Voorspelling: binnen de tien dagen wordt Joël Smets voor de derde keer wereldkam- pioen 500 cc. Uw waarzegger is niet ver- antwoordelijk voor gebeurlijke ongevallen.

Zondag op de Citadel in Namen, maar waarschijnlijker de week daarop in Nederland, is het zo ver. Alweer een Belgisch wereldkampioen in het motorcrossen. Sedert de Grote Prijs van Frankrijk ligt Joël Smets bij de halfliters een reeks of twee voor op zijn tegenstanders. Hij heeft nu 50 punten voorsprong op zijn dichtste tegenstander. Dat is Darryl King uit Nieuw-Zeeland. Ze moeten inderdaad van ver komen om Smets te kunnen kloppen. Een portret vanuit de Kempen.

Gilbert Cools (45) is de neef van de vroegere voetballer Julien Cools. Hij is kinesist. Als zestienjarige stapte Smets voor het eerst bij hem binnen.

“Hij kwam zijn blessures laten verzorgen. Hij crosste in de ‘kleine bond’. Daarvoor had hij gevoetbald en ook heel intensief aan BMX-wedstrijden deelgenomen. Hij is er nog Europees kampioen in geweest. Daardoor had hij een behoorlijke techniek en stuurvastheid ontwikkeld. Het was een jongen van de bossen. Zijn speelmakker van toen heeft me onlangs nog verteld over de fietswedstrijdjes die ze daar deden. Als we om een boom heen moesten, vertelde hij, draaide Joël altijd als eerste, dat moest zo of je hing zelf tegen die boom.”

“Joël is altijd doelbewust geweest. Ik herinner mij een uitspraak die hij op zijn achttiende deed. Als je jong bent, zei hij, heb je de kracht en de snelheid, maar mis je de ervaring; later in je carrière is het net omgekeerd, het evenwicht moet er zo rond je 27ste komen. Tot dat inzicht was hij toen al gekomen.”

“Anatomisch zit hij goed. Hij heeft de vorm van een droog getraind atleet. Zijn onderhuids vet is miniem. Zijn spierkracht is ten opzichte van vorig jaar toegenomen. Dat is nodig om het materieel te beheersen dat je als piloot onder je krijgt. Het is en blijft een toestel van 100 tot 125 kg dat je anderhalf uur lang over heuvels moet jagen.”

“Joël is een trainingsbeest. En vooral, hij kan pijn verbijten, ook als hij kleinere blessures heeft. Dat vind ik zeker zo belangrijk als een spiergestel hebben of kweken. Ik geloof niet dat hij ooit één Grote Prijs ten gevolge van een blessure heeft gemist. Hij raakt altijd op tijd geheeld, vooral omdat hij zelf plichtsbewust doet wat van hem gevraagd wordt.”

“Hij is als jongere met heel weinig begonnen. Hij is van bescheiden komaf. Door de jaren heen heeft hij geweldig veel geïnvesteerd. Hij heeft een technisch diploma A2, maar daarvoor deed hij drie jaar Latijn in het college. Dat heeft hem veel talenkennis bijgebracht die hij nu ten volle benut. In de gesprekken die ik met hem heb, blijkt dat er zelfs veel van het Latijn zelf is blijven hangen. Als jongen al had Joël het geheugen en de intelligentie om belangrijke dingen mee te nemen voor later.”

“De technische studierichting achteraf heeft hij gekozen met het oog op het motorcrossen. Een tijd lang heeft hij het sporten gecombineerd met een halftijdse job. Na de explosie van de Japanse merken Kawasaki, Suzuki en Honda bleef er vrijwel niets meer over. Je moest nemen wat er was. Joël reed voor eigen rekening met een Honda, maar heeft toen een risisco genomen en is met Husaberg gestart. Dat deed hij tegen de roep van de supporters in. Die vonden dat hij had moeten doorgaan met Honda, want dat de Japanners uiteindelijk toch naar hem zouden komen. Joël besefte dat die tijd voorbij was. Hij wist waarmee hij bezig was en klom stelselmatig naar boven.”

