Het valt niet te ontkennen: de Duivels zijn hot. Net als het team onderging ook de Voetbalbond de voorbije jaren een heuse transformatie. Een gesprek met Steven Martens, topman van het Belgisch voetbal en eeuwig optimist. ‘We gaan het Belgisch voetbal op de kaart zetten.’

Voor zowat alle Rode Duivels wordt het wereldkampioenschap in Brazilië hun eerste grote toernooi. Zo ook voor Steven Martens, die sinds mei 2011 de Belgische voetbalbond leidt. Sinds zijn aantreden is de ster van de Rode Duivels onstuitbaar omhooggeschoten. De nationale ploeg kwalificeerde zich als groepswinnaar voor het wereldkampioenschap, werd verkozen tot Brand of the Year 2012, en mag voor de loting deze week in de felbegeerde Pot 1, waardoor de Rode Duivels absolute wereldtoppers als Spanje, Duitsland of Brazilië ontlopen.

Een voorkeursgroep heeft hij niet. ‘Ik ben niet de man die zich met het sportieve bezighoudt’, vertelt Martens, wanneer hij ons ontvangt in zijn ruime kantoor aan de Houba de Strooperlaan. ‘Toen ik nog tenniscoach was, besteedde ik vooraf ook weinig aandacht aan de loting. Je hebt daar toch geen invloed op. Je kunt eigenlijk enkel teleurgesteld zijn als je op voorhand op een gemakkelijke loting hoopt.’

Waar kijkt u dan naar tijdens zo’n loting?

Steven Martens: Wat mij vooral interesseert, is waar we zullen spelen. Dat heeft een grote impact op de organisatie. Ik wil een optimale organisatie neerzetten: zowel voor de ploeg, de supporters, de sponsors als de pers. Voor de supporters zou het interessant zijn als de matchen in de groepsfase niet te ver uit elkaar zouden liggen. Dat is ook beter voor de ploeg. Ik heb als tenniscoach nog van Jakarta naar Tokio en enkele dagen later naar Singapore gevlogen, en ik besef dat klimatologische veranderingen echt invloed hebben op het prestatieniveau van de atleten.

Uiteraard vinden we de kwalificatie fantastisch. Tegelijk denkt iedereen dat naar het WK in Brazilië gaan het walhalla is, maar organisatorisch is het een hele opdracht. Het wordt een fenomenaal dure trip. Het prijzengeld zal wel hoog zijn, maar toch zullen we kostenefficiënt moeten werken.

Waaraan moet een Duivelshotel voldoen?

Martens: Eerst en vooral heb je een vlotte verbinding met de luchthaven nodig. Zo’n wereldkampioenschap is qua vliegafstanden vergelijkbaar met de kwalificatiecampagne, maar dan in veel kortere tijd. Ook belangrijk is de beschikbaarheid van trainingsfaciliteiten. Die moeten in het hotel zelf aanwezig zijn, zodat je niet elke dag uren tijd verliest in de bus. Ten derde heb je uitgebreide ontspanningsmogelijkheden nodig, want je verblijft er een hele tijd. Het hotel moet ook de privacy en de veiligheid kunnen garanderen. Het is belangrijk dat onze spelers zich goed voelen.

U wilt ook een camping voor de supporters organiseren. Afgekeken van de Nederlanders?

Martens: Meer nog, er is zelfs een Nederlands bedrijf dat ons helpt om dit alles op poten te zetten. Zij hebben het al georganiseerd in Zuid-Afrika en Oekraïne, en hebben daar de nodige ervaring opgedaan. Je moet het warm water niet willen uitvinden.

Waarom is die camping zo belangrijk?

Martens: Omdat we een team willen dat dicht bij de supporters staat. Er moet interactie zijn, supporters en spelers moeten elkaar uitdagen. We hebben die band willen opbouwen, los van of het team nu wint of verliest. Dat is fantastisch goed gelukt. Ook in Brazilië moeten fans de mogelijkheid hebben mee te leven.

