Op 8 juli 1998 wordt Festina-verzorger Willy Voet opgepakt. Het begin van een hallucinante dopingaffaire. Voet bekent alles aan het Franse gerecht. Zijn publieke biecht verschijnt eind deze maand in boekvorm. Een voorpublicatie.

Het is geen gemakkelijke beslissing geweest. De waarheid vertellen over de huichelarij in het wielrennen, na dertig jaar zwijgen de stilte verbreken, de achterkant onthullen van een decor waarin ik zo lang heb meegespeeld. Geloof me, het is niet gemakkelijk geweest.

Ik hoor het sarcasme al: daar spreekt de man die de droom vernietigt, het blazoen besmeurt, een populaire sport ondergraaft. Ik geef toe: zo kan je het bekijken, als je het allemaal liever niet weet, als je geen vragen stelt over het hoe en waarom.

Wat ik u ga vertellen is niet ingegeven door wraakgevoelens of verbittering. Het gaat ook niet om geruchten die ik links en rechts zou hebben opgevangen. Het gaat om wat ik zelf heb beleefd. Ik draai sinds 1972 mee in het wielerwereldje, in het zog van de absolute toprenners. Zonder op te scheppen: ik ken het vak. Ik zal eerlijk zijn over mijn eigen rol.

Vrienden zal ik hiermee niet maken. Want hoewel sommigen mij hun steun hebben betuigd, blijven anderen liever zwijgen over de wantoestanden. Is het uit angst of uit eigenbelang? Ik beklaag hen eigenlijk, want ik weet dat velen in de knoop liggen met hun geweten. Iemand moet eindelijk eens spreken. Dat is ook in uw belang, lezer en wielerliefhebber. Want uw bewondering en uw enthousiasme worden misbruikt.

Ik heb mezelf de vraag gesteld: zou je dit boek ook geschreven hebben, mocht je op 8 juli 1998 niet betrapt zijn door de douane? Meer dan waarschijnlijk niet. Maar die arrestatie, en de 12 dagen opsluiting die erop volgden, hebben mij haarscherp doen inzien waarmee ik bezig was. Ik heb nachten wakker gelegen, maar ik heb besloten dat ik zou praten. Ook als daardoor legendes sneuvelen, of mensen gekwetst worden. Ik hou te veel van het wielrennen. Het is hoog tijd dat wij onze vergissingen toegeven, het kwaad onder ogen zien en het, hopelijk, verdelgen.

Ik wil ook uitleggen aan al wie me dierbaar is, dat ik niet de gangster ben die sommige media van mij gemaakt hebben. Ze hebben mij zonder omhaal ontslagen uit de ploeg waarvoor ik met zoveel overgave gewerkt heb. Ze hebben mij verboden de komende drie jaar mijn beroep uit te oefenen. Ze zagen in mij een ideale zondenbok, een kleine paria die in de weg liep, de zekering die moet springen om te verhinderen dat het hele huis afbrandt.

Maar ik heb besloten uit de pas te lopen. Ik word 54, ik heb geen werk meer, ik sukkel met mijn gezondheid, ik heb nachtmerries, ik ben mijn gemoedsrust kwijt. Toch blijf ik dromen. Dat Mathieu, mijn zoon, ooit weer net als vroeger die glinstering in zijn ogen heeft, als hij over zijn wielerhelden vertelt. Ik leef nu bijna een jaar onder gerechtelijk toezicht, maar desondanks voel ik me een vrij man. Vrijer in elk geval, dan diegenen die blijven rondlopen met de zware last van het geheim.

Daarom schrijf ik dit boek.

Het is 4 juli 1998, morgen wordt het Franse kampioenschap gereden. Rond zeven uur in de ochtend verlaten we ons appartement in Veynes, in de Hautes-Alpes. Sylvie, mijn vrouw, neemt het stuur. Een jaar geleden, in december, hebben ze mijn rijbewijs ingetrokken: vier keer betrapt op overdreven snelheid. Het geeft niet. Ik ben blij dat ik samen met haar, en met Mathieu en Charlotte op de achterbank, naar Clermont-Ferrand kan. Vandaag is het mijn verjaardag. Ik word 53.

Om half twaalf komen we aan in het Inter Hotel. We wachten op de renners die een trainingsrit gaan maken zijn, en slaan een praatje met de mecaniciens. Het duurt niet lang voor een eerste groepje komt binnengereden: Hervé, Moreau, Brochard en Virenque, de mannen voor de Tour de France.

