Zo mediageil de doorsneeschrijver is, zo mediaschuw werkt Patricia de Martelaere. Toch werd deze filosofe meer dan terecht de laureaat van de driejaarlijkse Vlaamse Cultuurprijs voor Kritiek en Essay.

Ze woont in de middle of nowhere met haar twee tieners van kinderen. Ze wacht nog altijd op de terugkomst van haar man die op een mysterieuze manier is verdwenen na een bootreis.

Voor interviews is ze allergisch en zeker voor tv-optredens. In zekere zin leidt ze het leven van haar naam en is ze een martelaar die door haar eigen romans en essays is ingehaald.

Maar, zoals het ook al in haar vier romans en twee essaybundels staat, bij alle spelingen van het noodlot blijft ze merkwaardig kalm, ja zelfs koel. Je zou haar voor minder tot ijsheilige uitroepen. In afwachting van haar drieënveertigste verjaardag aanstaande zondag werd ze alvast bekroond met een half miljoen frank voor Verrassingen (1997), haar meest recente essaybundel.

Patricia de Martelaere debuteerde als veertienjarige bij een obscure Gentse uitgeverij met Koning der wildernis, een kinderboek waarin het slecht afliep met de leeuwenkoning van dienst. Ze studeerde notenleer aan het Brusselse Conservatorium en filosofie in Leuven. Ze werd er gecharmeerd door de Angelsaksische filosofie en door de laconieke flair van Ludwig Wittgenstein en David Hume. De nuchtere benadering van de Engelse wijsgerige school die zweert bij prozaïsche helderheid en die haaks staat op Franse virtuositeit of Duitse diepzinnigheid is sindsdien haar waarmerk. De Martelaere werd hoogleraar filosofie en presenteerde als dertigjarige haar eerste roman bij een andere obscure uitgeverij die ondertussen ter ziele is gegaan. Nachtboek van een slapeloze (1988) was naast de dagboeken van Felix Timmermans een van de paradepaardjes van de kortstondige bloei van literaire uitgeverij Den Gulden Engel.

Toen reeds werd De Martelaere gelauwerd. Haar roman kreeg de debuutprijs. En toen al zette De Martelaere de toon voor de macabere luciditeit van haar latere werk. De Martelaere confronteert de lezer met het sombere dagboek van een man die alles heeft om gelukkig te zijn maar ’s nachts zijn vertwijfeling uitschrijft in korte notities. Hij voelt zich graag ‘overbodig als een bureaulamp op klaarlichte dag, maar niettemin onopgemerkt aanwezig.’ Hij gaat te rade bij hetgeen filosofische grootmeesters te zeggen hebben over vertwijfeling en levensangst en pent hun scherpe inzichten gretig neer. Een van die existentialistische raadsheren is Sören Kierkegaard. De Martelaere ruimt heel wat plaats in voor Kierkegaards paradoxale karakterisering van de wanhoop als een ‘koude brand’ die nooit ophoudt. Jaren later vormt dit citaat een cruciale passage in De Martelaeres openingsessay van Een verlangen naar ontroostbaarheid (1993), haar eerste bundel met beschouwingen. Bij wijze van aanloop naar het citaat van Kierkegaard over de ‘koude brand’ van de vertwijfeling, licht ze zelf de dubbelzinnigheid van alle vertwijfeling toe: ‘Het vertwijfeld zijn van de vertwijfelde ligt wezenlijk, hoe paradoxaal dat ook mag klinken, in de onmogelijkheid om volledig vertwijfeld te zijn, in het feit dat hij ook altijd nog, als een koelbloedig registrerende buitenstaander, moet weten en zien dat hij vertwijfeld is.’ De Martelaere drijft het klassieke drama van de intellectueel op de spits. Elke nadenkende mens weet dat wijsheid niets vermag tegen de dwaasheid van het leven maar blijft zich toch, tegen beter weten in, vragen stellen. Daarmee drijft hij de angel van het verstand steeds dieper in het eigen vlees. In plaats van te verstommen in melancholie roert De Martelaere de trom over dit tijdeloze schandaal.

De Martelaere is gebiologeerd door het menselijke onvermogen om passies uitputtend of ‘volledig’ te beleven omdat niemand voor haar ooit helemaal samenvalt met zijn belevenissen, hoe extreem die ook mogen zijn. In het diepste van hun wanhoop, liefde of verlatenheid zetten de protagonisten in De Martelaeres romans altijd een stapje buiten zichzelf om het gespartel met het eigen lichaam koeltjes gade te slaan. Op die manier zijn de romanpersonages bij De Martelaere met twee dingen tegelijkertijd bezig: leven en zichzelf zien leven. Die zelfobservatie zit echte vervulling in de weg. De finale verlossing is voor De Martelaeres antihelden de dood. Kortom, er is geen echte uitweg uit het dilemma want wie de knoop doorhakt, beëindigt het spel en sterft.

