Vier jaar geleden kreeg Michiel het verdict: hij heeft geen zaadcellen. Ondertussen zijn hij en zijn vrouw Louise de trotse ouders van Oscar en Liv. Dankzij een spermadonor. ‘Een donor voelde beter dan adoptie’, zegt Michiel. Maar wat doet zo’n ingreep met een koppel? Wanneer vertel je het aan je kind? En welke plaats krijgt de donor in je gezin? Nieuw onderzoek van de KU Leuven doorbreekt het taboe.

‘U hebt geen zaadcellen’, zei hij zonder enige tact, zoals dokters dat kunnen.’Excuseer?’ antwoordde Michiel. ‘We hebben niets gevonden in uw sperma. U kunt geen kinderen krijgen. Als u een baby wilt, zult u adoptie of een spermadonor moeten overwegen.’

Michiel (31) weet nog precies waar en wanneer de realiteit hem in het gezicht sloeg: oktober 2009, in een vluchtig aangewezen kamertje in een groot Vlaams ziekenhuis, afdeling fertiliteit.

‘Ik wist dat sperma van mindere kwaliteit kan zijn’, zegt hij. ‘Dat een ivf-behandeling soms nodig is om koppels met een kinderwens vooruit te helpen. Maar dat ik absoluut géén zaadcellen zou hebben – niks, nul – ik wist niet eens dat een gezonde man zoiets kon overkomen.’

Twee maanden en heel wat twijfels later: tweede opinie, ander ziekenhuis. ‘Daar is het kamertje’, hadden ze gezegd. ‘Je kent het wel.’

Andere dokter, maar de diagnose bleef dezelfde. Azoöspermie, geen zaadcellen. Onverklaarbare onvruchtbaarheid, luidde het. ‘Kan van alles zijn’, zei de androloog.

‘De dokters vonden mutaties in mijn DNA’, zegt Michiel. ‘Maar niet op plaatsen die gevolgen kunnen hebben voor je vruchtbaarheid. Ik heb nog een teelbalbiopsie laten doen, maar die wees ook niets uit. Ik kan je verzekeren: te horen krijgen dat je nooit kinderen zult hebben van eigen vlees en bloed, dat komt hard aan. Je beseft pas echt hoe graag je kinderen wilt wanneer ze je die optie ontnemen.’

En zo begint het. De zoektocht naar een familie die je je eigenlijk niet wilt voorstellen. Dan komen de vragen waarvan je hoopte dat je ze nooit zou hoeven te stellen. Dingen waar je als koppel niet over wilt nadenken, tot het je enige optie blijkt voor een gezin. Adopteren dan maar, of langs de spermabank?

Voor de vruchtbare buitenwereld lijkt het vaak allemaal niet zo moeilijk: ‘Ach, als de kinderen maar gezond zijn.’ Maar je onvruchtbaarheid incasseren en genoegen nemen met een toekomstbeeld dat er maar half zo mooi lijkt uit te zien, het is allesbehalve eenvoudig.

‘Een donor voelde beter dan adoptie’, zegt Michiel. ‘Louise kan kinderen krijgen. Dat die voor vijftig procent haar genen zouden erven, was het enige wat mij op dat moment een beetje rustig kon maken.’

De keuze voor donorconceptie gaat gepaard met veel vragen, verdriet en angst. Daar konden Louise en Michiel nergens mee terecht, hoewel er sinds 1950 in België al duizenden succesvolle zwangerschappen met donorsperma plaatsvonden (precieze cijfers zijn niet bekend). De ziekenhuizen gaven hen weinig informatie over de concrete stappen van de behandeling. Psychologische begeleiding kregen ze er amper. Andere ouders met donorkinderen die hen gerust konden stellen, kenden ze niet. Eindeloos googelen op zoek naar boeken die nog niet geschreven zijn, het werd een dagelijkse realiteit. En ondertussen leek de rest van de wereld zich vlotjes voort te planten – ‘van de eerste keer raak!’

‘Wat als het een zwarte baby is?’

Als de media het over sperma- of eiceldonatie hebben, gaat het vaak over donorkinderen die, eens wat ouder, meer willen weten over hun biologische vader of moeder. Of over Deense spermabanken waar een groot deel van Europa zaad gaat shoppen omdat je er, in tegenstelling tot in België, ook persoonlijke info krijgt over de donoren, zoals een uitgebreid profiel, babyfoto en een audio-interview.