Na het avondmaal maak ik, met mijn collega Laurent Gros, eerst de bidons en de bevoorrading voor de volgende dag klaar. Om tien uur trek ik naar mijn kamer. Normaal doe ik het op de kamer van de renners. Maar vandaag zijn hun vrouwen erbij, en is het dus niet mogelijk.

Het? Dat is een intramusculaire injectie met 10 milligram Kenacort, recht in de bil. Valt niet op te sporen in de urine. Zelfs in geval van bloedanalyse kan de controlearts hooguit een anomalie vaststellen, maar niemand kan bewijzen dat de cortisone werd toegediend. Want de bijnierschors produceert cortisone op natuurlijke wijze. Daarom ook zweren de renners altijd dat ze nooit doping hebben genomen. En ze geloven het zelf nog ook!

Corticoïden hebben een pervers effect. Eens het product is ingespoten, valt de bijnierschors stil. Daarom kampen renners wel eens met allerlei tekorten. Een tekort aan calcium bijvoorbeeld. Waardoor het lang duurt vooraleer breuken genezen. Hun immuniteitssysteem brokkelt af. Een langdurig gebruik van cortisone is dus een dwaasheid. Maar dat is de laatste van onze zorgen. De enige zorg is het vinden van de juiste dosering.

Eens de renners hun injecties hebben gekregen, controleer ik hun hematocrietgehalte. Brochard staat op 47 procent, Rous op 49,7 en Virenque zit al op 50,2. Pascal Hervé heeft zelfs 51,3, terwijl Christophe Moreau op de kop af 48 laat opmeten. Dat stemt overeen met onze verwachtingen. We zijn kort voor de start van de Tour, en dus komt het er op aan het door de Internationale Wielerunie (UCI) toegelaten maximum van 50 procent te benaderen. Tijdens de Tour moeten we dan proberen om dat gehalte op peil te houden. Als het bijvoorbeeld terugvalt naar 45, kan je het niet meer opkrikken, omdat de renners te veel inspanningen leveren. Ook voor morgen moeten we klaar zijn, want het kampioenschap staat hoog op het verlanglijstje van Richard Virenque. Het lastige parcours is hem op het lijf geschreven.

Om niet verrast te worden door een ochtendlijke “gezondheidscontrole”, heb ik een en ander voorbereid. In alle rennerskamers ligt een natriuminfuus klaar, in een handdoek gewikkeld, onder het bed. Het gaat om een mengsel van water en 0,09 procent natrium. In geval van nood volstaat het een kader van de muur te nemen en het infuus aan de haak te hangen. En is er geen haak, dan hebben we een paar wielspaken tot een S geplooid, zodat je ze aan een gordijnstang kan hangen. De rest is kinderspel. Aan de ene kant het slangetje in het infuus, even purgeren, en dan aan de andere kant de naald met een klem in de arm van de renner. De hele operatie duurt niet langer dan twintig minuten, en het hematocrietgehalte zakt meteen met drie eenheden.

Doorgaans wordt ploegleider Bruno Roussel als eerste verwittigd, als er een onverwachte controle in het hotel is. Hij komt dan eerst met de controleurs naar mijn kamer, of naar die van ploegarts Eric Rijckaert als die aanwezig is. Ondertussen zijn de coureurs gealarmeerd en is de hele noodprocedure al in volle gang. We hadden dat scenario al ingeoefend, maanden vóór in Parijs-Nice van ’97 de eerste hematocrietcontroles werden uitgevoerd. We hadden ook al meteen een apparaat op batterijen, dat als een centrifuge het eiwitkleurig plasma scheidt van de rode bloedplaatjes. Rijckaert had het in Duitsland gekocht. Enkele druppels bloed in dat toestelletje, en je kon onmiddellijk op de graadmeter de preciese hematocrietwaarde aflezen.

Dat ding kostte 20.000 frank. De renners stonden voor mijn kamerdeur aan te schuiven om het te gebruiken. Een paar maanden later in de Tour, hadden de meeste renners er al een voor zichzelf gekocht.

Virenque heeft het Franse kampioenschap niet gewonnen. Hij reed als een kalf, veel te vroeg zijn krachten verspild. De sfeer in het hotel was ernaar. Maar goed, het had geen zin om lang ontgoocheld te zijn, de Tour de France wachtte.

