In 1792 reisde de jonge Beethoven naar Wenen om er les te volgen bij Joseph Haydn. In welke stad kwam Beethoven terecht? Een voorpublicatie uit de nieuwe biografie van de componist.

Wenen was een van de meest dichtbevolkte steden van Europa. In de binnenstad waren bijna 60.000 mensen samengepakt in grote huizenblokken die minstens vier verdiepingen hoog waren. Door dit noodgedwongen bouwen in de hoogte kreeg Wenen een unieke allure en maakte het indruk op buitenlandse bezoekers. Volgens de Engelse schrijfster lady Mary Montagu was het alsof meerdere steden boven elkaar waren gebouwd. Maar doordat de kleine middeleeuwse straatjes en pleintjes in disproportie stonden met de hoogte van de stad, had Wenen ook iets beklemmends.

Zeker in de zomer stonk het er, bijvoorbeeld, geweldig. Terwijl er in de winter en bij een dichtbewolkte hemel een tekort was aan licht, lucht en ruimte, en de hoge gebouwen zwaar wogen op het gemoed van de inwoners. Bovendien heerste er in de stad een drukte van jewelste – er was ook gigantisch veel lawaai – waardoor de kleine straatjes het nerveuze gedrang van de vele mensen niet konden verwerken. Wenen leed in 1792 aan een verkeersinfarct. De equipages kwamen niet meer vooruit, legio waren de berichten over files en opstoppingen bij kruispunten, en vooral de zwakke weggebruiker moest voortdurend uitkijken om niet omvergereden te worden. Daar stond wel tegenover dat de stad ’s nachts verlicht was door zo’n drieduizend lantarens, waardoor het nachtelijke verkeer vergemakkelijkt werd en het veiligheidsgevoel bij de inwoners was toegenomen.

Die grote concentratie aan mensen, handel en wandel gaf aan Wenen een metropolitische flair. Het was niet alleen een moderne maar ook een rijke stad, met veel luxe en comfort. Ook aan het einde van de achttiende eeuw kleurden de vele dure winkels en chique cafés en restaurants het stadsbeeld. Dit stond in schril contrast met de voorsteden die armetierig, vuil en onhygiënisch waren. Onder meer door een ernstig probleem met het drinkwater waren de levensomstandigheden in die voorsteden erg bar, zodat het sterftecijfer er aanzienlijk hoger lag dan in om het even welke andere Europese grootstad.

De top van de Weense maatschappelijke piramide werd echter nog steeds bezet door het hof en de adel. Waarbij het hof steeds minder op de voorgrond trad en zich terugtok in buitensteedse cocons zoals Schönbrunn, Laxemburg en Favorita. Keizerin Maria Theresia had bovendien besloten er een sobere levensstijl op na te houden en de representatieve, en dus cultureel georiënteerde aspecten van het ambt tot het absolute minimum te beperken. Haar opvolger, de asceet Joseph II, voerde deze no-nonsensepolitiek radicaal door, met het gevolg dat de leden van de adel de voortrekkers werden van het sociale en culturele leven.

Flaneren

Hoewel ze slechts een kleine groep vormde, was de adel dus heel belangrijk voor Wenen. Het ging om twintig families met een ‘prinselijke’, zeventig families met een ‘graaflijke’ en nog eens zestig baronnen met een ‘vrijheerlijke’ status. Zij haalden hun inkomsten uit de grote landerijen die zij de voorbije eeuwen hadden verworven door het leveren van hand- en spandiensten aan de keizer. De Esterházy’s waren duidelijk de rijksten: zij bezaten 400.000 hectaren grond – een gebied dat iets groter was dan een gemiddelde Belgische of Nederlandse provincie – en heersten over 45.000 gezinnen. Het bracht hen jaarlijks ongeveer 700.000 gulden (een slordige twintig miljoen euro) aan belastingvrije rente op. Ook de families Schwarzenberg, Kinsky, Lobkowitz, Waldstein en Lichnowsky hadden exorbitante inkomsten.

In deze omstandigheden is het niet verwonderlijk dat de aristocraten een nogal eigen opvatting hadden over de manier waarop zij een zin aan hun leven moesten geven. Een adellijke ‘werkte’ niet, hij ‘bracht zijn dag door’ met activiteiten waarvan het belang werd bepaald door conventies binnen de kaste. Het bijwonen van religieuze plechtigheden, het flaneren door de binnenstad, het maken van uitstapjes naar de Prater – het pretpark ten noorden van de stad – het afleggen van diverse bezoekjes aan cafés en restaurants. Het bijwonen van concerten, theatervoorstellingen, bals en andere assemblees, en het volbrengen van actes de présence bij de evenementen die de andere leden van de adel organiseerden. Dat konden prestigieuze concerten zijn door de eigen muziekkapel, een blazersensemble of een privé-pianist. In enkele gevallen – bijvoorbeeld bij de families Auersperg en Lobkowitz – ging het zelfs om volledige operavoorstellingen.

