De milieuramp in de Golf van Mexico toont aan hoe groot de risico’s van de offshore oliewinning zijn. De concerns boren in almaar grotere diepten in de oceaan om

de laatste vaten olie aan de zeebodem te ontrukken.

De olie, die nu in roodbruine slierten over de Golf van Mexico trekt, heeft een lange weg afgelegd. Wie hem wil natekenen, moet 1500 meter diep in de oceaan duiken, door een dikke laag modder dringen en vervolgens door hard zout stoten. Meer dan vier kilometer onder de zeebodem, in steenlagen die miljoenen jaren oud zijn, bevindt zich het zwarte goud. Het is kokend heet.

Het is een helse trip, maar concerns als BP, Shell, Exxon Mobil en Chevron schrikken er niet voor terug om die trip almaar vaker te maken. Wie over de plek vliegt waar eind april het booreiland Deepwater Horizon zonk, ziet aan de horizon dozijnen boorplatforms uit het water priemen, als speelgoed in een badkuip.

Volgens een actuele schatting van de Amerikaanse regering liggen ongeveer 60 miljard barrel olie (1 barrel is 159 liter) onder de oceaanbodem van de Golf van Mexico opgeslagen. Die reusachtige voorraad is voldoende groot om Amerika’s economie, zijn trucks, Chevrolets, Learjets en Boeings, zijn chemie- en grondstofindustrie gedurende bijna een decennium draaiende te houden. Maar hoe riskant is de oliewinning onder de oceaan? De explosie van de Deepwater Horizon, die enorme gevolgen heeft en waarbij elf mensen om het leven kwamen, maakt dat de uitdagingen van de offshore winning in het brandpunt van de belangstelling staan.

Volgens BP-chef Tony Hayward ( zie kader) werkt de energie-industrie hier aan de limieten van geologie, geografie en technologie. De gevolgen van het ongeluk zullen over vele jaren nog merkbaar zijn.

Zowat 10.000 helpers voerden een koortsachtige strijd om de olie van de stranden weg te houden nadat eerste olieresten de stranden van de Chandeleur Islands, een onbewoonde archipel voor de kust van Louisiana, bereikt hadden. Vliegtuigen van het type Lockheed C-130 sproeiden tonnen Corexit, een chemische cocktail die het olietapijt zou moeten oplossen maar die, naar men nu vreest, zelf de biotoop van de oceaan beschadigt. Visserij en toerisme rekenen met verliezen die in de miljarden lopen.

Een golf van klachten overspoelt BP en Transocean, de firma die Deepwater Horizon exploiteert. ‘In de Golf van Mexico is precies datgene gebeurd waarvoor we al altijd gewaarschuwd hebben’, aldus de kritiek van geoloog Klaus Bitzer van de Association for the Study of Peak Oil and Gas. ‘Er werd aan dingen geraakt die men beter laat rusten.’

Wanneer men in almaar dieper water gaat boren, zullen zulke rampen steeds meer voorkomen. Weliswaar is nu nog niet duidelijk welk aandeel BP aan de catastrofe heeft, maar volgens Bitzer treft de industrie het verwijt dat ze op een halsstarrige manier weigert om met de werkelijkheid rekening te houden bij het beoordelen van de toekomstige mogelijkheden qua oliewinning.

Olierijke oceaanbodems omspannen de aarde. De wateren voor Madagaskar, voor de Hoorn van Afrika, voor Groenland, ten zuiden van het Arabische schiereiland of langs de continentale randen rond de Atlantische Oceaan: expert Mark Riding van de olie-exploitatiefirma Schlumberger noemt ze in de mei-editie van het brancheblad Offshore allemaal ‘rijpe doelen voor de boorkop.’

Zo wordt de diepzee het avontuurlijke speelterrein voor ingenieurs en energiemarktstrategen. De geestdrift is echter uit nood geboren. Want de multinationals zouden het nauwelijks wagen om vrijwillig de moeilijk bereikbare onderzeese voor-raden te ontsluiten. Maar ze hebben geen andere keuze. Want sedert ongeveer vijf jaar stagneert de globale oliewinning bij ongeveer 85 miljoen barrel per dag. ‘Ondanks onze uiterste inspanningen en enorme investeringen’ aldus Sadat al-Husseini, gewezen vicepresident van de oliemaatschappij Saudi Aramco, is het niet gelukt ‘deze productiehoeveelheid te overschrijden’.

Een groot deel van de globale aardolie wordt gepompt uit velden die gedeeltelijk al meer dan zestig jaar geleden zonder grote technologische inspanningen gevonden werden. Maar nu moeten de prospectors met dure methoden zoeken naar velden die op ontoegankelijke plekken liggen en die oliehoeveelheden leveren die vroeger als marginaal werden beschouwd.

Nationale reuzen

Vooral westerse ondernemingen missen intussen de toegang tot gemakkelijke, goedkope en veelbelovende bronnen in Azië en Latijns-Amerika. Die zijn intussen allemaal het eigendom van nationale oliemaatschappijen. Ze heten Saudi Aramco (Saudi-Arabië), Gazprom (Rusland), NIOC (Iran) of PDVSA (Venezuela) en staan onder staatsvoogdij. Zij zijn de ware reuzen in de business, want ze controleren meer dan drie vierde van de globale reserves. Als het concern Saudi Aramco op de beurs genoteerd zou zijn, zou het veruit de rijkste firma ter wereld zijn.

