John Carpenter is terug, in topvorm, met een zelfmoordmissie op de puinen van L.A.

VIJFTIEN JAAR na ?Escape From New York? maakte John Carpenter een westkustsequel van zijn grootste culthit, weerom met zijn lievelingsacteur Kurt Russell als de eenogige desperado Snake Plissken, de rol waarmee de gewezen Disney-kinderacteur een actie-ster werd.

?Escape From L.A.? speelt in het onheilspellende jaar 2013. De Amerikaanse president ( Cliff Robertson) is een bijbelvretende fascist. Los Angeles is na de ?Big One? een aardbeving van 9.8 op de Richter-schaal afgescheurd van het Amerikaanse vasteland en is één grote strafkolonie waar het schuim der aarde naar verbannen werd : niet alleen misdadigers maar ook dronkaards, rokers en al wie zich bezondigt aan buitenechtelijke seks.

Onder dwang wordt Snake in de Californische slangenkuil gedropt. Daar zwaait een Zuid-Amerikaanse revolutionair, die verdacht veel op Che Guevara lijkt, de scepter. Snake moet er de verdwenen presidentsdochter Utopia lokaliseren en elimineren en ook beslag leggen op het top secret wapen dat via satelliet de hele planeet pardoes in een middeleeuwse duisternis kan hullen.

Hoewel verhaalschema en structuur quasi identiek zijn, heeft Carpenter ?Escape From L.A.? opgevat als een tegenovergestelde versie van de film uit 1981 : in plaats van New York als één grote gevangenis is er L.A. als de enige vrije zone in de VS, in plaats van een verlosser (in het origineel moest Snake de ontvoerde president redden) is de stoïcijnse outlaw nu een moordenaar.

Desondanks zijn er zoveel overeenkomsten dat deze sequel vaak meer op een remake lijkt. Dat wordt nog versterkt door het feit dat Kurt Russell nauwelijks verouderd lijkt. Eens te meer moet de antiheld tijdens zijn zelfmoordmissie een totaal verwoeste, ontregelde en wetteloze stedelijke jungle binnendringen. Opnieuw is er het suspensemotief van de race tegen de klok. In ?Escape From New York? kreeg Snake een microtijdbom in de bloedsomloop gespoten, dit keer werd hij heimelijk besmet met een dodelijk virus dat hem tien uur respijt geeft. Pas als hij de presidentiële bevelen heeft uitgevoerd, krijgt hij het tegengif toegediend.

?Escape From L.A.? is breed en ambitieus opgezet, maar bevat ook een flinke dosis donker satirische pret. Carpenters Los Angeles oogt als één groot Bosnisch vluchtelingenkamp, maar de krijgers en slachtoffers werden dan wel uitgedost door Frederick’s uit Hollywood. Het kitschquotiënt is met andere woorden tamelijk groot, maar past perfect bij de mix van diverse genres. Want onder het futuristisch jasje is ?Escape? een mengelmoes van allerlei dubieuze genres : van biker movie en surfer film (met sixties dropout Peter Fonda) tot bombastisch peplum over de Romeinse tijd (in een futuristische sportarena wordt een basketbalwedstrijd op leven en dood gespeeld).

RASSENRELLEN.

Carpenter koesterde al vanaf de jaren tachtig plannen voor een vervolg op ?Escape From New York?. Het idee om de handeling te verplaatsen naar Los Angeles kwam bij hem op nadat de stad in enkele jaren tijd de ene plaag na de andere te verduren kreeg bosbranden, aardschokken, verzakkingen, noodweer, rassenrellen en daarmee New York naar de kroon stak als gevaarlijkste stad om in te wonen.

Terwijl Snake geassisteerd door allerlei kleurrijke bondgenoten vervaarlijke bendes trotseert, steekt Carpenter spitsvondig de draak met diverse culturele iconen van de stad van de freeways : van de toren van Capitol Records tot het Beverly Hills hotel. Dit bastion van Hollywoodglamour ligt nu in puin, maar in de ruïnes voert de hoofdchirurg van La-La-land gretig transplantaties uit op mensen die door het overmatige faceliften letterlijk aan het afbrokkelen zijn.

