Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Salvador Dali puurde het maximum uit zijn samenwerking met de massamedia en de populaire cultuur. ‘Alles Dali’ in het museum Boijmans in Rotterdam.

INFO: Tot 12.6, Museum Boijmans, Museumpark 18, Rotterdam. Di. t/m. zo. 11.00 tot 18.00 uur.

Humoristische bluf, acteertalent en de kunst om zijn originele beeldvondsten maximaal te laten renderen. Ziedaar eigenschappen die Salvador Dali (1904-1989) in staat stelden om een wereldberoemdheid van de twintigste eeuw te worden. Toen het Rotterdamse museum Boijmans van Beuningen in 1970 een grote retrospectieve aan hem wijdde, liet hij het op de dag van de opening in een kranteninterview duchtig knallen. ‘Dikwijls als men een Miro vervalst, of bijvoorbeeld een Mondriaan […] blijkt het dat de kopie beter is dan het origineel – het is daarentegen heel wat moeilijker om een Dali te vervalsen. Daarom bestaan er ook niet zoveel vervalsingen van Dali als van andere moderne schilders, want dit vereist veel meer werk en luiheid is het belangrijkste kenmerk van onze hedendaagse maatschappij’, zo orakelde de meester tegen Robert Bosschart voor de Amersfoortse Courant (20.11.70). Hij stierf een kleine twintig jaar later als de meest vervalste kunstenaar ooit. Dat is de ironie van de geschiedenis.

Nu blufte hij niet zomaar in het wilde weg. Hij was lucide genoeg om zijn plaats en waarde in de geschiedenis te kennen. Door zich ootmoedig in de schaduw van de allergrootsten te situeren, suggereerde hij natuurlijk ook dat hij niet zo heel veel voor hen moest onderdoen. In hetzelfde interview verklaarde hij er ‘de pest over in te hebben’ dat het Gezicht op Delft van Johannes Vermeer het beste schilderij ter wereld was, ‘want ik zou liever hebben dat het beste schilderij van de wereld van Velazquez afkomstig zou zijn, die een veel groter genie was dan Vermeer’. De directe vraag of hij er niet aan dacht Vermeer te overtreffen, ontweek hij en pareerde ze met een stukje Publikumsbeschimpfung: ‘Ik heb Delft al geschilderd, maar dat heeft niemand gemerkt. Je moet het publiek dezelfde dingen duizendmaal voorkauwen en zelfs dan begrijpen ze het nog niet. Want het publiek is over het algemeen nog stommer en hardleerser dan het leer dat wij onder onze schoenen dragen.’ ( Dali tikt met zijn gouden wandelstok tegen de zolen van zijn schoenen.) Aldus sprak de eerste moderne kunstenaar die van zijn troon afdaalde om de smaak van datzelfde grote publiek te behagen met reclameboodschappen, modeontwerpen, fotosessies, theaterdecors- en kostuums en films. De volgende die dat even systematisch en succesvol zou doen, was popart-kunstenaar Andy Warhol (1928-1987). Met dit verschil dat Warhol de omgekeerde weg aflegde. Eerst maakte hij carrière als modeontwerper eer hij met keihard werken de deuren van de hoge kunstwereld kon forceren.

Salvador Dali acteerde de geniale kunstenaar. Al eens ten koste van anderen die voor geniaal doorgingen zonder daar zoveel komedie voor te hoeven spelen. Zo ensceneerde hij in 1960 zichzelf in Chaos and Creation, een van de allereerste video’s die ooit zijn gemaakt. In een decor dat het atelier van Piet Mondriaan moest voorstellen – maar waar ook biggen, motorrijtuigen en funmeisjes een plaats hadden gevonden – spelde hij Mondriaan mooi de les: ‘ Pjet… Njet! Dali… Si!‘ (Voor de rol van Mondriaan had hij een acteur gekozen die een kop kleiner was dan hij, een aanfluiting van de werkelijkheid.)

Olifanten

De tentoonstelling Alles Dali die nu in Boijmans loopt, behandelt samenwerkingsverbanden in de massamedia en de populaire cultuur. Het absoluut interessante van deze onderneming is vooreerst dat ze toelaat om de originele beeldvondsten, de iconen van onze Catalaanse surrealist te distilleren uit de vele praktische toepassingen en varianten ervan in andere media dan de pure schilder- en tekenkunst.

Daarnaar op zoek gaan is een aangename bezigheid in een totaal open parcours. De zeer grote Bodonzaal (een middenvleugel en twee zijvleugels) is nagenoeg in één oogopslag te overschouwen. Na een eerste verkenning is de eigenlijke authentieke kern van Dali’s universum al verzameld. Een meisje met een japon tot aan haar voeten, springt touwtje; het touw boven haar hoofd is in een boog bevroren. Een met goud omlijst zakhorloge is gesmolten; cijfers en wijzers blijven leesbaar. Een olifant op extreem uitgerekte, broze poten. Een kameel met een vuurspuwende rug. Een vrouwelijk naakt met schuifladen in het bovenlichaam.

