Een miljard mensen heeft nu al onvoldoende toegang tot schoon drinkwater. De commerciële strijd om het blauwe goud is al begonnen. Bepaalt de vrije markt straks wie veilig kan drinken en wie niet?

Tijdens een internationaal congres in maart wil de World Commission on Water de wereldbevolking vanuit Den Haag duidelijk maken dat water geen vanzelfsprekendheid meer is. En dat er (meer) voor betaald zal moeten worden. De beschikbare hoeveelheid zoet water blijft hetzelfde – amper één procent van het totaal -, alleen doen steeds meer mensen er een beroep op. Volgens de president van de World Water Council, Egyptenaar Abu-Zeid, kampen momenteel 25 landen met ernstige waterschaarste. Naar verwachting geldt dat over vijf jaar al voor zestig landen. Het Worldwatch Institute schat dat tegen 2025 ruim drie miljard mensen te kampen hebben met ‘waterstress’, een structureel tekort in verschillende gradaties.

Over de kwaliteit van het water valt ook al niet veel goeds te melden. Nog steeds is tachtig procent van de ziekten gerelateerd aan water van onvoldoende kwaliteit of als transporteur van ziekte en vervuiling. Volgens de Wereldbank zal het al 600 tot 800 miljard dollar kosten om iedereen toegang tot drinkwater te verschaffen. Het zuiveren – zeg maar de recyclage – zou nog eens het dubbele kosten. Om tegen 2025 enige waterzekerheid te garanderen, moet het huidige investeringspeil van 70 tot 80 miljard dollar per jaar op zijn minst verdubbelen.

Als meer mensen toegang tot water krijgen, moet hun verbruik hoe dan ook efficiënter worden. Op alle continenten raken verschillende waterbronnen steeds sneller uitgeput. Grote rivieren vallen droog vooraleer ze de zee bereiken. Dat geldt voor de Chinese Gele rivier gedurende 226 dagen per jaar. De machtige Indiase Ganges is dikwijls nog maar een miezerig stroompje wanneer zij de Golf van Bengalen bereikt, waardoor er voor de boeren in Bangladesh nog weinig overblijft. De Amerikaanse Colorado komt nog maar amper tot de Golf van Californië.

Door een dermate intensief en vaak inefficiënt waterverbruik in de landbouw drogen niet alleen rivieren uit, maar dreigt de landbouw zichzelf de nek om te draaien. De aquifers of ondergrondse watervoorraden worden sneller leeggepompt, dan dat ze weer door regenval kunnen worden bijgevuld. De Indiase graanoogst zou met een vierde worden gereduceerd als deze aquifers uitgeput raken. Dezelfde reële consequenties zijn er voor de Amerikaanse en Chinese oogsten, ’s werelds graanschuren. Ironisch genoeg zijn de graanprijzen vorig jaar juist ingezakt door overproductie, die alleen maar kon plaatsvinden door excessief pompen. Een ton graan verbouwen, kost ongeveer een ton water. De kostprijs van water wordt in de landbouw (en industrie) niet doorberekend. Totnogtoe legde de landbouw in ontwikkelingslanden beslag op negentig procent van de hoeveelheid water. Dat kan volgens de Wereldbank door betere irrigatietechnieken en andere landbouwmethoden tot de helft worden gereduceerd.

GEINTEGREERD WATERBEHEER

Waterdeskundigen wijzen op de noodzaak van een geïntegreerd waterbeheer. Dat betekent dat bijvoorbeeld het stedelijk afvalwater wordt gerecycleerd en gebruikt voor de landbouw. De Israëlische landbouw heeft zijn stabiele groei voor een deel te danken aan dit hergebruik.

In de VS ontwikkelde men een manier om verdamping van het irrigatiewater te beperken: een korrelige deklaag van steentjes of plastic waar planten gemakkelijk doorheen groeien. ‘Maar zelfs als het irrigatiewater in de landbouw voor zeventig procent efficiënt wordt benut, hebben we nog zeventien procent meer water nodig’, aldus Ismael Serageldin, vice-president van de Wereldbank en voorzitter van de World Commission on Water die het forum in Den Haag organiseert.

