Het Theaterfestival met het beste, zoniet belangwekkendste van het voorbije seizoen.

Belangwekkend… Sinds zijn ontstaan zowat twaalf jaar geleden is dat verhullende adjectief het epitheton ornans van het jaarlijkse Theaterfestival. In zijn inleiding voor de festivalkrant van de nieuwe editie, van 27 augustus tot 5 september in Gent, hamert directeur Arthur Sonnen er nog maar even op dat het Theaterfestival “de selectie van het belangwekkendste toneel van het afgelopen seizoen uit Nederland en Vlaanderen” – in de overtreffende trap nog wel – toont.

Maar waarom zo’n eufemisme voor een platform dat toch het betere werk van een theaterjaar samenbrengt? De wisselende jury van theaterpublicisten en -critici die telkens voor de selectie instaat, heeft er zich van in het begin voor gehoed om in absolute termen te vervallen. Als de dood waren ze voor een geforceerde toptien-mentaliteit, een neveneffect dat nog steeds met een rijkgevuld randprogramma (debatten, lezingen, tentoonstellingen, workshops) geneutraliseerd wordt. Tegelijk was en is de keuze het resultaat van consensus en compromis, en dan mag men best bescheiden blijven, moeten de juryleden gedacht hebben. Zeg dus niet goed, maar wel belangwekkend.

Genoeg gelachen. Het Theaterfestival, oorspronkelijk enkel in Rotterdam te zien, heeft sinds 1991 ook een Vlaamse poot. Tijdens de eerste jaren vormde de Antwerpse Singel het zenuwcentrum en hoofdkwartier, maar sinds 1995 wordt een carrouselformule gehanteerd waarbij het festival afwisselend in Gent, Brussel en Antwerpen georganiseerd wordt. Respectievelijk Vooruit, Kaaitheater en deSingel zijn de partners in dat samenwerkingsverband. En dit jaar is het de beurt aan Gent.

Twaalf producties haalden uiteindelijk de eindstreep. En wat blijkt? Wat de toneelauteurs betreft, doet Shakespeare het nog altijd uitstekend (goed voor vier selecties), gevolgd door Goethe (tweemaal). Een vreemde eend in deze bijt is Louis Paul Boon, niet bepaald een toneelauteur maar wiens werk toch voldoende stof leverde voor twee producties.

Dat “klassieke” overwicht deed de voorzitter van de jury, de Nederlandse dramaturg Carel Alphenaar, in zijn juryrapport al te snel besluiten dat van het grote aantal nieuwe Nederlandstalige stukken dat vorig seizoen gecreëerd werd, geen enkele voor het Theaterfestival geselecteerd werd. Was hij “Ja ja maar nee nee” van Rudi Bekaert toch even vergeten zeker? Voor de creatie van zijn laconieke, zoetzure kroniek van een Brussels appartementsgebouw en zijn bewoners sloegen het Nederlandstalige Dito’Dito en het Franstalige Transquinquennal de handen in elkaar en maakten er een spitante acteermarathon met soapallures van.

DESPERADO

Bij de gezelschappen mogen vaste festivalgasten als Blauwe Maandag Compagnie (met de nu al legendarische marathonvoorstelling “Ten Oorlog” die niet voor het Theaterfestival hernomen wordt maar wel later op het seizoen op het programma van Het Toneelhuis staat), Toneelgroep Amsterdam (“Zinsbegoocheling”, enkel in Amsterdam hernomen), De Trust (“Hamlet”, idem), Theatergroep Hollandia (“Menuet”) en Het Zuidelijk Toneel zelfs tweemaal (“Koppen” en “Faust”) opnieuw aantreden.

Van de jonge Nederlandse garde die vorig jaar het festivalpodium beklom en snel tot “Hollandse golf” gebombardeerd werd, blijven dit jaar enkel Dood Paard en ’t Barre Land (toch met twee producties geselecteerd) over. Vorig seizoen was het werk van beide groepen trouwens regelmatig in onze contreien te gast. Twee nieuwkomers in het festival zijn dan weer Theater Antigone en het Nederlandse viertal Jim van der Woud, René van ’t Hof, Kas & De Wolf met zijn geinige “Desperado”, een “mime western” zoals het collectief het zelf noemt.

Sinds acteur-regisseur Jos Verbist anderhalf jaar geleden Theater Antigone ging leiden, waait er een nieuwe wind door het Kortrijkse huis. Ook jong talent is er welkom en de festivalselectie van het aanstekelijke “Ge moet niet per se ananas gegeten hebben om te weten DAT DAT ongelooflijk lekker is”, kortweg “…DAT DAT…”, van nieuwkomer Bart Van Nuffelen bewijst dat de aanpak van Verbist zijn vruchten aflevert.

Voor dat locatieproject ging Van Nuffelen grasduinen in het werk van Louis Paul Boon. Met name uit de intrige en de personages van de korte roman “Menuet” evenals uit het minder bekende, absurdistische paraproza van de Vlaamse schrijver, distilleerde de voormalige RITS-student een eigen script. Samen met Johan Petit regisseerde hij dat tot een speelse montage van volks variété, grappige en minder grappige monologen, en een verbrokkeld misdaadverhaal die de microkosmos van Boontje alle eer aandoet.

De ingenieus georkestreerde chaos wint dankzij de vindingrijke voddenmarktscenografie, de gedreven acteursprestaties en de indringende, niet-theatrale speelruimte (een postindustriële werkplaats) nog aan kracht.