Zijn de supporters niet vooral loyaal omdat de Rode Duivels geen enkele kwalificatiematch hebben verloren? Bent u niet bang dat die band snel verwatert als de resultaten er niet meer zijn?

Martens: Dat denk ik niet. Kijk naar de laatste twee vriendschappelijke wedstrijden die we verloren hebben. Dat had zijn redenen: het waren sterke tegenstanders, bepaalde spelers misten matchritme en de coach probeerde tactisch het een en ander uit. Toch merkte je dat de fans tot op het einde achter de ploeg bleven staan. Dat zou vroeger nooit gebeurd zijn.

Ik denk dat er grosso modo drie soorten supporters bestaan. Je hebt de diehards: die steunen de ploeg altijd. Daarnaast heb je ook de geïnteresseerde fans, die vanaf het moment dat het een beetje goed gaat weer meedoen: dat is de grootste groep bij elke nationale ploeg. Tot slot heb je nog de occasionele supporters: mensen die niet in voetbal geïnteresseerd zijn, maar toch op het groot scherm gaan kijken als er een buurtfeest georganiseerd wordt. Die laatste verlies je snel weer. Met de huidige kwaliteit van de spelersgroep ben ik ervan overtuigd dat we de supporters lang aan ons zullen kunnen binden.

U bent tweeënhalf jaar geleden aangesteld als ceo van de Voetbalbond. Had u garanties dat u het verschil zou mogen maken in ‘het ministerie van Voetbal’?

Martens: Je weet natuurlijk nooit wat er op je afkomt. Op het einde van de selectieprocedure heb ik een onderhoud gehad met bondsvoorzitter François De Keersmaecker. Ik heb hem toen vlakaf gevraagd wat de bond eigenlijk van mij wilde. Hij heeft toen toegegeven dat ze echt wel verandering nodig hadden. Ik heb hem toen enkele dwingende vragen gesteld: of hij bereid was het Uitvoerend Comité te hervormen, of ik zou kunnen investeren in communicatie, iets waar je niet onmiddellijk winst mee boekt. (lacht) Hij heeft veel gezucht en meermaals met zijn ogen gedraaid, maar hij gaf wel aan mee te willen denken. Dat heeft me over de streep getrokken

Hoe reageerde het Uitvoerend Comité op uw plannen?

Martens: Dat viel zeer goed mee. Het Comité is niet altijd even gemakkelijk, maar dat hoeft ook niet. Ze mogen mij natuurlijk ook vragen stellen over hoe ik het geld uitgeef. Ze mogen kritisch zijn en mij waarschuwen: zo werkt een raad van bestuur nu eenmaal.

Uw voornaamste uitdaging is het immer ingewikkelde stadiondossier. Hoe ziet u dat verlopen?

Martens: Ik blijf erin geloven. Het verloopt moeizaam, maar dat is normaal. Het gaat om langetermijndenken, dus het is niet onlogisch dat het even duurt. Ik hoop dat iedereen ondertussen de noodzaak van nieuwe stadions inziet. We hebben volgens UEFA-experts momenteel geen enkel stadion op het niveau van de Champions Leaguevoorronde. Zonder nieuwe stadions kan de sport niet groeien. Ik heb de ambitie uitgesproken om in 2020 op zijn minst vijf nieuwe stadions in België te hebben. Ik geloof nog altijd dat we er zullen komen. Gent heeft het eerste van de vijf al gerealiseerd. We hebben er dus nog vier te gaan.

Is een nieuw nationaal stadion uw absolute prioriteit?

Martens: Voor mij komt er geen nationaal stadion: er moet ook minstens een club in. Dat zal in Brussel voorlopig enkel Anderlecht zijn, maar wie zegt dat er zich over tien jaar geen tweede grote club kan ontwikkelen? Het spreekt natuurlijk voor zich dat de Rode Duivels er ook het merendeel van hun wedstrijden zullen spelen. Het stadion in Brussel is belangrijk omdat het een hefboom kan zijn voor andere dossiers.

