JA

Opgetekend door Gerry Meeuwssen

Kris Peeters

‘We willen niet dat de bestaande muntstukken van één of van twee euro verdwijnen. De handelaars van automaten hebben heel hun automatenpark al aangepast bij de overgang van de Belgische frank naar de euro. We willen hen niet opzadelen met een nieuw gelijksoortig probleem.

Maar het betalingsverkeer tussen consument en handelaar zou veel vlotter verlopen als we ook over coupures van één euro zouden beschikken. Biljetten zijn veel makkelijker te verhandelen: het teruggeven op een betaling wordt veel eenvoudiger. Dit betekent minder lange rijen aan de kassa’s.

De huidige muntstukken nemen veel plaats in en ze wegen zwaar in de portefeuille. Ook de handelaars vinden biljetten veel makkelijker om op te bergen. Zij ondervinden bovendien problemen als ze naar de bank moeten. De munten zijn sowieso al moeilijker te transporteren. Maar het ergste is dat de bank hen nog eens een extra kost aanrekent voor het tellen van al de munten.

Als we biljetten van één euro moeten maken, kunnen we tegelijkertijd ook twee-eurobiljetten overwegen. Bestaat er ergens een munt die meer waard is dan het minst waardevolle biljet? Ik weet het niet. Maar dat lijkt me onlogisch. In de wetenschap dat een hervorming veel tijd in beslag neemt, kunnen we daarom maar beter ook aan een twee-eurobiljet denken.

Natuurlijk zijn er nadelen verbonden aan de omschakeling die we voorstellen. De kaslades moeten opnieuw worden aangepast. En er zal in het begin wel wat verwarring optreden als er munten en biljetten van dezelfde waarde circuleren. Die bezwaren wegen evenwel niet op tegen de praktische voordelen.

Nog vóór de invoering van de euro waren wij al vragende partij om de stukken van één en twee eurocent uit de omloop te halen, wegens veel te weinig waard en dus overbodig. Destijds zijn de bankiers niet op onze vraag ingegaan. Ze vreesden een negatief effect op de prijzen en verzekerden dat de muntstukjes op natuurlijke wijze zouden sterven. Intussen hebben bepaalde eurolanden de kleinste munten daadwerkelijk gebannen, en met die prijsverhogingen loopt het er niet zo een vaart. De lengte van de procedure kennende, kunnen we alles maar beter in één keer regelen, en ook de kleine munten weer ter discussie stellen.’

NEE

Jeroen Sprenger

‘Wie één-eurobiljetten wil, moet zich realiseren dat er nu al zeven coupures zijn, wat relatief veel is. Met het één-eurobiljet en eventueel het twee-eurobiljet erbij, wordt het helemaal onoverzichtelijk. Negen verschillende briefjes in de portefeuille, is dat niet wat overdreven?

In de jaren zestig en zeventig hadden wij in Nederland biljetten van 5 gulden. Vlak na de Tweede Wereldoorlog hebben er zelfs een tijdje biljetten van 1 en van 2,5 gulden bestaan. Maar dat waren noodmaatregelen. Ze versleten heel vlug. Op het moment dat er weer voldoende staal voorhanden was om munten te slaan, verdwenen de kleine coupures daarom al snel. De mensen wilden van de papieren vodjes af.

De Italianen tonen zich nu voorstanders van de één-eurobiljetten. Zij hebben altijd veel biljetten gebruikt en houden daar nog steeds aan vast. Het is dus een beetje een kwestie van gewoonte. Want de gemiddelde Nederlandse vakantieganger die in het tijdperk van de lire naar Italië trok, ergerde zich dood aan de massa biljetten.

Zeker in Nederland is de behoefte aan nieuwe biljetten niet groot. Met de ontwikkeling van het elektronische betalen is het bovendien weinig waarschijnlijk dat die behoefte toch nog zal ontstaan. Het kan een cultuurverschil zijn, maar in Nederland is er totaal geen debat over de één- of twee-euromunten. Wel is er al gediscussieerd over de kleinste munten, omdat de cent hier al afgeschaft was, en we nu opnieuw zulke minimunten kregen. Als er dan toch een vraag is naar minder munten, kunnen we dus beter eerst de laagste waarden uit de handel nemen. Dat zal evenwel heel wat tijd in beslag nemen. De vraag is of de koperkleurige munten binnen enkele jaren al geen zachte, natuurlijke dood gestorven zullen zijn.

Een bijkomend argument om het op één- en twee-euromunten te houden, zou kunnen zijn dat munten slaan de lidstaten financieel beter uitkomt. Biljetten zijn duurder in de aanmaak dan munten. Maar dat is helemaal geen doorslaggevend argument. Het belangrijkst is de behoefte van de burgers en de ondernemingen om opnieuw om te schakelen. Bestaat die behoefte? In Italië misschien wel, maar hier zeker niet.’

‘Dit betekent minder lange rijen aan de kassa’s.’

‘De behoefte aan nieuwe biljetten is niet groot.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content