Die nationale reuzen blijven afstand houden van de oliebaronnen in Houston, Londen of Den Haag. Ze laten zich niets meer dicteren door westerse firma’s, van wie ze het geld en de knowhow niet nodig hebben. Als ze op de nieuwste exploitatietechnieken een beroep willen doen, engageren ze speciale firma’s als Schlumberger, Halliburton of Transocean.

‘Big Oil’, zoals de oude private concerns nog altijd genoemd worden, controleert nauwelijks nog tien procent van de globale olie- en gasreserves. Voor BP en co blijven alleen nog de omslachtige, dure en gevaarlijke projecten over. Uit pure nood wagen deze concerns zich aan de uiterste limieten en doen een greep naar voorraden die niemand anders durft te beroeren.

Deze concerns investeerden miljarden om door te dringen tot diepten die vroeger ondenkbaar waren. Elke nieuwe exploratiemethode wordt door de industrie toegejuicht omdat ze het tijdstip uitstelt waarop de oliestroom opdroogt.

Al lang maken de oliemaatschappijen geen gebruik meer van platforms die vast op de oceaanbodem verankerd zijn. Zwemmende monsters, zogenaamde halfduikers, schommelen op de oceanen en hebben kilometers water onder zich. Spuitkolommen uit speciaal staal of extreem vast koppelingsmateriaal leiden naar diepten waar het extreem donker is. Normale leidingen zouden er barsten onder hun eigen gewicht.

Op een diepte van 1500 meter heerst een watertemperatuur van vijf graden, maar de olie komt er bijna kokend uit de grond. Het gevolg is dat het materiaal extreem belast wordt.

En de ingenieurs dalen almaar dieper af. De Deepwater Horizon werd in 2001 gebouwd. Het was toen een van de modernste boorplatforms ter wereld. Het kon golven van twaalf meter en winden met or-kaankracht trotseren. Het opereerde zelfs al in diepten van bij de 3000 meter.

De risico’s zijn aanzienlijk. ‘Naarmate je dieper gaat, nemen de technische booreisen enorm toe,’ legt Tim Robertson van de adviesfirma Nuka Research and Planning Group uit Seldovia in Alaska uit. Vaak vormen de krachtige dieptestromingen een belasting voor de spuitkolommen. Ook moet de olie zo heet mogelijk worden gehouden om te verhinderen dat het daarin voorkomende aardgas samen met het zeewater tot zogenaamde gashydraten bevriest en de leidingen verstopt.

Vooral de enorme druk in de onderaardse reservoirs maakt het werk erg gevaarlijk. De oliefirma’s boren in gesteente waarin op elke vierkante centimeter het gewicht van een auto uit de middenklasse drukt. Als tijdens het boren in zo’n olie- of gasbron doorgestoten wordt, bestaat het gevaar dat de brandstoffen ongecontroleerd en met de kracht van een ontploffing opspuiten.

De ingenieurs proberen deze gevaarlijke ‘ blow-out’ te voorkomen door voortdurend boorwater in het boorgat te persen. Deze speciale vloeistof moet onder dezelfde druk staan als het gas en de olie die naar boven spuiten, wat een uiterst netelige onderneming is.

Tot een gevreesde blow-out is het vermoedelijk ook op de Deepwater Horizon gekomen. De oorzaak zou kunnen liggen in de cementwerken waarmee de arbeiders van de exploratiefirma Halliburton het boorgat probeerden te stabiliseren. De techniek is gevaarlijk: bij het verharden ontstaan scheuren in het cement waardoor olie en gas met oerkracht kunnen ontsnappen. Een vonk volstaat dan om een explosie te veroorzaken.

Is het werkelijk verantwoord om zulke risico’s te nemen? Critici beweren dat de branche een roekeloos spel speelt ten koste van het milieu. Bovendien zijn de kosten van het offshore boren even astronomisch als de technische uitdagingen. De waarde van de Deepwater Horizon bedroeg ongeveer 560 miljoen dollar. Een boring zoals die door het olieplatform op het moment van het ongeluk werd uitgevoerd, kost zo’n 100 miljoen euro, en dat voor een relatief onooglijk olieveld dat slechts enkele miljoenen vaten bevat.

Ongeveer 30 procent van de globale olieproductie wordt nu al offshore gewonnen. Maar minder dan 1 procent van de wereldproductie stamt uit voorraden die in een diepte van meer dan 1500 meter gewonnen worden.

Talrijke oliemaatschappijen verwachten nochtans dat diepzeeolieboringen een grote toekomst hebben. Tussen 35 en 65 dollar per vat kost de exploitatie van de diepzeeolie, aldus een schatting van het Internationale Energie Agentschap vorig jaar. Maat de olieprijs bedraagt nu al 80 dollar. Vandaar dat de wateren voor Brazilië en West-Afrika voor expert Riding ‘ hot spots’ van de opbloeiende offshore branche vormen. Ook de Golf van Mexico gold tot nog toe als een aantrekkelijk doel. De olie-industrie zal dus wel verdergaan op de ingeslagen weg, ondanks de nieuwe rampen die in het verschiet liggen.

© Der Spiegel (vertaling en bewerking Piet De Moor)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content