Welke rol kan de Voetbalbond in het stadiondossier spelen?

Martens: Wij willen vooral een verbindende rol spelen. Samen met de Pro League willen we een agentschap voor stadioninfrastructuur op punt zetten. Veel clubs willen hun stadion wel vernieuwen, maar zien het niet als hun prioriteit. Ze zijn doorgaans vooral bezig met nieuwe spelers te kopen of hun coach te vervangen, omdat ze absoluut in eerste klasse willen blijven. Daarom is een commerciële cel uitbouwen voor veel clubs een extra belasting en gebeurt er niets. We zijn inderdaad bezig met het Brusselse dossier, maar we helpen ook in Leuven of Mechelen.

Een nieuw Brussels stadion komt in de eerste plaats Anderlecht ten goede. Vreest u geen verongelijkte reacties van andere clubs?

Martens: Anderlecht zal voor een deel zelf financieel verantwoordelijk zijn, zoals ook AA Gent dat is voor zijn stadion. Anderlecht zal een marktconforme prijs moeten betalen, alleen al omdat de rest anders op vinkenslag ligt om het project te kelderen. Uiteraard zal Anderlecht er zijn voordeel mee doen, maar dat zal Club Brugge of Standard ook, als ze erin slagen een nieuw stadion te bouwen.

Met het aantreden van Rudi Vervoort als minister-president leek het dossier even in een stroomversnelling te komen.

Martens: Het enige wat Vervoort gedaan heeft, is de knoop doorhakken over de locatie. We weten nu waar we aan toe zijn. De locatie zorgt helaas wel voor de nodige complexiteit, omdat het eigenlijk in Grimbergen ligt, op Vlaams grondgebied. Dat zorgt ervoor dat Brussel en Vlaanderen samen aan tafel moeten, omdat je ook met de verbreding van de Brusselse Ring en andere urbanistische zaken rekening moet houden. België zit zodanig ingewikkeld in elkaar dat het bijna niet te doen is om zo’n project te realiseren. Leg dat maar eens uit aan een buitenlander.

U hebt altijd aangegeven zich ver weg te willen houden van de politiek, maar hier kan het niet anders. Dit project zorgt sowieso voor politieke deining.

Martens: Ik weet een ding: we gaan ervoor. Zowel met de Rode Duivels als de Red Flames (de nationale elf bij de vrouwen, nvdr) zijn we verbindend voor het land. Zowel Vlaanderen als Brussel heeft de kans zich achter deze infrastructuurprojecten te scharen, omdat het een positief verhaal is. Een nieuw stadion creëert werkgelegenheid, zorgt voor extra inkomsten, stimuleert ondernemerschap. En natuurlijk heeft elk project tegenstanders. Als voetbalbond nemen we geen politieke stelling in, we spelen een verbindende rol.

Hoe reageert u dan als de Vlaamse minister van Sport zegt dat het gebruik van het Nederlands op die locatie gegarandeerd moet zijn?

Martens: Dan onthoud ik mij van commentaar.

Een ander lang aanslepende discussie is de splitsing van het amateur- en het profvoetbal. Hoe ziet u dat dossier evolueren?

Martens: De facto zijn de twee al gesplitst. Tegelijk zie ik dat men in Nederland ondertussen al terugkomt van de volledige splitsing. Voor mij zijn professioneel en amateurvoetbal een Siamese tweeling. Als je ze scheidt, krijg je complicaties. Spelers, trainers en scheidsrechters maken ook vaak de overstap tussen amateur- en profvoetbal. Je kunt ze niet helemaal scheiden.

U benadrukt in uw plannen ook de sociale poot van het voetbal.

