Een moordaanslag en bommen in Teheran hebben de Iraanse reformisten met hun neus op de werkelijkheid gedrukt.

Met Saied Hajjarian, een nauwe medewerker van president Mohamad Khatami, sinds meer dan een week in coma (een schutter op een zware motor trof hem in zijn hoofd), is in Teheran een domper gezet op de feestvreugde na de door de hervormingsgezinden gewonnen verkiezingen. Als het volk er iets wil vieren, wordt het altijd wel tot de orde geroepen middels bommen en moordaanslagen, zo lijkt het wel.

Of Hajjarian – een invloedrijk man in de reformistische vleugel, baas van het dagblad Sobh-e Emrooz, én voormalig hoog ambtenaar bij het ministerie van Informatie – alsnog herstelt, was eind vorige week niet duidelijk. Wel zag het ernaar uit dat de Iraanse politiek in een nieuwe fase zit: het feest is uit, de schutter heeft zijn doel niet gemist.

President Khatami heeft dadelijk de ’terroristen’ veroordeeld, die trouwens al ‘geweigerd waren door het volk’ (een verwijzing naar de harde conservatieven die de verkiezingen hebben verloren), en een onderzoek tot op het bot beloofd. De president is heel populair, maar de kranten – en de mensen – menen allang te weten wie de moordenaars zijn: dat is onder meer de ayatollah Yazdi in Qom. Hij is de chef van de theologische school en een conservatief onder de conservatieven. Van hem wordt beweerd dat hij de fatwa’s heeft geleverd, de religieuze toelating voor de fysieke eliminatie van een hele reeks intellectuelen, schrijvers en andere ‘voorstanders van tolerantie, democratie en vrijheid’.

In Teheran wijzen de geruchten naar de geheime diensten: wist Hajjarian te veel van die moorden, en stond hij op het punt de waarheid te publiceren? En weer staat president Khatami voor het dilemma: als hij niet hoog genoeg grijpt in deze zaak zal hij het vertrouwen van de mensen verliezen. Maar als hij te hoog grijpt, krijgt hij de conservatieve reactie over zich heen. De crisis is nog jong, maar zeker dreigend.

Ter vergelijking: in dezelfde periode deden de ‘klassieke’ terroristen, de Volksmoedjahedien een schertsaanval – zij het met echte mortieren – op een gebouw van de Revolutionaire Wacht in Noord-Teheran. Ze raakten iets anders, er was wat materiële schade, er vielen een paar gewonden. Maar omdat de moedjahedien nu eenmaal bekend zijn als een bende moordenaars, maakte men over hun bommen relatief veel minder ophef dan over de duistere keten van ‘de seriemoorden’, die men met de geheime dienst in verband brengt.

NATIONALISTISCHE SLOGANS

Een vergelijkbare politieke crisis was er in juli vorig jaar. Die begon met een studentenprotest aan de universiteit van Teheran, dat keihard werd onderdrukt met nachtelijke raids van politie en knokploegen op de slaapzalen. Daarbij zijn toen doden gevallen. Vervolgens zijn de studenten uit de bol gegaan en zes manifestatiedagen – inclusief straatgevechten – later was volgens een overigens bedaard academisch waarnemer ( ‘voor de studenten was dit een kans om te ontploffen, en dat deden ze dan ook’) het regime zelf in gevaar: de manifestanten betoogden tegen het hart van het regime, tegen de Gids. President Khatami stond voor een dilemma: uiteindelijk kwamen deze studenten voor hém op, maar als hij ze steunde of ze liet betijen, dan zouden de basidji en de revolutionaire wacht erin vliegen, en dan zou er héél veel bloed vloeien. Khatami, zegt men, en de Gids, Ali Khamenei, zijn toen samen tussenbeide gekomen, en de rellen hielden op. Maar is nu de president teruggekrabbeld, of is de Gids redelijker geworden? Die discussie duurt nog voort.

Een interessant aspect aan die studentenbetogingen was het opduiken, opeens, van portretten van Mossadegh in de manifestaties, het scanderen van zijn naam, het hoorbaar worden van nationalistische slogans. Mohammed Mossadegh was en is het boegbeeld van de Iraanse nationalisten, sinds hij in de jaren ’50 de petroleum uit het Britse monopolie wist te wrikken. Er was een met de CIA georganiseerde staatsgreep nodig om de olie opnieuw in westerse – dit keer Amerikaanse – handen te krijgen en sjah Mohammed Reza op de troon te hijsen.

De nationalistische/mossadeghistische groepen en partijen die samen met ayatollah Khomeiny en de linksen de revolutie van 1979 hadden gemaakt, waren na 1980 uitgerangeerd. Hoewel ze verboden waren, werden enkele groepen geduld, wellicht omdat ze het onderling toch nooit eens konden worden, en geen aanhang leken te hebben. Normaal kwamen ze niet eens in de krant. Maar nu hadden ze hun slogans in betogingen.