“Later hebben zich gelijkaardige dingen voorgedaan. Op zeker ogenblik zei de kritiek dat hij met de verkeerde vering reed, want hij viel altijd. Daar ging Joël niet op in: hij deed voort en investeerde op die manier al voor het jaar daarop. En wat bleek? Het seizoen daarop werd hij wereldkampioen. Joël laat zich niet in de hoek drummen.”

“Als jong rijder heeft hij tegenstanders altijd goed in de gaten gehouden. Ook dat typeert hem. Hij heeft wellicht niet hetzelfde talent als Stefan Everts. Smets met Everts vergelijken, staat gelijk met Miel Puttemans tegenover Karel Lismont stellen. Joël is meer het werkerstype.”

“Zijn belangstelling voor de buurt heeft hij behouden. Hij is een man van het dorp gebleven. Hij kan hier ook gewoon zijn gang gaan. Hij wordt nog altijd niet als een vedette bekeken. Joël weet vanwaar hij komt en probeert iedereen in zijn waarde te erkennen. Daarom heeft hij ook veel aanhang. Hoe ver de Grote Prijs ook is, je zal er op zijn minst 20 tot 25 van zijn mensen aantreffen.”

HET IS SPORTIEVE KAMERAADSCHAP

Ludo Van der Veken (30) is technisch manager van het team. Hij begon als monteur voor Smets te werken, toen die zijn internationale carrière startte.

“Ik ben zelf jarenlang piloot geweest. Net als Joël reed ik bij de halfliters. Ik heb drie of vier Grote Prijzen gereden. Ik was er twee jaar bij, toen Joël naar de internationale klasse overkwam. Ik stond toen op een tweesprong: ofwel méér investeren ofwel terug naar de liefhebbersfederatie. Als nieuweling, junior en bij de nationalen had ik bijna alles gewonnen. Toen ik bij de internationals startte, kwam ik terecht in een gezelschap dat bestond uit kampioenen: Jobé, Geboers en Malherbe. Dat was een morele opdoffer: je bent het winnen gewoon en opeens lukt dat niet meer, hoewel je er meer inspanningen voor doet. Ook financieel moet je dieper gaan. Dat komt zwaar aan. Ik deed in die tijd alles zelf. Het werken aan de motor nam ik voor eigen rekening. Daar heb ik achteraf mijn profijt uitgehaald. Ik kan het zo samenvatten: technisch stond ik sterker dan conditioneel.”

“Ik kom uit Oud-Turnhout, Joël uit Dessel. We zijn altijd streekgenoten geweest. Dan hou je zo iemand van meet af aan sterker in de gaten. Ik heb hem zien opkomen. Hij ging dezelfde weg als ik was gegaan. Karakterieel kwam hij beter voor. Ik won ook, maar hij was bovendien een winnaarstype.”

“Toen ik op die tweesprong in mijn carrière was aanbeland, kwam Jacky Martens mij vragen of ik niet voor hem wou sleutelen. Martens begon toen met de viertaktmotor van Husqvarna. Daar ben ik niet op ingegaan. Jacky Martens was toen de top en dat was te hoog gegrepen voor mij. Het zou betekend hebben dat ik voltijds monteur werd. Ik werkte in het bedrijf van mijn vader en ik wou die job combineren met het sleutelen na mijn uren en in het weekend. Dat was mijn motivatie: ik gaf het rijden op, maar ik wou toch graag in het motorcrossen blijven.”

“Kort daarop kwam Joël met dezelfde vraag. Toen ik voor hem begon te sleutelen, maakte hij een nog sterkere indruk op mij. Mijn laatste jaar als international was zijn eerste geweest en we behaalden toen ongeveer dezelfde resultaten. Dat betekende: rond de tiende plaats in de wedstrijden voor het Belgisch kampioenschap. In de Grote Prijs van Namen kwalificeerde ik mij, hij niet.”