Maar hoe mensen omgaan met hun onvruchtbaarheid, hoe ouders zich voelen bij een kind dat biologisch niet van hen is, de angst over hun band met dat kind, en welke plaats zo’n donor inneemt in een relatie en een gezin, daar wordt over gezwegen. Er bestaat amper onderzoek naar.

Astrid Indekeu, psychologe en seksuologe, interviewde daarom voor haar doctoraatsonderzoek aan de KU Leuven honderd heteroseksuele koppels die met de hulp van een donor hun kinderwens vervulden. Ook Michiel en Louise werden meermaals geïnterviewd. ‘In onze westerse cultuur hechten we veel belang aan de genetische band tussen gezinsleden’, zegt Indekeu, die onlangs haar doctoraatsonderzoek afrondde. ‘Het idee dat de biologische vader of moeder de echte ouder is, is heel dominant. Daarom wilde ik weten welk psychologisch proces ouders doormaken die een beroep doen op een donor om hun gezin te stichten.’

Indekeu sprak hen op verschillende momenten: voor de vruchtbaarheidsbehandeling, in de laatste maanden van de zwangerschap, kort na de geboorte, en toen de kinderen ouder waren dan een jaar. Ze zag hoe de angst die veel koppels in het begin voelen, evolueerde naar een nieuw zelfvertrouwen en onvoorwaardelijke liefde voor hun kind.

‘Ik was vooral geïnteresseerd in hoe mannen hun onvruchtbaarheid beleven’, zegt Indekeu. ‘De media focussen meestal op vrouwen en eiceldonatie. Conceptie met donorsperma zit nog veel meer in de taboesfeer. Vooral door seksuele connotaties: het zaad wordt verkregen door masturbatie in een kamertje, de vrouw raakt zwanger van een andere man zonder er seks mee te hebben, en er is de onterechte link tussen mannelijke onvruchtbaarheid en impotentie.’

Uit haar interviews bleek dat de diagnose veel mannen tijdelijk een lager zelfbeeld bezorgt. Ze voelen zich minder man, hebben vaak een schuldgevoel tegenover hun partner en vragen zich af of ze hun kind wel graag zullen zien.

‘Ik heb me afgevraagd of Louise mij nog zou willen, nu ik haar geen kinderen kon geven’, zegt Michiel. ‘Dat het zaad van een ander nodig was om mijn familie te stichten, daar kon ik in het begin niet over nadenken zonder kwaad te worden. Ik vond het zelfs een degoutant idee.’ Maar Louise (33) bleef. ‘We zijn zelfs dichter naar elkaar toe gegroeid.’ Wanneer ze eindelijk zwanger raakt, na de vierde donorpoging, duiken wel andere twijfels op. ‘Wat als ons kind helemaal niet op Michiel zou lijken? In het ziekenhuis konden ze alleen beloven dat ons kindje onze bloedgroep zou hebben. Om met uiterlijke kenmerken rekening te kunnen houden, zoals haarkleur en kleur van de ogen, is het aanbod aan Belgische donoren vaak te klein. Wat als we een zwarte baby zouden krijgen? Of een rosse? Rood haar zit helemaal niet in onze families.’

‘Over een Deense spermabank, waar je meer uiterlijke trekken kunt kiezen, is ons in het ziekenhuis nooit iets gezegd’, zegt Michiel. ‘Niet dat we daarvoor gekozen hadden. Hoe meer we toen hadden geweten over de donor, hoe meer het aangevoeld zou hebben alsof er een andere man in het spel was.’

‘Ik was meteen verliefd op hem’

Met clichés over roze wolken kom je bij wensouders, zoals dat dan heet, het best niet af. Moppen van het niveau ‘Ik zal eens komen tonen hoe je een vrouw zwanger maakt’ zijn dom en misplaatst. Terwijl anderen in blijde verwachting zijn, vraagt de onvruchtbare ouder zich af of hij wel ouderlijk gezag zal hebben over een kind dat niet ‘echt’ van hem is. ‘Zal ik mijn zoon die fuif of die iPhone wel kunnen verbieden als hij weet dat ik niet zijn echte vader ben? Met zulke vragen zitten ouders vaak’, zegt Astrid Indekeu.

Maar tussen de twijfels door worden voorzichtig de suikerbonen besteld. Het geboortekaartje wordt ontworpen. Het wiegje geïnstalleerd, de ziekenhuiskoffer gevuld. En dan wordt je kind geboren. En voel je, tegen alle verwachtingen in, wat elke prille ouder ervaart: euforie, tranen en een intuïtief ouderinstinct.