Er is sprake van een toenemende concurrentie om water tussen de explosief groeiende steden en de landbouw van het platteland. Professor Gerd Junne van de universiteit van Amsterdam noemt een Amerikaans voorbeeld: ‘In Californië moet men water van steeds verder aanvoeren, een echt probleem. En toch zorgen driehonderd rijstboeren in datzelfde Californië voor ongeveer de hele Amerikaanse rijstproductie. In een gebied van waterschaarste krijgen ze van de overheid een zee aan water.’ ‘Een druppel water is een druppel bloed’, luidt een gezegde in het Midden-Oosten, waar honderdduizenden mensen enkele maanden per jaar op waterrantsoen moeten. Van Marokko over Zuid-Europa tot Iran, overal heerst schaarste en moeten keuzen gemaakt worden.

Meestal kiest men dan maar voor de groeiende waterbehoefte van de steden, om sociale onrust te voorkomen. In deze regio ‘kiezen’ landen als Israël, Jordanië en Saudi-Arabië er dan maar voor om graan te importeren in plaats van het zelf te produceren. In de steden wonen meer mensen, daar is de industrie gevestigd en wordt het Grote Geld verdiend.

Het Worldwatch Institute waarschuwde afgelopen najaar dat de uitdijende waterschaarste zich op deze manier wel eens zou kunnen vertalen in voedselschaarste. De grote vrees is dat als China door waterschaarste grote hoeveelheden graan moet gaan importeren – in plaats van het zelf te verbouwen – graanprijzen sterk zouden stijgen. Dat zou weer ernstige sociaal-economische problemen veroorzaken voor minder kapitaalkrachtige ontwikkelingslanden.

Serageldin gebruikt indringende taal: ‘Water is leven. Een tekort aan vers water dreigt het grootste obstakel te worden voor voedselveiligheid, armoedebestrijding én voor milieubescherming.’ De watertoevoer in megasteden krijgt dus zoveel mogelijk voorrang, al heeft het groeiende leger van honderdduizenden arme mensen aan de randen van de stad meestal geen aansluiting op een waterleiding. Zij moeten zich bevoorraden via waterhandelaren. Die rijden met een tankwagen ‘blauw goud’ de krottenwijken in, waar mensen hun jerrycan tegen woekerprijzen kunnen vullen. De waterhandelaren hebben ofwel een eigen bron of tappen uit de waterleiding in het centrum van de stad. Uit meerdere onderzoeken bleek een cynische urbane realiteit: omdat de massa’s armen niet aangesloten zijn op het waternet, betalen zij vier tot honderd keer meer voor hun water dan hun rijkere stadsgenoten. Zowel de laatste groep als de industrie betalen amper voor hun water. Deze dienst wordt door de overheid gesubsidieerd en door politici gebruikt om het electoraat gunstig te stemmen. Verspilling wordt zo in de hand gewerkt: tuinen worden oneconomisch besproeid en kranen staan de hele dag open, voor het geval er plots weer water in het net wordt gepompt.

Dit onrendabele beleid van de meeste publieke waterbedrijven in ontwikkelingslanden werkt nog op een andere manier verspilling in de hand. Er wordt door de overheid geen geld verdiend met water en dus wordt er te weinig in de infrastructuur geïnvesteerd. ‘In veel steden in de derde wereld lijkt het waterleidingnet op een vergiet’, aldus Gerd Junne.

PRIVATISERINGSGOLF

‘Het gemiddelde waterverbruik ligt in Nederland lager dan in de meeste derdewereldsteden. In steden als Bangkok en Delhi stroomt per persoon tweemaal zoveel water uit de kraan als in Nederland’, zegt ingenieur Maarten Blokland, onderzoeker, docent en afdelingshoofd bij het International Institute for Infrastructural, Hydraulic and Environmental Engineering (IHE) in Delft: ‘Behalve aan zuiniger gebruik hier, ligt dat vooral aan het feit dat water daar voor de stedelijke middenklasse en elite te goedkoop is. Bovendien is een verspilling van wel dertig tot zeventig procent van het water dat in het distributienetwerk wordt gepompt, niet ongebruikelijk. In Nederland is dat vijf procent. De oorzaken zijn legio: slechte materialen, ongeschoold personeel, slecht onderhoud. Zo wordt onnodig extra beslag gelegd op de watervoorraden.’

