‘Vlaamse kolonialen? Dat waren allemaal luieriken, profiteurs en uitbuiters.’ Frank Ryon kon die stempel maar moeilijk rijmen met de verhalen die hij te horen kreeg van zijn ouders. Dus heeft hij de laatste kolonialen zelf aan het woord gelaten.

Frank Ryon, ‘De laatste kolonialen. Vlamingen in de Congo 1950-1960’, Uitgeverij Van Halewijck. 374p.

Het is een grote droom van Frank Ryon om ooit terug te gaan naar Bumba waar hij in 1959, een jaar voor de Congolese onafhankelijkheid, is geboren. ‘Ik hou contact met een missiepater daar en die schrijft mij: “Kom zeker niet terug, want jullie zouden niets herkennen. Midden in jullie vroegere woning groeit nu een grote boom.” Zelfs de plaatselijke kraamafdeling, waar zowel mijn zus als ikzelf geboren zijn, is verdwenen. “Je zult geen steen terugvinden”, schrijft de pater.

De waarschuwing moet de ex-kolonialen zoals de ouders van Ryon een nog grotere frustratie besparen. De auteur vraagt de ex-kolonialen aan het einde van zijn boek hoe zij nu aankijken tegen de onafhankelijkheid en de daaropvolgende vijfenveertig jaar. In hun antwoorden is ontgoocheling de gemeenschappelijke noemer. ‘Ze beschouwen het als een dramatisch onderbroken rit’, zegt Ryon. ‘In de jaren vijftig zijn ze daar als jonge mensen naartoe getrokken met de ambitie om er hun beroepsleven uit te bouwen. De onafhankelijkheid in 1960 heeft die droom brutaal doorgeprikt. Door de onduidelijke houding van Brussel in de maanden voor de dekolonisatie en de barslechte communicatie zijn ze daar bij wijze van spreken buiten gegooid. Net op het moment dat ze dachten dat ze op de goede weg waren. In sommige streken waren ze erin geslaagd om de slaapziekte onder controle te krijgen, in andere regio’s was de tseetseevlieg zo goed als uitgeroeid en de landbouwkundigen waren tevreden dat ze op bepaalde plaatsen de brousse hadden omgeploegd tot vruchtbare akkers.’

‘Wat het allemaal nog pijnlijker maakt, is dat ze zijn moeten terugkeren naar België. Want de getuigen zeggen bijna allemaal dat ze hun werk wilden voortzetten, ook als dat met zwarte collega’s en superieuren was geweest. Geen van hen zag daar een probleem in. Het is me tijdens de gesprekken ook opgevallen dat ze geen negatieve houding hadden ten opzichte van de zwarten. Het paternalisme valt uiteraard niet uit te sluiten. Elke koloniaal is een paternalist, ook al hebben sommigen dat pas achteraf beseft.’

De manier waarop de blanke koloniaal zich gedroeg tegenover de zwarten was – zeker tijdens de eerste maanden van zijn verblijf – grotendeels beïnvloed door de ‘officiële visie’ zoals het ministerie van Koloniën het halverwege de jaren vijftig verwoordde in zijn Reisgids: ‘De neger is flink gebouwd; hij heeft een goed gevormde romp, eerder smalle heupen [ ] Hij leert gemakkelijk, maar dit vermogen verzwakt snel door seksuele overdaad en misbruik van geestrijke dranken. [ ] Hij kan redeneren, maar in zijn woordenschat komen geen namen voor abstracte begrippen voor [ ]. ‘Mocht een staat nu officieel zo over een ander volk schrijven, dan belandt ze gegarandeerd voor het Europees Hof van de Rechten van de Mens. Maar het geeft wel aan dat de kolonialen een heel vaag beeld hadden van wat hen daar te wachten stond. Ze zijn teruggekeerd met een heel ander beeld.’

In de aap gelogeerd

Toch hebben slechts weinigen van de ex-kolonialen achteraf contact proberen te houden met hun Congolese boy, die hen jaren had geholpen bij het huishouden. ‘En bij die enkelingen is dat dan nog faliekant afgelopen’, zegt Ryon. ‘Gezien hun precaire levensomstandigheden ginder, begonnen de ex-boys na enkele brieven om materiële hulp te vragen, waardoor de correspondentie snel werd stilgelegd.’

De leefomstandigheden van de Vlaamse kolonialen die in Congo verbleven tussen 1950 en 1960 komen uitvoerig aan bod in het boek. De mannen vertellen over het werk dat ze uitvoerden voor de overheid of een privé-onderneming, de vrouwen over hoeveel tijd het huishouden in beslag nam. Maar ook de voeding, de kledij en de ontspanning ’s avonds worden heel gedetailleerd beschreven. ‘Voor de meeste getuigen is de Congo-periode de mooiste van hun leven. Logisch dus dat ze er zich nog veel van herinneren. Tijdens de gesprekken werden ook de fotoalbums en de brieven bovengehaald.

‘Ik heb uiteraard het meest ingezoomd op de ex-kolonialen die in de brousse woonden. Diegenen die in Leo- poldstad verbleven, het huidige Kin- shasa, zeggen zelf dat ze op zijn Europees leefden. Ze hadden een mooi huis, een Franssprekende boy en ze trokken elke morgen naar hun bureau. In de supermarkten was er zelfs airconditioning. Veel exotisch was daar niet aan. Zij die ‘in de aap’ gelogeerd waren, hebben uiteraard een heel ander verhaal. Hoe verder ze van de steden verwijderd waren, hoe groter de cultuurschok was. Een getuige vertelt zelfs hoe hij op een van zijn itinérances langs de verschillende dorpen een hut moest bouwen om te overnachten.’