Voor ze terug naar huis keerden, had ik elke coureur een drinkbus gegeven. Een speciale bidon, met daarin twee ampoules met epo van 2000 eenheden elk, en twee kleine tubes met een poeder om het mengsel klaar te maken. Dat alles tot aan de dop bedekt met ijsblokjes.

Op maandagochtend kreeg ik een telefoontje van dokter Rijckaert. Of ik een dag later bij hem in Gent langs wilde komen, om tien cartons met plastieken infusen op te halen. In Frankrijk is een infuus van één liter veelal in glas. Wat niet handig is als je het snel moet doen verdwijnen. Dinsdagochtend om acht uur, was ik al onderweg.

Achter de chauffeurszetel had ik twee koelzakken geklemd. Daarin zaten 234 epo-doses, 80 flacons groeihormonen, 160 capsules met het mannelijke hormoon testosteron, en 60 capsules Asaflow, dat is een product op basis van aspirine dat het bloed verdunt. Heel die apotheek had tot dan toe bij mij thuis in de groentenbak van de koelkast gestoken. Erg tegen de zin van mijn vrouw trouwens. Niet omdat ze geen plaats meer vond voor de wortels, maar omdat ze vermoedde dat het niet om onschuldig spul ging.

Een paar weken voordien waren we de vracht gaan ophalen in Bordeaux. Carine, mijn oudste dochter die niet wist wat we zouden vervoeren, en ikzelf. Ik maakte die reis twee keer per jaar, in februari en juni. Met een anonieme wagen, want de Festina-auto’s zie je vanop tien kilometer. We hadden afspraak met Joël Chabiron, de manager van de Festina-ploeg, die uit Portugal kwam. Hij arriveerde met z’n Mercedes. Onder de gutsende regen parkeerden we onze wagens achterbumper tegen achterbumper. Chabiron had het spul in zijn koffer geladen, in een grote sportzak, verstopt onder een berg kledingstukken. Zodra de lading was overgeheveld, drukten we elkaar snel de hand, en weg waren we. Wij naar de groentenbak van onze koelkast.

Diezelfde spullen staken nu in de zakken achter mijn zetel. Onderweg naar Gent liep ik nog even aan in Meyzieu, waar de technische dienst van de ploeg was ondergebracht. Nog even geverifieerd of er niks ontbrak in de ploegtruck die klaar stond om naar de Tourstart in Ierland te vertrekken. Samen met Laurent Gros ging het dan verder naar Evry bij Parijs, om in de garage van de Société du Tour de France een officiële volgwagen van de Tour te gaan ophalen.

Vandaar reed ik naar Zomergem, waar ik in de vooravond bij Rijckaert thuis arriveerde. Eric vroeg te blijven eten, maar ik wilde een maat opzoeken in Brussel en ik vertrok opnieuw, met een volle kofferbak. De volgende dag moest ik om tien uur in Calais staan voor de overtocht naar Engeland en Ierland.

Woensdagochtend was ik om half zes al uit de veren, en een half uur later zat ik achter het stuur. Omdat de nacht kort was geweest, zette ik mezelf een spuit met een dosis uit wat ze in het milieu een “pot belge” noemen. Eigenlijk wist ik tot dan toe niet precies wat daar in zat. Ik dacht dat het om amfetamines ging. Pas twee maanden later leerde ik van een journalist van France 2 wat die beruchte cocktail zoal bevatte: amfetamines, cafeïne, cocaïne, heroïne, en af en toe cortisone. Kortom: voldoende spul om een hele nacht lang te hooien.

Brussel-Calais is een rit van nauwelijks drie uur. Ik had dus ruim de tijd. Er waren twee mogelijkheden: ofwel via Valenciennes en dan de afslag naar Calais, ofwel terug naar Gent en via de E17 naar Rijsel. Ik weet nog altijd niet waarom ik die tweede route koos, en ook niet waarom ik in het zicht van de grens rechts afzwenkte en een binnenweg nam. Misschien omdat Rijckaert me daags voordien op het hart had gedrukt dat ik uiterst voorzichtig moest zijn met mijn lading. Pas later vernam ik dat die binnenweg een bekende smokkelroute was.

