Het is een misverstand dat pensioenfondsen te veel in risicovolle waarden beleggen. In de praktijk blijken de fondsen vooral een gediversifieerde portefeuille te hebben.

Sommige Nederlandse fondsen hebben al zulke grote reserves aangelegd dat de leden amper nog bijdragen moeten betalen. De reserves van de Nederlandse pensioenfondsen bedragen ongeveer negentig procent van het BBP (bruto binnenlands product), bij ons is dat amper vijf procent. Toch hebben we eigenlijk al een aardig kapitaal samengespaard. Twee jaar geleden bedroegen de totale reserves van de Belgische pensioenspaarfondsen (de derde pijler dus) 1170 miljard frank (29 miljard euro). De tweede pijler was goed voor 1260 miljard frank (31 miljard euro). Dat geld is natuurlijk geen slapend kapitaal, maar wordt door de financiële instellingen op een strategische manier belegd.

En daar wringt meteen het schoentje. Tegenstanders van aanvullende pensioenstelsels vinden het immoreel dat toekomstig pensioengeld als beleggingsinstrument wordt aangewend. Maar de praktijk leert dat financiële instellingen bij het opstellen van hun beleggingsmix heel rigoureus te werk gaan. Bovendien zijn ze gebonden door een stringente wetgeving. Minstens dertig procent van de tegoeden moet in Belgische aandelen geïnvesteerd worden. Maximaal tien procent mag in buitenlandse waarden worden belegd.

Nemen we bijvoorbeeld Interselex Pension Fund, een beleggingsfonds van Fortis Bank. 34 procent van de portefeuille wordt in Belgische obligaties belegd, 4 procent in buitenlandse aandelen en 56 procent in Belgische aandelen. Wat de Belgische aandelenportefeuille betreft, gaat het om relatief stabiele waarden zoals Fortis, KBC, UCB of Electrabel. Die investeringsflexibiliteit vinden we ook terug bij de pensioenfondsen uit de tweede pijler: ook zij diversifiren in obligaties en aandelen, in binnen- en buitenland, aangevuld met vastgoed.

VERLEIDELIJKE INVESTERINGEN

De pensioenfondsen nemen de strategische beleggingsmix van ABP/PGGM, het grootste Nederlandse pensioenfonds, als referentie. ABP/PGGM kiest voor 55 procent aandelen, 30 procent vastrentende waarden en 15 procent vastgoed. Het fonds baseert zich daarbij op een studie waaruit blijkt dat een groter gewicht voor aandelen ten nadele van vastrentende waarden in de komende decennia het verloop van de premie en van de dekkingsgraad aanzienlijk zou verbeteren. Op lange termijn genereren aandelen ten opzichte van een portefeuille met relatief veel lager renderende obligaties de hoogste opbrengst. Daardoor kan de pensioenpremie op termijn dalen.

De fondsen op het Europese vasteland zijn in elk geval voorzichtiger dan die in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Daar is de verleiding nog altijd groot om in groeiaandelen te investeren. Een fonds met een return van 32 procent krijgt al snel het commentaar dat een belegging in nieuwe bedrijven een return van 100 procent zou opleveren. Wat negatief kan uitdraaien.

Waarnemers zijn het erover eens: een individuele belegger mag gerust torenhoge risico’s nemen, maar voor een pensioenfonds is een strategie met een beperkt aantal aandelen te gewaagd. Het is natuurlijk verleidelijk om te kiezen voor een fonds dat de hoogste return garandeert. De verschillende financiële instellingen voeren daarrond _ zij het natuurlijk binnen de grenzen van de vigerende wetten _ een hevig concurrentiestrijd. Vooral de verzekeraars bieden meer en meer zuivere beleggingsproducten aan. De bekendste zijn de tak23-producten, levensverzekeringen gekoppeld aan een beleggingsfonds.

Alain Mouton

Voor een pensioenfonds is een strategie met een beperkt aantal aandelen te gewaagd.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content