De kolonialen maakten maar een heel klein deel uit van de bevolking. ‘Twee blanken zochten automatisch contact omdat ze op elkaar waren aangewezen. Zelfs mensen die elkaar niet in het hart droegen, voelden aan dat ze hoe dan ook moesten samenwerken. Op enkele uitzonderingen na, verliep die samenhorigheid volgens de meesten heel goed. Ze werden, misschien noodgedwongen, familie van elkaar.’

Bij het vertrek op Zaventem met het vliegtuig of in Antwerpen met de boot waren ze nochtans allemaal als individuelen of koppels vertrokken. ‘Iedereen had een verschillende reden om naar daar te gaan. De echte avonturiers voelden zich louter aangetrokken door het exotische. Maar daarnaast waren ook de werkvooruitzichten in Vlaanderen begin jaren vijftig zeker niet denderend. De kolonialen waren gewoon mensen die werk wilden. Voor een loon dat drie keer hoger lag dan in Vlaanderen, waren ze bereid om een risico te nemen.’

Hoe groot de stap in het onbekende wel was, blijkt uit de getuigenissen over de bootreis. Zij die voor de overheid gingen werken en met de boot vertrokken, werden pas voorbij de Canarische Eilanden op de hoogte gebracht van de regio waar ze zouden terechtkomen. Die bekendmaking was telkens een bijzonder moment, waarna de nieuwe kolonialen zich onmiddellijk bij hun ervaren reisgenoten gingen informeren over hun toekomstige standplaats. Een ex-koloniaal getuigt: ‘Het waren spannende momenten, toen daags na de afvaart uit Tenerife de lijst met namen en bestemmingen werd uitgehangen. Leopoldstad gold als beste standplaats, en ook de Kivu en Katanga waren gewild. Maar de Equateur was echt het allerslechtste. Ik hoor het een ancien nog altijd zeggen: ‘Coquilhatville? C’est foutu pour toi.’ En tegen je vader Jacques (de vader van auteur Frank Ryon, nvdr.) zou hij zeker gezegd hebben: ‘Bumba? Oh, mon Dieu… Quelle malheur!’

Negatief beeld

De auteur hoopt dat hij met zijn boek het negatieve beeld over de kolonialen een beetje kan bijsturen. ‘Ik was erg getroffen door een opmerking van een van mijn collega’s. Hij zei, en hij meende het, dat elke koloniaal over een leger van persoonlijke slaven beschikte. Hij had het dan over de boys, terwijl dat eigenlijk gewone werknemers waren, met contracten waarin bijvoorbeeld hun pensioen goed geregeld was.’

‘Er zijn dus heel wat misverstanden gegroeid, maar de jaloezie van de Belgen speelt ook een grote rol. De kolonialen hebben dat voor een deel aan zichzelf te wijten. Toen ze hier na een periode van drie jaar in Congo voor zes maanden terugkwamen op ‘herstelverlof’, maakten sommigen van hen grote sier. Ze hadden drie jaar gewerkt en niets uitgegeven, want er was daar niets. Geld zat dus, en ze waren hier op vakantie. Ze hadden daar in transit bovendien een grote auto gekocht. Dat stak veel mensen hier de ogen uit, vooral ook omdat ze er geen idee van hadden in welke omstandigheden de kolonialen al dat geld verdiend hadden.

‘Sommige kolonialen voelden zich dan ook nog eens geroepen om fel overtrokken verhalen te vertellen. Mijn moeder herinnert zich nog een vrouw die tijdens haar koloniale verhalen over ‘de gouvernante’ van haar kinderen sprak. In werkelijkheid ging het om de vrouw van haar boy, die rondliep in slonzige kleren. Maar hier dachten de mensen bij het woord ‘gouvernante’ natuurlijk meteen aan een bijzonder deftige dame die enkel baronnen zich konden permitteren voor de opvoeding van hun kinderen. Voeg daar nog figuren als Jef Geeraerts aan toe, die met zijn boeken de indruk heeft gegeven dat alle blanke mannen in Congo rokkenjagers zijn, en de mythe is gauw gemaakt.’

Frank Ryon heeft zonder zelf commentaar te geven zijn oor te luisteren gelegd bij de laatste Vlaamse kolonialen. ‘Het is niet mijn verhaal’, schrijft hij. ‘Het is het verhaal van de getuigen.’ En ondanks de vele ‘vaak ontroerende’ ontmoetingen hebben de getuigenissen van hem geen fan gemaakt van de kolonialen. ‘Elke vorm van kolonialisme blijft verkeerd. Het is een machtsverhouding die per definitie onrechtvaardig is: die van de sterke tegenover een zwakkere. Congolezen, Indiërs of andere gekoloniseerde volkeren konden zich niet verweren tegen diegene die hen de les kwam spellen. Er zijn wel scholen opgericht en wegen aangelegd, maar ook op het einde bleef het roofbouw binnen een fundamenteel verwerpelijk systeem.’

Hannes Cattebek

‘Midden in jullie vroegere woning groeit nu een grote boom.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content