“Als zijn monteur leerde ik andere aspecten van Joël kennen. Zijn atletisch vermogen. Zijn conditie. En vooral zijn doorzetting. Hij had alleen onvoldoende ervaring en rijtechniek, vond ik. Zijn rijgedrag was vrij agressief. Wekelijks lag hij in de clinch met iemand. Hij wou koste wat het kost winnen – het was bij hem vaak een zaak van leven en dood. Dat heb ik hem gezegd. Met mijn ervaring zag ik dat op te vangen. We hebben in die periode maandenlang overlegd: ik vertelde wat ik wist, hij mengde dat met zijn eigen bevindingen. Dat betekende voor hem een hele stap vooruit. Als we het over de vering en de afstelling van de machine hadden, wist ik wat hij bedoelde omdat ik het zelf had meegemaakt.”

“Aanvankelijk heb ik mijn job als monteur van Joël gecombineerd met mijn werk thuis. Daarna kwamen de Grote Prijzen ons meer en meer opslorpen. Joël presteerde ook almaar beter. Dat was mijn motivatie om nog harder te werken. Hij betaalde mij, maar geld was niet belangrijk. Ik woonde nog bij mijn ouders en die steunden me, zoals ze me hadden bijgestaan toen ik zelf nog piloot was.”

“Het jaar daarop contacteerde de Italiaanse invoerder van Husaberg ons. De viertakt werd populair. Jacky Martens was er dat jaar wereldkampioen op geworden. De motor was nog maar drie, vier jaar in productie. Je moest er dag en nacht aan werken om hem voor de wedstrijden klaar te krijgen. Het eerste jaar was een nachtmerrie. We kregen te weinig onderdelen en we moesten ook altijd die Italiaanse mentaliteit voor lief nemen. Om een voorbeeld te geven: in de twee jaar dat we met de Italianen werkten, kon Joël telkens maar één keer met de motor rijden vòòr hij ermee naar de Grote Prijzen moest. We hebben in die tijd noodgedwongen veel punten laten liggen. Joël kon er uiteindelijk van leven en de Italianen stelden voor om het contract te verlengen. Maar eerlijk, technisch ging dat niet. Daarvoor had Joël als privé-rijder voor Honda gereden. Zelfs toen was het beter gegaan, hoewel we het allemaal zelf moesten bekostigen.”

“We zijn er toen in geslaagd om een team op te zetten met Raf Debruyn, de Belgische invoerder van Husaberg. We vormden een soort bestuur: Raf Debruyn, Joël en ik.”

“We hebben zelden of nooit onderlinge moeilijkheden. Ik kan het zo omschrijven: we hebben een uitstekende motorcrossrelatie, maar méér ook niet. We houden niet van een familiaire aanpak. Het is niet zo dat de één bij de ander thuis komt binnenvallen. We zien mekaar ook niet dagelijks. Het is sportieve kameraadschap.”

“De slagzin was altijd: moet kunnen. Enkele weken voor het begin van de Grote Prijzen hadden we een idee hoe het zou worden. Het bijstellen van een machine stopt natuurlijk nooit, maar eens we ons doel hadden gesteld, legden we er ons helemaal op toe. Joël zei dat ook: met zo’n motor kan ik winnen, als ik conditioneel in orde ben. Zelfs als hij achteraf met tegenslagen af te rekenen kreeg, kon hij zichzelf opzwepen om door te gaan.”

“Bij tests spraken we vooraf nooit af waarover het zou gaan. Joël deed het op het gevoel. Dat leverde achteraf meer informatie op. Als ik hem vooraf verwittigde: we gaan die band testen, zou hij meteen gedacht hebben: oei, wat moet ik daarover zeggen? In plaats daarvan vroeg ik hem na afloop gewoon: en wat vond je van de banden? Oh, antwoordde hij, die heb ik niet gevoeld. Dan wist je dat de zaak goed zat. Joël zei ook altijd: als de machine goed is voor jou, is ze dat ook voor mij.”