Het was nog geen zeven uur, toen ik net over de grens plots een douanier zag staan. Mijn hart klopte in mijn keel. Het was de eerste keer in dertig jaar tijd dat ik gecontroleerd werd. Toen ik stilstond zag ik een witte bestelwagen achter het struikgewas. En toen ging het snel. Uit dat minibusje stapten vier douaniers die zich rond mijn wagen opstelden.

Ik verging van de schrik. Niet om al de andere spullen die ik transporteerde, ik dacht alleen aan de “pots belges”. De kleine flacon die ik al had aangesproken, en de andere die bestemd was voor Laurent Dufaux. Ik had die twee doses tijdens de Waalse Pijl gekregen van Serge, een gewezen profrenner. Omgeruild voor een Festina-trui en twee koersbroeken. Eén van de flacons hield ik voor mezelf. Soigneurs malen per jaar minstens 130.000 kilometer af met de wagen. Dan is het vaak vechten tegen de slaap, en komt een spuitje goed van pas. Zoals gezegd dacht ik dat er enkel amfetamines in zaten. De andere “pot” was een afbetaling aan Dufaux, van wie ik een Yorkshire-pup had gekocht voor mijn dochter. Hij vroeg 24.000 ballen, ofwel 18.000 plus één “pot belge”. Wij hebben zo onze eigen manier van betalen in het wielrennen. Een gewone flacon van de “pot” bevat vijftien milliliter, goed voor een vijftiental injecties. Dat volstaat voor een heel seizoen. En gegarandeerd prijs.

Daar stond ik dus, drie maanden later. Ik dacht niet eens aan de epo, ik grabbelde naar de twee flacons in de rugzak op de achterbank. Ik moffelde er één weg in mijn broekzak, de andere hield ik nog in de hand toen de douanier al aan mijn deur stond en vroeg of ik iets had aan te geven. Dat was wel het minste wat je kon zeggen. Ik antwoordde: “Alleen wat vitamines voor de renners.”

Hij vroeg niet eens mijn papieren. Hij wou dat ik de koffer open maakte. Terwijl ik dat deed, keilde ik de flacon die ik in mijn hand hield snel in de berm. De tweede bleef in mijn broekzak. Ondertussen hadden de andere douaniers de koelzakken achter mijn zetel ontdekt. Ze haalden de Tupperware-dozen vanonder de diepgevroren waterflessen en vroegen wat daarin zat.

– “Ik weet het niet. Producten om te recupereren, denk ik…”

– “Goed. Als je het niet weet, nemen we je mee naar het bureau.”

Met een douanier naast me in de passagierszetel, volgde ik de minibus tot aan de douanepost een kilometer verderop. Mijn zenuwen stonden wit gespannen, terwijl mijn passagier nonchalant zat te babbelen over de Tour, en informeerde naar de conditie van Virenque.

Ik hoorde nauwelijks wat hij zei en dacht almaar: “Willy jongen, je bent eraan. Dood, kaput, finito.” Ik dacht aan de flacon in mijn broekzak en aan de koelzak die nu in de minibus lag. En ik, dwazekloot, gesnapt aan de grens met al dat spul. Een catastrofe. Al kon ik toen niet eens vermoeden wat nog allemaal zou volgen.

Toen we bij de douanepost waren aangekomen, werd de hele auto grondig uitgekamd. De ampules werden op tafel gezet, netjes op een rij, als tinnen soldaatjes. Ik vroeg of het lang zou duren, want dat ik om tien uur in Calais moest inschepen.

– “Die boot mag je nu wel vergeten.”

De doauniers registreerden een ampule met epo en een tube met poeder als twee doses. Ik legde hen uit dat het telkens maar om één dosis ging, maar ze wilden niet luisteren. En ondertussen bleven ze maar vragen stellen en bleef ik maar herhalen dat ik van niks wist.

– “Als ik iets had geweten, was ik wel op de autoweg gebleven. Dan was ik nu al in Calais.”

– “Als we je hier niet hadden gesnapt, hadden we je in Calais onderschept.” De douanier die dat zei, besefte dat hij zijn mond voorbij had gepraat. Hij had immers met zo veel woorden verklapt dat ze getipt waren, en dat het geen toevallige controle was geweest. Maar toen ik probeerde uit te vissen wat hij bedoelde, kreeg ik geen antwoord meer.