Ook Theatergroep Hollandia baseerde zich voor haar “Menuet” op de gelijknamige roman van Boon, in een bewerking van huisdramaturg Tom Blokdijk. De gekwelde driehoeksverhouding tussen de “vrieskelderman”, zijn echtgenote en een 13-jarige huishoudhulp plaatst regisseur Johan Simons in een troosteloze industriële ruimte. Net zoals Bart Van Nuffelen dus, al is het werken op locatie sinds lang een vast ingrediënt van Hollandia.

De interesse van de theaterwereld voor het prozawerk van Boon beleefde vorig seizoen trouwens een opmerkelijke hausse. Behalve “Menuet” en “…DAT DAT…” zorgde “De Kapellekensbaan” van De Korre (Brugge) en “Eros en de eenzame man” bij de Antwerpse KNS voor twee andere opmerkelijke Boon-producties. Beide monologen, respectievelijk van Antje De Boeck en Tom Van Dyck (die drie jaar eerder al “Menuet” op dezelfde manier aangepakt had), waren beklijvende solo’s, maar misten voor de festivaljury blijkbaar dat tikkeltje meer (een boeiende locatie als extra troef?) om weerhouden te worden.

DUIVELSKUNSTEN

Net zoals de dubbele Boon-selectie bevat de affiche van het Theaterfestival dit jaar wel meer “paren” zoals juryvoorzitter Carel Alphenaar terecht opmerkt. Paren die elkaar soms overlappen. Er zijn twee “Faust”-ensceneringen (beide van regisseur Guy Cassiers), twee producties van Het Zuidelijk Toneel (waarvan één “Faust” door Cassiers) en een dubbele ’t Barre Land (waarvan één idem). Het unieke opzet van Cassiers, vanaf dit seizoen artistiek leider van het RO Theater in Rotterdam, om in één seizoen met twee erg verschillende groepen de twee erg verschillende delen van Goethes “Faust” aan te pakken, heeft de jury duidelijk gehonoreerd.

Bij Het Zuidelijk Toneel vertaalde Cassiers het eerste deel (enkel op het Theaterfestival in Amsterdam te zien) in een flitsende, maar ook ontmaskerende versmelting van de elektronische beeldervaring (met videowerk van Peter Missotten en Walter Verdin) met het “levende” theater van acteurs. Dat thema van de verraderlijke theaterillusie sluit dramaturgisch mooi aan bij de verleidelijke duivelskunsten uit Goethes origineel. Cassiers orkestreert het indrukwekkende geheel trouwens zoals een duivelskunstenaar betaamt.

Met “Faust twee”, het collectieve werkstuk van ’t Barre Land, deed hij net het tegenovergestelde: hij cijferde zich weg als regisseur. Hij was hooguit een coach, een uitwendig oog. Daarmee past hij zich volledig in de doe-het-zelfaanpak van de Nederlandse “toneelspelersgroep” in, zoals die in de lijn van Maatschappij Discordia of Tg. Stan alle taken van het toneelwerk (dramaturgie, regie, acteren, scenografie…) gemeenschappelijk voor haar rekening neemt.

Het resultaat is een aanstekelijke, op tekst en acteren gerichte benadering waarmee het hobbelige ideeëndrama dat Goethes tweede “Faust” tenslotte is, aardig gediend wordt. Het pittig spelritme en een uitstekend evenwicht tussen ironische afstand en sobere inleving zijn de andere troeven van deze productie. Naar verluidt zou ook de Shakespeare-bewerking “Henry IV”, het tweede werkstuk waarmee ’t Barre Land in het Theaterfestival belandde, over dezelfde kwaliteiten beschikken maar dat hebben we (nog) niet met eigen ogen kunnen vaststellen.

De Nederlandse generatie- en geestesgenoten van Dood Paard zijn eveneens met een Shakespeare present: “Titus”, naar diens bloederige jeugdwerk “Titus Andronicus”. Een wraakdrama pur sang – in dit geval ook letterlijk – dat tegen een hoog tempo, helder, met weinig hulpmiddelen maar des te meer gedrevenheid door de acteurs-regisseurs gespeeld wordt.

O ja, ook Het Zuidelijk Toneel werd met een tweede productie gekozen: “Koppen”, op scenografisch vlak trouwens zowat de meest opvallende selectie in het Theaterfestival. Jan Versweyveld herschiep de speelruimte in een zee van bedden waarin de toeschouwer tegen wil en dank bij “vreemden” belandt.

Dat sluit mooi aan bij het verhaal van trouw en ontrouw dat “Koppen” vertelt en dat op het scenario van John Cassavetes voor zijn relatieportret “Faces” (1965) gebaseerd is. Samen met een voortreffelijke groep acteurs zoomt de regie van Ivo Van Hove in op de getourmenteerde wereld van de protagonisten, boordevol drank, geweld, vervreemding en autodestructie. Die verschillende “Koppen” staan – ook letterlijk – niet ver van het bed van de toeschouwer.

Van 27.8 tot 5.9 op verschillende locaties in Gent. Tel. 09-267.28.28.

Het randprogramma bevat een debat tussen kunstenaars en politici over extreem rechts, een themadag rond “T68” (het legendarische theatermanifest uit 1968 van Hugo Claus, Alex Van Royen en Carlos Tindemans) en de indirecte band met het nieuwe Toneelhuis, laatavondoptredens rond het werk van Brecht (het Brecht-jaar oblige), een soloperformance van Tom Lanoye met fragmenten uit zijn “Ten Oorlog” en geleide theaterwandelingen door Gent.

Paul Verduyckt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content