Een van de leukste dingen is hoe Carpenter de episodische actie drapeert rond een aantal mijlpalen van het Mekka van de film : Wilshire Boulevard wordt nu overspoeld door een vloedgolf waarop het heerlijk surfen is ; de Universal studio’s (?Escape? is een productie van rivaal Paramount) staan onder water ; de finale heeft, hoe kan het ook anders, plaats in het Magic Kingdom van Disneyland in Anaheim, ironisch genoeg zowat het enige monument dat de aardschok heeft doorstaan.

De taferelen van deze overwegend’s nachts gedraaide film mogen dan nog post-apocalyptisch zijn, in dit verwoeste landschap is er plaats voor satirische pret en donkere hilariteit : verwijzingen naar de plastic lifestyle van Los Angeles ; spot met de sterrencultus (via het door Steve Buscemi gespeelde personage van ?Map to the Stars Eddie?) ; allusies naar Cuba ; vernietigende kritiek op de Amerikaanse verrechtsing, het fundamentalisme en de absurditeit van de pc-mentaliteit.

Zowel puur inhoudelijk als op het gebied van de techniek, is dit vaak een bewonderenswaardig tegendraadse productie. De trucages hebben een ambachtelijke kwaliteit : ondanks het vijftig miljoen dollar budget (meer dan zeven maal het origineel) bezit de prent de wat naïeve charme van de verdwenen B-film. Naast de nu verplichte computerbeelden zijn er ook veel ouderwetse miniaturen en matte shots. Oppervlakkig bekeken sluit dit aan bij ?Independence Day?, met dit verschil dat Carpenter wel degelijk de poëtische kwaliteit van die ouderwetse trucages weet te benutten.

Inhoudelijk is ?Escape? dan weer de antipode van ?Independence Day? : de toon is niet opgeklopt enthousiast maar nihilistisch. In plaats van een president die zich schrap zet en voor het te laat is de half verwoeste natie naar de overwinning voert daarbij geen tijd verspillend met het rouwen om het verlies van het Witte Huis en de First Lady krijgen we hier een ijselijke Realpoliticus die niet te beroerd is om zijn opstandige dochter op de elektrische stoel te zetten. De finale daad van de antiheld is echt onthutsend en voor een Hollywood-studio productie beslist subversief. Overbodig te vragen welke van de twee films in dit verkiezingsjaar de kassa deed rinkelen, en welke roemloos ten onder ging.

HALLOWEEN.

Carpenter (48), die in 1978 doorbrak met zijn derde film, de perfecte Boe-machine ?Halloween?, is een vrij unieke figuur in de huidige Amerikaanse cinema. Zijn carrière en preoccupaties vertonen wel veel gelijkenissen met die van generatiegenoot Walter Hill. Het zijn twee regisseurs die werken binnen vastomlijnde klassieke genres : politiefilms, SF, bendefilms, actie-thrillers, westerns, horror. Ze zijn geïnteresseerd in codes, patronen, parameters en archetypes.

Het meest gecodeerde genre is natuurlijk de western. Hill heeft een paar ?zuivere? cowboy- en indianenprenten op zijn naam staan (?The Long Riders?, ?Geronimo?, ?Wild Bill?). Maar ook de Tex-Mex actieprent ?Extreme Prejudice? en de rock’n’roll fabel ?Streets of Fire? zijn in feite verdoken westerns.

Ofschoon ?Assault on Precinct 13? een eigentijdse herwerking was van ?Rio Bravo? van Howard Hawks en ?Escape From New York? is opgevat als een zwartgallige western gesitueerd in de toekomst, maakte Carpenter nooit een heuse western het blijft voorlopig een niet-gerealiseerde droom. Zijn favoriete genre is duidelijk de fantastische film : zijn bespottelijk goedkoop debuut was de ludieke SF-film ?Dark Star?. Voorts verfilmde hij Stephen King (?Christine?), vertelde een modern spookverhaal (?The Fog?), leverde een bijdrage tot de satanische thriller (?Prince of Darkness?) en regisseerde onlangs een Amerikaanse remake van de Britse cultklassieker ?Village of the Damned?.