HIJ IS OP EN TOP EEN SPORTMAN

Yves Demeulemeester (54) traint Joël Smets nu al zeven jaar. Zijn eerste ervaringen in het motorcrossen deed hij op als trainer van Dirk Geukens en André Vromans. Twee keer begeleidde hij de Belgische motorcrossploeg in de voorbereiding op de Motorcross der Naties.

“Mijn eerste indruk van Joël was die van een ambitieuze, leergierige, zelfs eigengereide jongeman. Zeven jaar geleden had hij al zijn weg uitgestippeld. Verbeten. Tot en met bezeten. Hij wou uitblinken in zijn sport.”

“Hij was toen al een sportman in de ware zin van het woord. Dat verwacht ik ook van mensen die ik begeleid: ze moeten voldoende kracht hebben. Het is heel interessant als er dan nog een fris denkend kopje bovenop staat. In die beginperiode hebben we hard aan die kracht moeten werken. Joël zei vaak: ik wil zo breed worden als mijn broer. Zijn broer is struis, weegt zo’n 90 kg en is een schouder breder.”

“Kracht heb ik altijd een belangrijk trainingsonderdeel gevonden. Lieve Slegers heb ik veel krachttraining voorgeschreven. Nathan Kahan ook. Tot hij erbij viel. Dat heeft naar schitterende tijden geleid die hem in het spoor van de wereldtop brachten. Maar dat is een ander verhaal.”

“Uithouding is ook belangrijk. Een motorcrosswedstrijd valt te vergelijken met het lopen van twee halve marathons. Een piloot rijdt twee keer 45 minuten met een maximale hartslag. Die bedraagt om en bij de 180. In de zomer, bij temperaturen die tegen de 30 graden lopen, en bij hoge luchtvochtigheid, verliest de piloot in de eerste reeks van de wedstrijd zo’n 4 kg vocht. Dat kan je onmogelijk tussen de beide reeksen opvangen. We hebben er twee jaar geleden in Namen nog tests op gedaan: in de tweede reeks start je altijd met een tekort. Ik wil mijn mannen daarom altijd met de fles zien rondlopen. Water, hé (lacht).”

“Tijdens het seizoen zie ik Joël gemiddeld één tot twee keer per week. En in het weekend op de wedstrijden. In de winter is dat vier tot vijf keer. Ik begeleid hem dan zelf bij de krachttrainingen. Het gaat dan om een progressieve en doelgerichte opbouw en daar ben ik graag persoonlijk bij.”

“Eigengereid, zei ik. Joël laat zich niet ompraten. Hij weet ook altijd graag waarom hij iets moet doen. Als trainer kan je dan maar beter klaarstaan met een antwoord. Joël is ook heel verstandig en communicatief. Een kerel die publicitair enorm interessant is. Verbaal heel sterk. Kan verscheidene talen aan. Ik ken weinig sportmannen van dat kaliber.”

“Ik heb ook nooit problemen met hem gehad. Hij is voorbeeldig. Mist nooit een training. En als het om één of andere reden niet kan, licht hij mij dadelijk in en vraagt hij of hij het schema tijdelijk mag omgooien. Zo’n schema beslaat telkens zes weken. Als hij een blessure oploopt, zijn enkel verzwikt, is een aanpassing nodig. Het eerste wat hij doet, is mij daarvan op de hoogte brengen. Twee jaar geleden raakte de kruisband van zijn knie gescheurd. Hij kon niet meer lopen. We hebben toen echt moeten improviseren met roeitoestellen. En zo de knie opnieuw stabiel gekregen. Daarom kon hij vorig jaar zijn wereldtitel niet verlengen: geblesseerd geraakt in de winter, onvoldoende kunnen trainen. Het klinkt belachelijk misschien, maar hij moet kunnen lopen. Op basis daarvan weet hij perfect waar hij staat, het is zijn manier om voor zichzelf zijn conditie te bepalen. De lactaattesten bevestigen dat dan. Op dit ogenblik heeft hij een uithoudingsconditie die hij nooit eerder heeft gehad. Als hij in een wedstrijd moe geraakt, weet hij dat de anderen dat al tien minuten eerder waren. Fysiek fit betekent ook mentaal helder.”