Door middel van metamorfoses en permutaties – basisknepen uit het surrealistisch arsenaal – verliezen figuren en motieven voeling met de realiteit en betreden ze het rijk van de droom, vaak een nachtmerrie. De beste zijn vaak de simpelste: de gruwel om de telefoon op te nemen en een kreeft in plaats van de hoorn in handen te hebben. Enkele bijzonder geslaagde ‘dubbelbeelden’ wijzen op de invloed van de zestiende-eeuwse schilder Archimboldo. Waar die met louter vruchten een hoofd samenstelde, gebruikte Dali een acrobatische opstelling van naakte vrouwen om een doodskop te vormen. Erotische sensualiteit in één dubbelbeeld verbinden met vergankelijkheid en dood, het is niet niks. Met dat laatste voorbeeld zitten we al volop in de samenwerkingsverbanden. Dali en het doodshoofd (1951) was een fotoreportage van Philippe Halsman.

De grote Bodonzaal heeft maar één, breed raam, uitkomend op de tuin. Het gefilterde zicht op een prachtige compositie van takken, die bij ons bezoek nog besneeuwd waren, vormt vrijwel de enige, in dankbaarheid aanvaarde opening op de natuur en de natuurlijkheid in dit Dalineske theater. Tot de uitzonderingen behoren enkele tekeningen van het touwspringstertje, en van het meisje uit de Disneyfilm Destino een drietal tapijtontwerpen op papier: roep van het zand, roep van de aarde, schaduw van stenen in de namiddag. De kreeft daarentegen is een ontaard, monsterachtig, in tegennatuurlijke combinaties ingezet onwezen. (Alleen ontwerpster Elsa Schiaparelli wist Dali’s kreeft tot een weliswaar gloedvol maar eigenlijk zeer elegant motief voor een kleed uit te werken.) Lang toeven in het volstrekt voor de natuur allergische universum van Dali, geeft alleszins een wat claustrofobisch gevoel.

‘Het is als een dooltocht in het brein van Dali’, zegt curator Jaap Guldemond, die een duistere ambiente verkoos en een lichtwerking als voor een reusachtig aquarium. Wel niemand wil zich laten misleiden door de Dalineske basisparadox en in het alomtegenwoordige woestijnlandschap iets anders zien dan de woestijn van het menselijke bewustzijn annex onderbewustzijn.

En toch, soms lijkt het alsof de man ook zienerscapaciteiten aan de dag legde. In 1939 maakte hij het monumentale schilderij Dream of Venus, een vreemd lichtende woestenij met slappe horloges aan dorre takken, brandende kamelen, de geblakerde torso van een vrouw met laden in plaats van borsten en een rode kreeft op het hoofd, een minuscuul touwspringstertje en het karkas van een schip aan de horizon. Dit apocalyptische visioen – een meesterwerk, hoogtepunt van de tentoonstelling – behoort tot de vaste collectie van het museum van Hiroshima, de Japanse stad die in 1945 door de Amerikanen met een atoombom werd verwoest.

De min of meer freudiaanse interpretaties van Dali’s motieven liggen doorgaans meer voor de hand. In 1936, om de internationale surrealistententoonstelling in Londen luister bij te zetten, verscheen de kunstenaar in een duikerspak op de opening ten teken dat hij zijn werk beschouwd wilde zien als een ‘duik in het onderbewuste’. ‘De performance loopt bijna op een tragedie uit als Dali dreigt te stikken in het pak’ (catalogus Alles Dali pag. 25).

Dali dook en vond onvervulde verlangens, opgekropte frustraties en verborgen angsten die tijdens onze dromen in een cryptische vorm verschijnen. Echo’s aan Sigmund Freuds Traumdeutung liggen voor de hand, maar meer dan een oppervlakkige gelijkenis is er niet. Overtuigende verkenningen van het onderbewuste leverde Dali in samenwerking met twee bepalende cineasten, meesters van de onderdrukte emotie: de Mexicaan Luis Bunuel, met wie hij in 1930 Un chien andalou en L’Age d’or maakte, en de Brit Alfred Hitchcock die hem in 1945 de droomscènes uit de thriller Spellbound toevertrouwde, met Gregory Peck en Ingrid Bergman in de hoofdrollen. Als droomproducent vond hij met sprekend gemak de weg naar droomfabriek Hollywood. Op vraag van hogepriester Walt Disney werkte hij aan de tekenfilm Destino, een ‘magische verbeelding van levensvragen in het labyrint van de tijd’ (Dali), maar het project strandde. Het museum Boijmans is trots de recente reconstructie van het filmpje te kunnen presenteren. De ontwikkeling in de animatietechnieken nam echter zo’n vlucht, dat Destino niet meer dan een aardig ouderwets documentje is. Men zal vooral bedenken dat zonder de ideeën van het surrealisme en van Dali in het bijzonder, het landschap van de animatiefilm er schraler zou hebben uitgezien.

Jan Braet

‘Ik heb Delft al geschilderd, maar dat heeft niemand gemerkt.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content