Toen kwam een andere douanier, een Antilliaan die vertelde dat ze me gingen fouilleren. Waarna hij weer vertrok. Terwijl de andere douaniers met hun koffiezetapparaat in de weer waren, zag ik kans de overblijvende flacon “pot belge” in mijn onderbroek te laten glijden. Ik dacht nog altijd dat ik hier kon uit geraken.

Toen kwam de Antilliaan terug.

– “Schoenen!”

– …

– “Broek!”

– …

– “Kousen!”

– …

– “Slip!”

Ik treuzelde.

– “Slip!!”

Ik probeerde tijd te winnen, maar er zat niets anders op. De billen tegen elkaar geknepen, de flacon er tussenin, wurmde ik mijn onderbroek naar beneden. Ik gaf hem de slip.

– “Benen gespreid! Allez, benen gespreid!!”

Dat was het einde. Bing! Daar lag de “pot belge”. Op dat moment vertrok in Calais een ferry naar Engeland. Zonder mij. Ik was niet langer een wielersoigneur, maar een dealer die op heterdaad betrapt was. Korte tijd nadien kwamen de resultaten binnen van het lab, waar ze al de andere producten hadden laten onderzoeken. Toen wisten we allemaal wat er in die twee zakken had gezeten. ’s Avonds zou ik in de afschuwelijke centrale gevangenis van Rijsel slapen.

Maar eerst keek ik nog samen met de douaniers die me die ochtend hadden opgepakt, naar de halve finale van de wereldbeker tussen Frankrijk en Kroatië. De twee goals van Thuram, weet u nog? Ikzelf heb ze nauwelijks gezien. Voor de aftrap stelden de douaniers me nog honderd en één vragen over het wielrennen. Of alle coureurs doping pakten? En hoe dat zat met de voetballers? Na de match werd ik geboeid afgevoerd.

De gevangenis stonk naar drek, alcohol, urine. Eerst moest ik mijn broeksband, mijn schoenveters en zelfs mijn bril afgeven. In mijn cel liet ik me langs de muur glijden. Ik bleef gehurkt zitten. Luisterend naar het geroep en getier van de andere gedetineerden. Ik hoorde ze in de nachtemmers plassen. De langste nacht van mijn leven was begonnen.

De volgende morgen, om half acht, stonden ze me al op te wachten in de hall van de gevangenis: Jean-Marie en Robert. Twee politiemannen, de één een magermans met een brilletje, de andere een corpulente baas. Op het politiekantoor gingen ze eerst uitgebreid koffie zetten en ontbijten. Waarna Jean-Marie, de magermans, begon.

– “Je neemt ons toch niet voor een stel dommeriken?”

– …

– “Blijft u bij uw verklaringen?”

De toon veranderde.

– “Ja!”

Daarna bleven ze ononderbroken dezelfde vragen stellen. Ik vroeg om mijn vrouw te mogen verwittigen.

– “Zolang je niet meewerkt, is dat niet mogelijk. Je zou wel eens een gecodeerde boodschap kunnen doorspelen.”

Daarna liep Jean-Marie het kantoor uit, en nam Robert over.

– “Luister eens Willy, je kan beter de hele waarheid vertellen. Wij, oké, wij nemen alleen je verklaringen op. Maar jij, krijgt alles op je nek. Wil je vijf jaar krijgen, mij goed. Maar denk eerst aan je vrouw en kinderen. Zullen de mensen voor wie je nu zwijgt, zich om hen bekommeren?”

Toen kwam Jean-Marie terug. Na een kort overleg lieten ze toe dat ik mij vrouw belde. Jean-Marie draaide haar nunmmer.

– “Goeiedag mevrouw, hier de politie van Rijsel. Uw man is bij ons. Hij kan met u praten om u te vertellen dat alles goed met hem gaat, maar u mag geen vragen stellen.”

Mijn vrouw was nog maar pas aan de telefoon of ze vroeg al:

– “Is Bruno Roussel op de hoogte?”

Het gesprek werd terstond afgebroken.

– “Wat betekent dit? Waarom vraagt je vrouw of Bruno Roussel op de hoogte is? Waarvan moet hij op de hoogte zijn?”

Weerstand bieden had geen zin meer. Met horten en stoten heb ik hen het hele verhaal verteld: de rol van Bruno Roussel, die van Eric Rijckaert, hoe ik in het bezit van al die producten was geraakt.