Hill van zijn kant maakte nooit echt een film over bovennatuurlijke of occulte verschijnselen, al komt het eerste deel van ?Johnny Handsome? dicht in de buurt en baden zowel ?Southern Comfort? als ?Trespass? in een misleidende fantastische sfeer.

Hun beider films verwijzen onbeschroomd naar de modellen van hun bewonderde grootmeesters : Carpentersijselijke monsterfilm ?The Thing? is een uitzinnig gruwelijke remake van de gelijknamige film van Hawks (en Christian Nyby). De nieuwste film van Hill, ?Last Man Standing?, is een remake van ?Yojimbo? (1961), de samourai-klassieker van Akira Kurosawa.

Beiden zijn geïnteresseerd in actie, niet in psychologie. Personages worden gedefinieerd door wat ze doen, het zijn daadmensen die in extreme situaties worden gegooid en dan moeten bewijzen wat ze waard zijn. Hun films zijn tegelijk odes aan de eenling en dwarsligger maar er gaat ook veel aandacht naar de interacties binnen een groep van professionals.

Carpenter en Hill zijn voorts op hun best als ze ernstig zijn, desnoods ironisch of lichtelijk satirisch. Gaan ze echter resoluut de komische toer op dan is het resultaat desastreus : ?Big Trouble in Little China? en ?Memoirs of an Invisible Man? van Carpenter, ?Brewster’s Millions? van Hill.

Een andere parallel is hoe ze gebruik maken van muziek in hun films. (Carpenter componeert ze trouwens steevast zelf, Hill werkt doorgaans met vaste medewerker Ry Cooder.) De muziek maakt integraal deel uit van de vormgeving, is niet symfonisch maar summier, zelfs minimalistisch. Geen sentimentele overscoring, maar spaarzaam gedoseerde thema’s en motieven. Helemaal in overeenstemming met de laconieke toon van hun beste films. Hun stijl wordt dan ook als koel en afstandelijk bestempeld. Beiden zijn inderdaad meer geïnteresseerd in vormkwesties dan in de hysterie van het psychodrama dat de meeste Amerikaanse films overheerst.

Ofschoon ze tijdgenoten zijn van Coppola, Scorsese en Spielberg, horen ze thuis in een andere tijd. Ze zetten de traditie voort van de superieure vaklieden : Hawks, Raoul Walsh, John Ford en later Sam Fuller en Anthony Mann. Een moeilijke, bijna niet-haalbare karwei in het Nieuwe Hollywood dat hen niet de nodige infrastructuur biedt van het oude studiosysteem. Hun carrière gaat dan vaak door diepe dalen. Wanneer ze succes oogsten is het veeleer per ongeluk : Hills grootste succes was ?48 HRS.? omdat Eddie Murphy daarmee toevallig supersterstatus verwierf. Hij probeerde de succesformule nog eens over te doen met ?Another 48 HRS.?, een vervolg dat evenzeer op een remake lijkt als de tweede ?Escape? film van Carpenter.

Nuchtere geesten zullen meermaals bij hun films opmerken : dat kan niet in het echte leven. Maar Carpenter en Hill zijn ook niet geïnteresseerd in realisme, wel in mythologie en legendevorming. Hun films neigen vaak naar het abstracte. Beiden zijn meesters in de stilering, iets wat bijzonder goed blijkt in Carpenters superieur gebruik van het breedbeeldformaat. Hun werk krijgt vaak de allure van een stripverhaal niet alleen een kwestie van de simpele tegenstellingen maar ook van de uitgezuiverde, tot zijn essentie gereduceerde vorm.

Patrick Duynslaegher

Kurt Russell in Escape From L.A. : het onheilspellende jaar 2013.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content