Sindsdien zijn ze niet meer weg geweest. In de verkiezingscampagne dit jaar waren op alle meetings portretten van Mossadegh te zien, en stonden groepjes propagandisten nationalistische slogans te scanderen. Op zich misschien niet zo opzienbarend. Belangrijker was dat ook de andere partijen met nationalistische slogans kwamen, en dito muziek en symbolen.

‘Imperiaal Iran is in de mode’, zegt professor Mahmoed Abdullahzadeh. ‘Men grijpt terug naar de verwezenlijkingen van Reza Sjah, een sterk Iran met een duizendjarige beschaving. En naar Mossadegh. In de postrevolutionaire schoolboeken is dat allemaal onder de mat geveegd, maar nu heeft de jeugd het weer opgepakt: ze ziet geen toekomst voor zich, dus grijpt ze maar naar het verleden.’

EEN IDEOLOGISCH VACUUM

Vraag naar de achtergronden van dat nationalisme en je stuit op tal van tegenstrijdige verhalen, die allemaal de nieuwe ideologische en politieke leegte van Iran illustreren. De politieke islam is uitgediend, de godsdienst is weer individueel geworden. De heersende geestelijkheid wordt veracht, de communisten en linksen van alle slag zijn na de revolutie verjaagd en uitgemoord. De revolutie zelf is mercantiel geworden en zweept niemand meer op – buiten de jonge, naïeve basidji, van wie enkele duizenden weliswaar volstaan om miljoenen Iraniërs te terroriseren.

Het doet de jonge hodjatoleslam Youseli Eshkevari zeggen dat de mensen, als ze de kans hadden gekregen, massaal op een kandidaat van de oppositie zouden hebben gestemd – ook al bij de verkiezing van president Khatami.

‘Tijdens de revolutie speelden de mollahs een grote rol, en de mensen wendden zich vaak tot de politieke godsdienst. Maar nadien zijn er in naam van de religie en de religieuze regering vreselijke wandaden gepleegd: ze hebben de mensen hun vrijheid afgenomen, duizenden werden geëxecuteerd, gevangengezet, gemarteld. Grote delen van de Iraanse elite zijn naar het buitenland gevlucht. De mensen hebben hierdoor hun belangstelling verloren voor de politieke islam en voor de geestelijkheid. Je ziet het bij verkiezingen: elke keer worden er minder geestelijken verkozen. Na de revolutie werden nationalistische gevoelens bijna als afvalligheid beschouwd en anti-islamitisch, en met Mossadegh werd de spot gedreven.

Maar de jongste jaren is het nationalisme er terug. Het bestaat natuurlijk al tweehonderd jaar, maar wat we nu zien, is een reactie tegen de religieuze regering. Het is geen oplossing, het is een reactie. Maar als het nationalisme de religie verwerpt, kan het niet slagen. Niet in Iran. Als ze samengaan wel. Kijk naar de beweging van Mossadegh. Of naar de revolutie van 1979. Wat wij proberen, is juist de verzoening tussen nationalisme en godsdienst tot stand te brengen. Daarom noemt men ons de “religieus-nationalistische groepen”. In de campagne liepen wij met foto’s van Mossadegh, Bazargan, Taleghani en Ali Shariati, om de combinatie van religie en nationalisme te beklemtonen. Het is niet waar dat er geen oppositie is: er zijn veel groepen. Die hebben twintig jaar lang hard gestreden, en als de reformisten nu aan de macht zijn, is dat te danken aan hún inspanningen.’

De hodjatoleslam is optimistisch en heeft volop ideeën. Maar hoe zal hij van zijn verspreide groepen een politieke kracht maken?

In het noorden van Teheran woont een andere nationalist. Dr. Parviz Varjovand, diep in de zeventig, is nog medewerker van Mossadegh geweest, studentenleider in Parijs, en minister van Cultuur in de regering van Mehdi Bazargan na de revolutie van 1979. Vervolgens kwam hij in de gevangenis terecht. Ook hij vertelt – zoals iedereen in Iran – dat de reformisten hun succes aan zijn strijd te danken hebben. Wat hem hoop geeft, is dat 80 tot 85 procent van de jeugd – ’tussen 7 en 35 jaar’- de ideologie van het regime verwerpt. Dat is de grote kans voor het Iraanse nationalisme, zegt hij, het bewijs dat mollahs in hun grote indoctrinatiepoging zijn mislukt.

Zien de nationalisten nu hun moment, het is evengoed mogelijk dat ze alleen maar met rust worden gelaten omdat het regime ze te nietig vindt om er hard tegen op te treden. Dr. Varjovand, de leek, en Eshkevari, de geestelijke die zonder aarzelen bij zijn piano poseert (verboden voor fundamentalisten), hebben misschien de toekomst in de verborgen Iraanse maatschappij: die is onmetelijk en ondoorzichtig, en zelfs de geheime dienst weet wellicht niet wat er leeft.

Foto’s: Maria Fialho

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content