Toen ze me vertelden dat ik opnieuw de nacht in de “central” moest doorbrengen, heb ik hen gesmeekt mij elders onder te brengen. Uiteindelijk hebben ze mij naar een cel in een nabijgelegen politiecommissariaat gebracht. Waar het tenminste een beetje netjes was, en waar ik eindelijk een beetje kon slapen.

De volgende morgen, vrijdag 10 juli, begon alles opnieuw. Het ontbijt met Jean-Marie en Robert, dezelfde vragen. Er werden vingerafdrukken en foto’s genomen. Rond negen uur ging het richting justitiepaleis. Eerst in een wachtcel met een twintigtal gedetineerden. Elk vertelde zijn miserie. De één had zijn vriendin afgetuigd toen hij ze schrijlings bovenop een andere man had gevonden. Een tweede had huishoudtoestellen gepikt, nog een andere had een camion met aardappelen gejat om die in België te verkopen… En ik? Ik had andere koopwaar vervoerd.

Ik werd naar het bureau van de onderzoeksrechter gebracht. Maar eerst werd ik voorgesteld aan de advocaat van wacht, meester Ludovic Baron. We praatten enkele minuten.

– “Ik heb je dossier gelezen. Ik zal trachten je hier uit te halen.”

Maar dan moest de onderzoeksrechter wel akkoord gaan. Bij het binnenstappen van zijn bureau was ik meteen van slag. Ik verwachtte iets majestueus, maar stond in een piepklein kantoortje met twee bureau’s. Naast rechter Patrick Keil zat een vrouw met kastanjebruin haar. De adjunct van de procureur. Ik deed mijn verhaal, maar ik werd niet gespaard.

– “Dit is beschamend. Bedriegers als deze man moeten worden opgesloten.” De rechter onderbrak haar.

– “Ik moet je laten opsluiten. Voor je eigen veiligheid, en in het belang van deze zaak die nu al sterk is gemediatiseerd. Je zal worden overgebracht naar de gevangenis van Loos.”

Het zou nog uren duren voor die tocht naar Loos begon, samen met dertien andere gevangenen in de celwagen. Het nieuws van mijn aanhouding was al bekend in de gevangenis. Want in alle cellen staat een tv-toestel. Ik werd weggebracht naar mijn cel. Een cipier opende de deur waarvan ik het nummer altijd zal onthouden: 237. De voorlaatste deur aan het eind van de gang. Ik zou er twee weken blijven. Geen ergere nachtmerrie dan het krijsen van de hengsels van de dichtvallende deur achter mij. Ik begon te janken als nooit tevoren.

Ik zou mijn cel nauwelijks verlaten, ook niet voor de wandeling. Ik koos voor de geborgenheid van acht vierkante meter vervuild beton. Mijn enige gezel was een gloednieuwe kleurentelevisie. Daarop zag ik de Tour, en de voortdurende berichten over Festina, mijn ploeg die vertrokken was om de Tour te winnen, en door mijn schuld alles dreigde te verliezen.

Ik zag ook zwaarwichtige uiteenzettingen van Jean-Marie Leblanc en Bernard Hinault. Voor hoe dom houden die de mensen? Wie dachten ze te kunnen wijsmaken dat zij uit de lucht vielen, dat zij van niks op de hoogte waren, alsof doping van een andere planeet kwam? En dan spreek ik nog niet van de lessen moraal van een televisiecommentator, die ik ooit in een nachtclub op een sofa zag liggen, lurkend aan een joint.

Ik geraakte verdoofd door al die verklaringen. En de eerste woorden van Bruno Roussel stemden me ongerust. “We moeten klaarheid scheppen in deze affaire. Ik wil zo snel mogelijk door het gerecht worden gehoord, zodat ze mijn renners met rust laten.” Zou Roussel me laten vallen? Hij die zo vaak had gezworen dat als het ooit fout liep, hij nooit mijn vrouw en kinderen in de steek zou laten. Ik probeerde me vast te klampen aan die belofte, maar het lukte niet.

Volgende week: Van de peer en andere technieken.

Willy Voet, “Massacre à la chaine”, de vertaling ligt vanaf begin juni in de boekhandel en loopt onder de werktitel “Dwars door de hel”, uitgeverij Globe, 170 pagina’s, 595 frank.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content