Het totalitaire ingenieursproza van de Italiaan Carlo Emilio Gadda vertaald: wie hem leest, gaat kopje-onder in zijn taalbrouwsels.

Wat begint als een detectiveroman waaiert al na enkele zinnen uit tot een grotesk taalavontuur. De vijfendertigjarige protagonist, detective Don Ciccio, is allesbehalve rechercheur, zo blijkt snel. Zeker bij vermogensdelicten kijkt hij altijd uit naar emotionele motieven, of zoals vertaler Frans Denissen het verwoordt, naar ‘een kwantum affectiviteit, een quant minnedrift’. Hoeft het te verwonderen dat de oorspronkelijke, Italiaanse auteur Carlo Emilio Gadda een elektrotechnisch ingenieur was? En dat Gadda toen hij deze woorden schreef zelf vijfendertig was en dus in zekere zin zijn eigen literaire recherche bedrijft als hij deze Don Ciccio in zijn roman, Die gore klerezooi in de Via Merulana, ten tonele voert?

Gadda is een van de Italiaanse modernisten die in het zog van Italo Svevo en Curzio Malaparte stilaan ook in de Nederlandstalige literatuur worden ontdekt. Gadda was in de Italiaanse literatuur van zijn dagen een weinig gelezen buitenbeentje. Hij is namelijk geen verhalenverteller maar een woordenfantast die van de hak op de tak springt. Nu eens schrijft hij een volzin van een tiental lijnen, gevolgd door een dialoog vol sappig dialect en een heel aparte associatie tussen klantenbinding en vrouwen versieren. Dan weer gaat hij zich te buiten aan een tirade tegen Mussolini (‘de Drol, Zwijnjak Jupiter, de Autarkische Blaaskaak, Dingemans’) of ontvouwt hij een metafysische bespiegeling over de ongrijpbaarheid van de werkelijkheid in het algemeen en van misdaden of vergrijpen in het bijzonder: ‘In werkelijkheid echter was een vergrijp het resultaat van een hele waaier van motieven die daaromheen wervelden (zoals de zestien winden van de windroos spiraalvormig om elkaar heen wielen in een cyclonale depressie) en op den duur de dolgedraaide wereldgrond fijnmaalden.’

Kortom, Gadda is een van die schrijvers die niet kunnen ophouden met het in elkaar schuiven van steeds weer nieuwe hypotheses omdat de realiteit nu eenmaal ook zo is: onaf, veelzijdig. Dat hij daarbij ook de meest uiteenlopende taalregisters gebruikt, van Romeinse dialecten tot hoogliterair Dante-Italiaans, past in de optiek van de ingenieur die met alle mogelijke materialen een totaalbouwsel wil neerzetten.

AMSTERDAMSE VERSIE

Toen Gadda deze roman begon te schrijven was hij zelf, zoals gezegd, zo oud als het hoofdpersonage. Geboren in 1893 in een Milanees burgerlijk milieu studeerde hij voor elektrotechnisch ingenieur. Die exacte opleiding weerspiegelt zich in de scrupuleuze manier waarmee hij de veelvormigheid van de werkelijkheid en van de taal probeert vast te pinnen in zijn literair oeuvre. Vanaf 1927 begon hij te werken aan de roman die als zijn meesterwerk wordt beschouwd en die nu dus eindelijk in het Nederlands werd omgezet als Die gore klerezooi in de Via Merulana. Pas in 1946 werd de roman in tijdschriftvorm gepubliceerd en in de jaren vijftig kwam hij als afzonderlijk boek op de markt. Gadda had toen allang een kluizenaarsbestaan opgezocht en stierf in 1973. Na zijn dood werd zijn werk opgemerkt in bepaalde avant-gardekringen en zo drong het door tot de mainstream van de literatuur.

Gadda vertalen, is haast onbegonnen werk en Denissen pinde zich vast op een Hollands-Amsterdamse versie van het Romeinse origineel. Meer dan eens komt de lezer daardoor terecht in de Jordaan, de Amsterdamse volkswijk: ‘Hé, donna Manué, vollek! Kom naar beneje, ze motten u hebbe!’ En onmiddellijk daarna wordt een periode geserveerd, zoals de Romeinse historiograaf Livius die placht te fabriceren, dus volgepropt met bijzinnen: ‘De nieuwe krachten die in de Italiaanse maatschappij de diepgaande vernieuwing bewerkstelligden die zich weliswaar voordeed als Oudromeinse gestrengheid of althans het strenge gezicht van de lictoren aannam, maar zich in feite al van in den beginne voornamelijk had toegerust met hun roeden (een bundel berkentwijgen, samengebonden rond de steel van een niet enkel symbolische bijl) begonnen reeds, zonder zich te verliezen in filosofemen (primum vivere), de maar al te zichtbare weg naar de hel te plaveien met de meest breedsprakige goede voornemens.’ De plot is dus bijzaak. De taal treedt hier buiten haar oevers. Voor de enen is dat een literair-culinair feest, voor de anderen een onleesbare ramp.

Een roofmoord op een dame in de Via Merulana is de aanleiding voor Gadda om via zijn alter ego Don Ciccio een onderzoek te starten waarbij hij meer aan taal- dan aan moordonderzoek doet. Op het einde is er nog altijd geen moordenaar gevonden. Maar dat zal Gadda en de lezer die met hem meegaat een zorg wezen. Wie houdt van klassiek modernistisch proza, komt hier zeker aan zijn trekken. Wie het graag een beetje gewoner heeft, raakt bij Gadda al na enkele bladzijden buiten adem en redt zich op het droge. Is Gadda dan toch vooral voer voor filologen en naarstige vertalers?

Carlo Emilio Gadda, ‘Die gore klerezooi in de Via Merulana’, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 336 blz., 1373 fr. (34 ?)

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content