“Op de wedstrijden ben ik er ook wel als trainer. En als zijn kinesist niet bij hem is, masseer ik hem. Maar ik betrap mij erop dat ik dan vooral supporter ben. De sport pakt me. Je moet bij die gelegenheden vooral luisteren. En praten. Over zijn rijstijl bijvoorbeeld. Zeggen: je zit er vandaag verdomd goed op, je pakt de lijnen uitstekend. Als het mooi oogt, gaat het meestal ook snel. Joël weet dat van zichzelf ook, maar ze krijgen dat graag bevestigd. Soms moet je dingen zeggen die ze niet graag horen. Twee jaar geleden in Frankrijk viel hij op de plek waar ik stond. Hij had een verkeerde lijn gekozen, vond ik. Ik wou hem dat zeggen, zij het niet op die dag zelf. Ik had het na afloop informeel aan een journalist verteld: Joël had beter gewacht om King te pakken, daardoor ging hij uit de bocht en gleed zijn voorwiel uit. Onmiddellijk daarop trok die journalist naar Joël die op dat ogenblik nog zat te zweten op het trapje van zijn wagen: Joël, je trainer is niet tevreden. Dat heeft toen voor een opstuivende reactie gezorgd.”

“Meestal geef ik mijn bemerkingen pas op maandag of dinsdag. Ik breng het vaak in vraagvorm aan. Ik ben zelf geen motorcrosser geweest, maar door de jarenlange ervaring zie ik veel. Joël heeft zijn temperament moeilijk onder controle, hoewel hij dat de voorbije jaren sterk verbeterd heeft. Soms moet je een aanval even uitstellen. Dat heeft hij tot zijn eigen scha en schande ondervonden.”

“Trouw is ook een sleutelwoord in de carrière van Joël. Hij is al die tijd bij dezelfde trainer, dezelfde kinesist en noem maar op gebleven. Hij heeft zijn mannen rond zich geschaard en hij is ontegensprekelijk de chef van dat team. Hij heeft zich altijd goed gevoeld in die rol, denk ik. Hij valt mensen niet graag af. Het emotioneel-sociale aspect is heel sterk in hem aanwezig.”

“Er zijn periodes dat hij het moeilijk heeft. Maar dat laat hij niet makkelijk blijken. Vorig jaar is dat gebeurd. Hij kon zijn wereldtitel niet verlengen en hij was gevoelig voor de kritiek die hij kreeg. Het moet gaan zoals hij het gepland heeft. Zijn reactie is dan: nog consequenter trainen. Meer nog dan anders vraagt hij dan om advies. Meestal komt sportfysioloog Jan Olbrechts dan tussen om hem te testen en steken we de koppen bij mekaar. Maar er moet al één en ander gebeuren, wil je Joël uit zijn zelfvertrouwen halen. Daarvoor is meer dan één wielbreuk of een slecht functionerend gewrichtskapsel nodig.”

“Ik wil tot slot graag iets rechtzetten. In een vroeger interview heb ik eens gezegd: Joël Smets verdient het allerbeste. De journalist die dat toen gebruikte, heeft ervan gemaakt dat Joël een betere motor verdiende. Terwijl ik bedoelde: hij verdient de beste trainer, de beste kinesist, het beste materiaal. Joël is op en top een sportman. Hij mag dan ook een op en top behandeling krijgen.

Piet Cosemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content