In veel ontwikkelingslanden zijn de kosten van waterbeheer hoog en de opbrengsten laag waardoor er weinig geld overblijft voor onderhoud, verbetering en uitbreiding van het watersysteem. ‘Een neerwaartse spiraal dus die ervoor zorgt dat miljoenen mensen in de periferie van de grote steden verstoken blijven van een waterleiding en riolering’, stelt Blokland.

Daarom stimuleert onder meer de Wereldbank al jaren de commercialisering van de watervoorziening in ontwikkelingslanden. De privatiseringsgolf in de sector van het blauwe goud wordt de laatste jaren versneld door de slechte ervaringen met waterprojecten uit het verleden, het gunstiger politieke klimaat ten aanzien van privatiseringen, het gegroeide besef omtrent waterschaarste én de snelle urbanisatie. Junne: ‘Het terugdringen van bureaucratische en inefficiënte overheidssectoren is sowieso de ideologie van de Wereldbank. Overheden hadden en hebben door de schuldenlast en crises van de overheidsfinanciën geen mogelijkheid om vele miljarden te investeren voor een acceptabel watervoorzieningspeil. Als een westers bedrijf dan wel die investeringen belooft te doen met steun van de Wereldbank, en zelfs belooft de prijzen te verlagen, dan hap je als politicus toe. Politici in ontwikkelingslanden staan onder grote druk om contracten met die grote nutsbedrijven af te sluiten.’

De miljardeninvesteringen van westerse waterreuzen bieden dus uitkomst. Een argument dat wordt gebruikt voor privatisering is dat zij efficiënter werken dan publieke waterbedrijven en door hun ervaring en knowhow een betere kwaliteit leveren. Volgens Junne is dat helemaal geen wet van Meden en Perzen: ‘In Frankrijk is de watervoorziening helemaal niet beter dan in landen als Nederland of Duitsland, waar je lange tijd publieke watervoorziening had. Sterker nog: in Frankrijk heb je allerlei actieve consumentenorganisaties die kritiek uiten op een te dure en soms inferieure watervoorziening. Nergens wordt zoveel water uit flessen gedronken als in Frankrijk, dat is niet voor niets.’

Dat multinationals wel in megapolissen in de derde wereld investeren, heeft volgens Junne ook te maken met het feit dat zij makkelijker miljardenleningen loskrijgen bij bijvoorbeeld de Wereldbank, dan pakweg het ooit publieke waterleidingsbedrijf van Buenos Aires.

NEDERLANDS MODEL

Een bekende en principiële tegenstander van particuliere watervoorziening is minister Jan Pronk. Vorig jaar zei Pronk dat ‘commerciële belangen niet passen bij een sector die dient te voorzien in een primaire levensbehoefte van gebonden klanten.’

Er dreigt volgens Pronk het gevaar dat een privé-waterbedrijf met een ‘natuurlijk monopolie’ op een gegeven moment meer oog krijgt voor winstmaximalisatie voor de aandeelhouders dan voor zaken als leveringszekerheid en duurzame exploitatie van bronnen. Pronk pleitte toen voor het internationaal promoten van het Nederlandse model – deels publieke en deels particuliere waterbedrijven – op basis van het rapport Private business, Public owners door IHE-onderzoekers Blokland, Braadbaart en Schwartz.