‘Ik was meteen stapelverliefd op Oscar’, zegt Michiel. ‘Ik hield hem vast en hij voelde gewoon aan als mijn zoon. Alsof het een biologisch kind was. Intenser misschien zelfs, omdat je weet hoeveel moeite het je heeft gekost. Eens die baby er is, lijkt alles waar je zo bang voor was plots zo onbelangrijk.’

‘Sommige ouders die ik interviewde, waren ervan overtuigd dat de liefde tussen een kind en zijn biologische ouders onvoorwaardelijk is’, zegt Indekeu. ‘Alsof je bij sociaal ouderschap, zoals dat dan heet, maar moet afwachten of je kind ’s avonds wel blij is je te zien als je thuiskomt van je werk. Dat is niet zo. Naarmate het kind groter wordt, groeien ook de gezinsbanden en zag ik de onzekerheid van ouders afnemen.’

Louise: ‘Hij lijkt echt op zijn papa’, zeggen mensen dan die van niets weten. Oscar is nu drie, en ja, hij is ros. (lacht) Ach, als je zwanger bent, hoop je dat je kind iets weg heeft van zijn ouders. Maar eens het geboren is, kun je je niet voorstellen dat het er anders zou uitzien. Nu Oscar wat ouder wordt, zie ik inderdaad dat hij op Michiel lijkt. Hij herhaalt wat zijn papa zegt, doet hem na. Kinderen kopiëren echt het gedrag van hun ouders.’

‘Oscar is gewoon ons kind’, zegt Michiel. ‘En behalve zijn haarkleur zijn er zo veel andere dingen die we hem kunnen meegeven die typisch zijn voor ons gezin. Hoeveel kinderen zijn er ook niet die totaal niet op hun biologische ouders lijken?’

‘De bakker hoeft dit niet te weten’

Wanneer het kind leert spreken, begint voor donorfamilies een nieuwe moeilijke fase. Vertel je je kind op een bepaald moment dat je genetisch niet zijn vader of moeder bent? Hoe dan, en wanneer? En moet iedereen het dan ineens weten? ‘Aan niemand iets vertellen, is meestal geen optie’, zegt Indekeu. ‘De meeste koppels willen hun angst en twijfel kwijt bij naaste familie en vrienden. Velen denken voor de donorconceptie dat ze hun kind later niet zullen inlichten. Maar ouders die meer zelfvertrouwen krijgen in hun ouderrol, willen beetje bij beetje meer mensen inlichten, ook hun kind.’

‘Louise heeft vrij snel aan haar ouders verteld dat we geen kinderen konden krijgen’, zegt Michiel. ‘Ik heb daar langer over gedaan. Ik was dan ook de oorzaak van het probleem, zoiets geeft je zelfbeeld een knauw. Tijdens de zwangerschap waren alleen onze ouders, naaste familie en een paar goede vrienden op de hoogte. Nu zitten we in een stadium waarin we graag opener zouden communiceren, maar eenvoudig is dat niet. De meter van ons tweede kindje, Liv, is bijvoorbeeld nog niet op de hoogte. Ook al is ze mijn nicht. Er zijn al momenten geweest waarop ik het haar wilde vertellen, maar het blijft lastig om die stap te zetten.’

‘Wie licht je in en wie niet, dat is de moeilijkste afweging’, zegt Louise. ‘Wat in ons gezin gebeurt is geen geheim, maar het is wel privé. De bakker hoeft dit niet te weten. En op het werk wil ik niet “die van dat donorgezin” zijn. Maar wat met de juffen op school?’ Michiel: ‘Stel dat je kind het weet maar zijn juf niet, en je kind zegt er iets over in de klas. Wat als de juf conservatief reageert en je kind in de war brengt? Het is soms moeilijk in te schatten hoe mensen zullen reageren. Al hebben we nog geen negatieve reacties gekregen.’

Het kind informeer je volgens Indekeu het best al op jonge leeftijd. ‘Ouders denken vaak dat ze op een bepaald moment hét gesprek met hun kind moeten voeren. Maar in realiteit vertel je het verhaal altijd in kleine stapjes. Naarmate het kind het beter begrijpt of ernaar vraagt, geef je steeds meer info.’

