloosterbibliotheek in een uithoek van Zwitserland. Die ‘boekenark’ – ook wel psychesiatreion of zielenapotheek genoemd – wordt geleid door twee volwassenen. Intellectueel wordt ze gedirigeerd door de prelaat Jacobus Katz, de levenslustige oom van het kind, een lekkerbek en een drinkebroer. De praktische leiding is in handen van de strenge juffrouw Magdalena Stark, de analfabete huishoudster die door haar geleerde opdrachtgever een ‘simpele variant’ wordt genoemd. Vanaf het begin hangt een dreiging over de ommuurde idylle. De kleine Katz, die het verhaal vertelt, is van huis weggestuurd omdat daar niet zozeer een nieuwe geboorte als wel nog maar eens een miskraam dreigt: ‘Het was al voor de derde of vierde keer, en allemaal verwachtten we dat het ook deze keer mis zou gaan, alleen iets doods zou mama baren, een slijmerige bloedige klomp die ze bij de achterdeur van de kliniek meegaven met de varkensmesters.’

De zomerdagen in en rond de bibliotheek ervaart de kleine Katz als een haast noodzakelijke introductie in het domesticeren van zijn katernatuur. Het jongetje is de bewaker van het glanzende parket en de beheerder van de instapsloffen die over de schoenen geschoven worden van de vrouwengroepen die van heinde en verre de bibliotheek komen bewonderen. Verlekkerd als hij is op alle zintuiglijke indrukken, is de jonge Katz gefascineerd door de wondere wereld van geuren, kleuren en geknisper onder de rokken van de vrouwen, een universum dat hij eerst met het blote oog en later met behulp van een spiegeltje observeert. Telkens als hij een vrouwenvoet behandelt, spitst de knaap zijn neus en heeft hij er plezier in het scherpe ding ‘zo dicht mogelijk bij haar iets opgetrokken knie te houden en met wijd opengesperde neusvleugels op te snuiven wat Duitse leraressen en korenblonde onderwijzeressen uit Bern-Bümpliz op mij lieten neerdalen, de ene keer rook het kruidig naar braadworst, de andere keer Kerstmisachtig naar kaneel, dan weer naar Nivea, naar vis en naar onbekende lokkende verten.’

EERWAARDE VADER

In een denkbeeldige biecht bekent de kleine en verwarde Katz dat hij de eerwaarde vader dankbaar zou zijn wanneer die hem eens zou kunnen uitleggen ‘wat mij daar aantrekt, wat mij lokt, wat mij drijft!?’. Telkens weer wordt het spiedend jongetje betrapt en door de kuise juffrouw Stark, die hem straft door hem haar liefde te onthouden, tot de orde geroepen omdat een jong mens ernaar moet streven ‘zijn neigingen te onderdrukken…’. Een tijdlang vermoedt de jongen dat het uitroeien van zijn katernatuur een voorwaarde is om als ‘zedelijke variant’ tot de wereld van de volwassenen te mogen behoren. Maar zijn verwarring wordt er alleen maar groter op als hij ontdekt dat de normen van de volwassenen rekbaar en dubbelzinnig zijn en dat zelfs juffrouw Stark niet altijd opgewassen is tegen de rigiditeit van haar eigen systeem.

Maar op de keper beschouwd, valt het best mee in de bibliotheek en op de laatste bladzijden heeft juffrouw Stark zelfs de kniekousen gewassen waarin de kleine Katz zijn staart heeft gestopt om erin te masturberen.

De bijzondere wijze van waarnemen, ruiken en voelen is het privilege en het waarmerk van Hürlimann, deze grote schrijver, die elke zin wikt en weegt en wiens toon en stijl gekromd staan van ingehouden energie. Hürlimanns realiteitservaring lijkt op die van de kat. Net als zijn kleine Katz taxeert de schrijver mensen en dingen door er snuivend en gnuivend aan te ruiken, zodat je als lezer gedwongen wordt zijn wereld te ondergaan op een niveau waarin oerinstincten, religie, vooroordelen en beschaving een hei- dense melange opleveren. Ook de christelijke vroomheid van de prominenten is maar schijn, want als de geleerden uit dit milieu aan de stamtafel plaatsnemen, worden vrouwen tot ‘bezems’ gedegradeerd en bulderen ze met ‘gestampte jood’, een term die voor smeervet wordt gebruikt.

Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content