Tevens benadrukte Pronk hoe belangrijk het is dat de Nederlandse watersector kennis en expertise doorgeeft aan bedrijven uit derdewereldlanden. Het IHE is wat dat betreft uniek in de wereld. Al veertig jaar krijgen jaarlijks ongeveer vijfhonderd mensen uit ontwikkelingslanden er opleidingen in waterbeheer op universitair niveau. Het instituut wordt zeer waarschijnlijk op Wereldwaterdag in Den Haag officieel erkend als hét internationale expertisecentrum van de Verenigde Naties.

Blokland is niet tegen privatiseren: ‘Het is een van de oplossingen.’ Hij vindt het exporteren van kennis op maat naar een ontwikkelingsland zelf, een meer structurele oplossing: ‘Wij geloven dat de oplossing voor een deel ligt in betere techniek, maar voor een heel groot deel ook in beter management van zo’n waterbedrijf. Daarom beginnen we volgend jaar als eerste met de mogelijkheid om een MBA (master business administration) te halen voor management op watergebied.’

De achterliggende idee is dat als waterbedrijven in ontwikkelingslanden maar voldoende knowhow in huis hebben en hun bedrijf economisch verantwoord runnen, zij ook investeerders zoals verzekeringsmaatschappijen bereid zullen vinden om geld in de watervoorziening te stoppen. Zo ontstaat een alternatief voor buitenlandse privatisering van een basisbehoefte. Blokland: ‘Het watertekort in steden is vaak ook een managementsprobleem, dat via buitenlandse privatisering wordt opgelost met externe managers.’

Bezwaren van Pronk of niet: dat water koopwaar is, staat allang niet meer ter discussie. In 1992 tijdens de Internationale Water- en Milieuconferentie in Dublin erkenden overheden dat water als een economisch goed moet worden beschouwd en dus mag worden blootgesteld aan de krachten van de vrije markt. In Dublin werd ook bepaald dat ’toegang tot schoon drinkwater een basisrecht van ieder mens is’ en het watermanagement zoveel mogelijk in overleg met consumenten en lokale overheden dient te gebeuren.

De cruciale vraag is dus of de commercialisering van de watervoorziening de ‘have-nots’ in ontwikkelingslanden enige garantie biedt. ‘Het antwoord op die vraag is op dit moment nog niet te geven’, zegt men bij Novib. Gespecialiseerde onderzoekers als Junne en Blokland alsook rapporten melden hetzelfde. Maar ook: ‘waakzaamheid is geboden’.

MACHTSCONCENTRATIE

De omvang van privé-watersystemen is nu nog relatief beperkt. Van de zeventig tot tachtig miljard dollar die jaarlijks wereldwijd wordt geïnvesteerd in watersystemen is nu nog slechts vijf procent afkomstig van internationale bedrijven. Vijftig procent komt nog altijd van de overheid, de privé-sector is goed voor vijftien à twintig procent en donoren leveren de rest. Maar de commercialisering van het blauwe goud verloopt razendsnel.

Bovendien is er sprake van een machtsconcentratie bij een handvol bedrijven, want ook in deze sector volgen het aantal megafusies elkaar snel op (zie kader). Terwijl deze multinationals al enkele jaren miljardencontracten afsluiten met steden als Buenos Aires, Jakarta, Oost- en West-Manila, Casablanca en landen als Ivoorkust en Puerto Rico, hobbelen maatschappelijke organisaties, media en de politiek achter deze evolutie aan.

De afgelopen jaren hebben non-gouvernementele organisaties hun invloed onvoldoende gebruikt om de contracten tussen waterbedrijven en ontwikkelingslanden kritisch te volgen en te beïnvloeden ten gunste van milieu en de zwakkeren in de samenleving, schrijven de IHE-onderzoekers Blokland en Schwartz in een advies aan Unicef en de WWF. Blokland: ‘Onze stelling is dat privatisering in principe kan, maar dat je sociale en milieu-beleidsmaatregelen contractueel goed moet vastleggen.’ Vervolgens moet er regelgeving en een politiek onafhankelijk toezichtsorgaan komen. Wat dit laatste betreft, staan ontwikkelingslanden volgens Blokland nog voor ‘een enorme uitdaging.’ Blokland: ‘Je moet van een privé-waterbedrijf geen liefdadigheid verwachten. Wil je dat die de arme wijken in een stad ook bedient, dan zul je dat via clausules in het contract goed moeten aansturen. Dus niet alleen specificeren hoevéél nieuwe aansluitingen er moeten komen, maar ook in welke arme wijken.’ Of dat door overheden in ontwikkelingslanden voldoende wordt gedaan, is onduidelijk: de contracten die worden afgesloten tussen steden en waterbedrijven zijn niet openbaar.