‘Ik heb veel gehad aan het onderzoek van de Nieuw-Zeelander Ken Daniels’, zegt Michiel. ‘In Nieuw-Zeeland en Australië is donorconceptie al lang geen taboe meer. Van Daniels heb ik onthouden dat het gesprek het best niet draait rond hoe je kind gemaakt is, want dan duw je het in een hoekje. Beter is vertellen over hoe families tot stand komen. En daar bestaat een leuk kinderboek over, Recipes of How Babies Are Made. Aan de hand van illustraties wordt daarin eerst uitgelegd hoe je met tien verschillende recepten een cake kunt maken. Daarna worden tien manieren getoond waarop je vandaag een familie kunt beginnen. Van adoptie tot nieuw-samengestelde gezinnen. Oscar bladert er soms door.’

‘Het verhaaltje zal geleidelijk aan wel blijven hangen’, zegt Louise. ‘Natuurlijk willen we onze kinderen vertellen hoe ons gezin er gekomen is. Stel je voor dat ze het van een zatte nonkel moeten horen. Maar het is goed dat we dat in schijfjes kunnen doen. Zo kunnen Michiel en ik ook oefenen hoe we het best over de donor spreken. Moeten we hem misschien anders benoemen? Maar hoe dan? “De meneer” is ook zo raar. En je wilt geen term gebruiken die naar een papa of vader verwijst.’

‘Het maakt je niet meer ongelukkig’

En zo verschuift ‘de donor’ langzaam naar de achtergrond. De man of vrouw die eerst een bedreiging lijkt voor je toekomst, verandert in een voetnoot. Een belangrijke voetnoot, dat wel. Maar eens het kind er is, doen zijn ouders gewoon wat alle ouders doen. ‘Het is best grappig hoe je beeld evolueert’, zegt Michiel. ‘Voor je kinderen geboren zijn, is die donor iets negatiefs. In het ziekenhuis zag ik in elke man een potentiële donor. Iedereen was verdacht.’

‘Ik kon bij de bakker staan en denken: hopelijk is het niet die man achter mij’, zegt Louise. ‘Zulke gedachten hadden we in het begin heel vaak. Maar als je baby er eenmaal is, valt die angst weg. Het is tenslotte dankzij de mannen en vrouwen die willen doneren dat gezinnen als het onze kunnen bestaan.’

‘Je denkt er elke dag nog wel aan’, zegt Michiel. ‘Er wordt altijd wel iets gezegd of gedaan waardoor het door je hoofd flitst dat er een donor in het spel is. Maar het maakt je niet langer ongelukkig. Ik hou zo veel van mijn kinderen dat ik soms zelfs wou dat we meer informatie hadden over die man, voor later, als ze vragen zouden hebben. We weten bijvoorbeeld niet of er bepaalde ziekten in zijn familie circuleren. Maar tegelijk: wie zijn lief op café ontmoet, weet ook niet of die persoon ooit kanker zal ontwikkelen.’

Dat ze het ouderschap misschien wel bewuster ervaren dan andere ouders, dat geloven Michiel en Louise wel. ‘Voor je een donorbehandeling begint, moet je op gesprek bij een fertiliteitsbegeleider’, zegt Louise. ‘Die vraagt dan of je het erg zou vinden als je kind later vuilnisophaler wordt. (lacht) Voor ons was dat een vrij absurd gesprek, in die onzekere beginfase. Maar het zet je wel aan het denken over bepaalde dingen.’

Uit het onderzoek van Astrid Indekeu ontstond de vzw Donorfamilies. Een idee van de ouders zelf. ‘Het is een platform voor wensouders, hun vrienden en familie’, zegt Michiel. ‘Hopelijk vinden ze op onze website de antwoorden op alle vragen waar wij in het begin ook mee zaten, en de vragen die we in de toekomst nog zullen hebben. De bedoeling is om donorfamilies steun en informatie te bieden doorheen alle fasen van hun gezinsvorming.’

Louise en Michiel wilden hun verhaal graag kwijt ‘om het taboe rond onvruchtbaarheid te doorbreken.’ Maar hun echte namen gaven ze toch liever niet. En de foto kon maar beter wazig zijn. ‘Maar als iemand mij toch herkent en mij zou aanspreken,’ zegt Michiel, ‘ben ik klaar voor een gesprek.’

www.donorfamilies.be

DOOR ELKE LAHOUSSE, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘Je beseft pas hoe graag je kinderen wilt wanneer ze je die optie ontnemen.’

‘Hoe meer we toen hadden geweten over de donor, hoe meer het aangevoeld zou hebben alsof er een andere man in het spel was.’

‘De begeleider vroeg ons of we het erg zouden vinden als ons kind later vuilnisophaler wordt.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content