ZELFVERNIETIGEND CONFLICT

Toch is het datgene wat de slapeloze uiteindelijk verkiest. Hij pleegt moegetergd door zijn eigen muizenissen zelfmoord. De twee volgende romans, De schilder en zijn model (1989), en Littekens (1990) betekenen de doorbraak van De Martelaere als romancier van filosofische envergure. Niet alleen werd ze binnengehaald door een respectabele uitgeverij (Meulenhoff), maar ook wordt ze definitief opgemerkt door het grote publiek. Voor Littekens wordt ze genomineerd én voor de AKO- én voor de NCR-prijs. Ook hier draait alles weer rond een zelfvernietigend conflict. Eva, studente geneeskunde, is in stilte verliefd op een oudere architect maar laat zich ondertussen beminnen door iemand die ze eigenlijk haat. Ze is vooral gefascineerd door dood en verval: ‘Ze dacht aan de mooie, koude lichamen in de anatomiezaal.’ De dood krijgt het laatste woord, ook al pleegt deze keer het hoofdpersonage niet zelfmoord. Dood doet leven, zo luidt als het ware de paradoxale moraal van dit verhaal.

Eenzaamheid was het lot van de jongen die zich door iedereen verlaten voelde in De staart (1992). Deze voorlopig laatste roman was de minst geslaagde. De Martelaere timmerde een al te opzichtige constructie in elkaar die de verlatingsangst van het hoofdpersonage meer in de verf moest zetten. Zoals een hond aan fantoompijn leidt wanneer zijn staart wordt ingekort, zo gaat Theo gebukt onder het afspringen van zijn vriendschapsrelatie met Pieter.

Wie in zijn romans zo begaan is met de haat-liefdeverhouding tussen leven en dood, moet haast vanzelf dat raadsel ook zonder literaire verkleedpartijen willen ontwarren. Zeker als ze daarenboven een professionele filosofe is. Een verlangen naar ontroostbaarheid praatte echter niet onomwonden over De Martelaeres geliefkoosde patsituatie maar bekijkt het onoplosbare probleem vanop een afstand. De essays over Maurice Blanchot, Sigmund Freund, Ludwig Wittgenstein, Friedrich Nietzsche en andere intellectuele coryfeeën gaan over leven, kunst en dood, zoals het in de ondertitel heet. Via omcirkelingen in het werk van de auteur in kwestie peilt De Martelaere naar de paradoxale natuur van het leven dat onmogelijk zichzelf kan zijn tenzij in de dood. De Martelaere gaat zo ver in haar masochistische obsessie dat ze de kunst en het schrijven zelf vereenzelvigt met ‘de passie van het beëindigen’: ‘Nu eenmaal is aangetoond hoe de zelfmoord (…) kan worden beschreven als een esthetisch en zelfs uitgesproken artistiek ideaal, hoeft de band met het schrijven, of met de kunst in het algemeen, ons niet meer zo merkwaardig voor te komen. (…) Ook van de kunst – en zelfs in de eerste plaats van de kunst – kan immers worden gezegd dat zij voor alles de passie van het beëindigen is.’

Kortom, De Martelaere bekijkt het leven allesbehalve door een roze bril. Het is typisch voor haar dat ze een lans breekt voor ‘een passioneel soort onverschilligheid’ dat de minnaar-schrijver bij alle amoureuze bevliegingen doet stilstaan bij het lege bed dat onder iedere geliefde ligt. Met een boutade zou je dus kunnen zeggen dat voor De Martelaere het glas altijd half leeg is in plaats van half vol.

Sindsdien is De Martelaere zich blijven toeleggen op het werk van kortere adem. Naar eigen zeggen uit pure noodzaak. Tussen al haar bezigheden als les- en voordrachtengeefster vindt ze nauwelijks tijd om een roman te plegen. Als alleenstaande moeder heeft ze immers ook nog de handen vol met de opvoeding van haar beide kinderen. Daarom dat ze nu bij voorkeur in kortere beschouwingen haar licht laat schijnen over de gordiaanse knoop van leven en dood, van hunkering en gemis.

Een verlangen naar ontroostbaarheid kreeg destijds de Nederlandse J. Greshoffprijs voor het essay. Drie jaar geleden harkte De Martelaere nieuwe verkenningen over leven, kunst en dood samen in Verrassingen (1997). Ook hier verkent ze de tegenstrijdige natuur van verlies en ziekte, van moord en incest. De positieve zuigkracht van op het eerste gezicht negatieve fenomenen wordt in De Martelaeres heldere proza bijna wervend duidelijk. Alleen zijn of sterven krijgt in de cerebrale, onsentimentele optiek van De Martelaere zowaar een bijzondere grandeur. De betere Romeinse republikein verkoos ook de zelfdood boven een leven in de leugen of de zelfverblinding.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content