Maar deze lichtvoetige vrolijkheid en overspannen oppervlakkigheid waren slechts schijn. Zij camoufleerden een fundamenteel gevoel van tristesse dat deels met het wezen van de Weners en deels met het tijdsklimaat te maken had, en de treffende naam ‘Weltschmerz’ kreeg. De Weense aristocraten worstelden immers niet alleen met een ongedefinieerd fin-de-sièclegevoel, maar vooral met een diepgewortelde wanhoop over het feit dat andere tijden op komst waren. Dat zij hun greep op de samenleving aan het verliezen waren en dat hun decadente levensstijl niet lang meer te handhaven viel. Het virtuoze consacreren van het moment was het enig mogelijke alternatief voor dit gevoel van impasse, een buffer tussen de nostalgische verheerlijking van het verleden en het gebrek aan toekomstperspectief.

Huurpiano

1792 was dus een scharniermoment in de Oostenrijkse geschiedenis. Met de dood van Leopold II was de laatste hoop op een milde en niet confronterende modernisering van het verouderde regime verdwenen. Het repressieve en restauratieve beleid van Franz II dat volgde, was tegelijk nostalgisch en non-productief. Het kon niet camoufleren dat Oostenrijk in een overgangsstadium was terechtgekomen: het oude ‘was niet meer’ en het nieuwe ‘was nog niet’. Dat Beethoven zich precies op dit moment in Wenen vestigde, is toevallig maar ook betekenisvol. Voor gewone mensen zijn zulke overgangsperiodes zorgwekkend en zelfs beangstigend. Voor grote kunstenaars zijn zij echter een vruchtbare voedingsbodem.

Beethoven arriveerde in Wenen op zaterdag 10 november 1792. Het was weliswaar niet erg koud, maar door de dichtbewolkte hemel hing er in de stad een ongezellige en zelfs akelige atmosfeer. In de herfst en de winter kan Wenen donker en zwaar zijn, de dagen zijn erg kort en de avond begint meestal ’s middags. De mensen zoeken dan de gezelligheid van de cafés, maar als je er niemand kent, wordt melancholie de beste vriend. De eerste dagen waren moeilijk. Beethoven moest zich bezighouden met een hele reeks praktische problemen: zijn verblijfsvergunning regelen, nieuwe en vooral warme kleren kopen, voor hout zorgen om zich te verwarmen, en last but not least, een piano huren. Dit laatste was op zichzelf geen onoverkomelijk probleem omdat er destijds in Wenen een grote markt bestond in huurpiano’s. Weners verhuisden immers dikwijls – ook Beethoven zal dat veel doen. Enkel de meest persoonlijke zaken – kleren, boeken, schilderijen en elementair huisraad – werden dan meegesleept, terwijl het basismeubilair gewoon door de verhuurder ter beschikking werd gesteld.

Piano’s hoorden daar vanzelfsprekend niet bij, zodat wie over een klavier wou beschikken, aangewezen was op dat specifieke circuit van huurinstrumenten. Dit was overigens een zeer bloeiende en lucratieve markt, omdat Wenen aan het eind van de achttiende eeuw naar schatting zesduizend amateur-pianisten en een driehonderdtal professionele pianoleraars telde – er waren meer pianoleraren dan artsen. Daar stond wel tegenover dat de kwaliteit van de meeste huurpiano’s nogal aan de lage kant was, zodat Beethoven enige moeite had een instrument te vinden dat aan zijn hoge eisen voldeed. Hij heeft er verhoudingsgewijs veel geld voor moeten neertellen.

Het leven in Wenen was duur. Beethoven probeerde daarom zeer prijsbewust te leven en hield in de beginmaanden een soort kasboek bij, in de hoop een precies overzicht van zijn uitgaven te behouden. Maar tegelijkertijd trakteerde hij zichzelf op luxeproducten als koffie, cacao, suiker en cosmetica zoals pommade en poeder. Hij kocht ook mooie en dure kleren, zijden kousen en prachtige laarzen en schoenen, omdat hij snel aanvoelde dat de Weense burgers veel belang hechtten aan uiterlijk voorkomen en mooie kleren. Om zich goed te integreren, schafte hij op een bepaald ogenblik zelfs een ouderwetse pruik aan. Dezelfde intentie om zich sociaal aangepast te gedragen, moet aan de basis hebben gelegen van zijn beslissing danslessen te nemen. Iemand moet hem gezegd hebben dat de vele bals in Wenen uitgelezen gelegenheden waren om zich een plaats in de samenleving te verwerven. Wie in Wenen niet kon dansen, was sociaal gehandicapt. Dit is vandaag niet anders.

Beethoven was dus verplicht om geld bij te verdienen, hetzij via het geven van lessen, hetzij door het laten drukken van bepaalde (piano) composities uit zijn Bonnse tijd. Maar dat was kennelijk niet genoeg, zodat hij zich meermaals zorgen heeft gemaakt over zijn financiële toestand. Hij zou aan deze periode van zijn leven een bijna existentiële angst voor geldgebrek overhouden.

UIT: JAN CAEYERS, BEETHOVEN. EEN BIOGRAFIE, DE BEZIGE BIJ, AMSTERDAM, 670 BLZ., 45 EURO.

DOOR JAN CAEYERS

Om zich goed te integreren, schafte hij op een bepaald ogenblik zelfs een ouderwetse pruik aan.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content