Gezien het feit dat de armen nu toch al excessief meer betalen, is Blokland niet bang voor stijgende waterprijzen als gevolg van privatisering. Volgens Blokland zijn er al voorbeelden waar privatisering gepaard gaat met de invoering van een sociaal tarief, waarbij kleinverbruikers minder betalen voor een kubieke meter water dan grootverbruikers. Een waarnemer van een Nederlandse hulporganisatie stelt dat ‘de allerarmsten nog steeds te veel betalen voor water’ en ’tot nu toe geen enkel privatiseringscontract iets aan die situatie heeft veranderd.’ Een betere watervoorziening is noodzakelijk om zowel de productiviteit te vergroten en de armoede te bestrijden, stellen Wereldbank-medewerkers Carlo Rietveld en Jan G. Janssens. Volgens hen wordt het ‘steeds duidelijker dat noch de publieke noch de privé-sector dat alleen kan. Daarvoor zijn partnerships nodig.’ Een Hollands model dus, waarvan Pronk hoopt dat het wereldwijd navolging krijgt.

SOCIALE SCHAARSTE

Op korte termijn echter biedt privatisering de enige kans op snelle en grootschalige investeringen in grote steden. Junne: ‘Een probleem is dat de grote bedrijven alleen geïnteresseerd zijn in de heel grote steden, boven de honderdduizend inwoners. Kleinere steden en het platteland zijn voor hen niet interessant. Je krijgt sowieso een duaal systeem in veel landen. Op het platteland is het dan ook weer anders geregeld. Als een overheid al een duurzaam, geïntegreerd waterbeheer wil stimuleren, maakt deze versnippering het er niet bepaald makkelijker op.’ Het afleiden van stedelijk afvalwater richting platteland voor de landbouw, is noodzakelijk. Maar een dergelijk beleid zal niet worden opgenomen in de privatiseringscontracten. Gerd Junne: ‘Een multinational zal zeggen “tja, mijn concessie houdt op bij de grenzen van de stad”‘.

Een ander aspect waar tijdens het internationale forum in Den Haag nauwelijks over zal worden gesproken, is volgens Junne en Blokland de ‘sociale schaarste’. Dat boeren of stedelingen kampen met watertekort, heeft vaak niet zozeer met natuurlijke schaarste te maken, maar met sociaal maatschappelijke verhoudingen. Privatisering zal aan die ongelijke sociale verhoudingen weinig veranderen.

Econoom-antropoloog Henk Tieleman gaf een voorbeeld tijdens een Icco-symposium over de commercialisering van het blauwe goud: ‘In een West-Afrikaans land werd een mooi nieuw irrigatiesysteem aangelegd. Kanalen, sluizen en reservoirs maakten dat het water optimaal en eerlijk over de akkers verdeeld kon worden. In de praktijk bleef de ongelijke verdeling bestaan. Een zoveelste missie stelde vast dat men het water helemaal niet gelijk wilde verdelen. Water behoorde immers tot die gaven van hogerhand waarvan de verdeling de sociale structuur hoorde te reflecteren.’ Gerd Junne: ‘Iedereen is voor schoon water voor iedereen. Dat is heel gratuit. Als puntje bij paaltje komt en je binnen landen aanwijst welke sociale structuren verhinderen – neem bijvoorbeeld grootgrondbezit – dat iedereen een eerlijke toegang tot water heeft, dan wordt het al moeilijker. De sociale schaarste zal in Den Haag nauwelijks aandacht krijgen. Te politiek.’

Hans van Scharen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content