Martens: Ik geloof in voetbal als sociale beweging. Zowel de lokale notaris als de arbeider komt naar zijn voetballende zoon kijken: dat is vrijwel uniek. Daarom promoten we ook voetbal bij specifieke doelgroepen, zoals daklozen of gehandicapten.

Is die sociale poot in België dan zo onderontwikkeld?

Martens: Veel lokale clubs worden geleid door mensen die dat ‘na hun uren’ doen: dan kun je niet verwachten dat ze even goed georganiseerd zijn als een profploeg. Daarom hebben we een netwerk van clubadviseurs samengesteld, die de clubs helpen om een betere service te bieden. Op die manier zijn de mensen content, want hun kinderen krijgen speeltijd, de meisjes komen aan bod, de trainers zijn beter opgeleid. Daardoor gaan mensen langer voetballen, voelen ze zich beter betrokken en versterk je het sociale leven van een gemeenschap. Anders spelen jongeren binnenkort vaker Fifa op de computer dan op het veld. Dat gezegd zijnde denk ik niet dat het in het buitenland zoveel beter is.

U bent ondertussen bijna dertig jaar actief in de Belgische topsport. Is het topsportklimaat ondertussen wezenlijk veranderd?

Martens: Het ligt nog altijd zeer moeilijk. Kijk, je bent afhankelijk van talenten die ergens opduiken. Als die talenten er zijn, worden ze genoeg gesteund. Als de broers Borlée hard lopen, krijgen ze alle steun die ze nodig hebben: daar zit het probleem niet. Het probleem bestaat erin dat België geen topsportbeleid heeft. Er is een beleid in Vlaanderen en Wallonië, en het Belgisch Olympisch Comité doet absoluut zijn best, maar er is geen beleid. Topsport overhevelen naar de gemeenschappen is een van de grootste fouten die onze beleidsmakers ooit gemaakt hebben. Op een bepaald moment komen atleten op een niveau dat ze echte toppers zijn, en dan maakt het niet meer uit of je Frans of Nederlands spreekt.

Wat moet er dan gebeuren?

Martens: Zolang er geen politieke bereidheid is om de middelen in een nationaal topsportagentschap te stoppen, zal er niets veranderen. In Groot-Brittannië is UK Sport een nationaal agentschap dat geld krijgt van de overheid en de nationale loterij. Hun experts handelen naar believen, ze durven keuzes te maken en leggen rekenschap af op het einde van de rit. In België moet je je bij wijze van spreken verantwoorden als je twee talentvolle Vlamingen ondersteunt, en geen Franstalige. Dat is fout: in topsport moet je je niet verantwoorden. Topsportbeleid begint voor mij vijf jaar voordat een atleet op zijn fysieke hoogtepunt is. Als je op dat moment nog met statuten sukkelt, verlies je te veel kostbare tijd. Je hebt een professionele leiding nodig, en in topsport is die per definitie niet politiek. Dat zou trouwens bij elk overheidsbedrijf zo moeten zijn.

Is het wel de taak van de overheid om te investeren in topsport? Als Kim Gevaert voor de olympische finale per toeval haar voet omslaat, zijn al die investeringen voor niets.

Martens: Ik ben ervan overtuigd dat topsport een gunstige invloed heeft op breedtesport. Vroeger investeerde Wallonië niet in topsport. Ze zijn er pas onlangs mee begonnen, omdat ze in Vlaanderen gezien hebben dat het een positieve invloed heeft op de actieve participatie. Kijk naar Kim Gevaert en Tia Hellebaut voor de atletiek, of Kim Clijsters en Justine Henin in het tennis: dat zijn rolmodellen die jongeren aanzetten om te gaan sporten. Sven Nys is misschien nog het beste voorbeeld: professioneel, altijd respectvol voor de tegenstander, altijd alles geven. Dat zijn waarden die in het leven voor iedereen gelden. De staat bespaart door mensen naar de sport te lokken: minder ziekteverzuim, minder obesitas, minder suikerziekte.

Hebt u nog de ambitie om een Belgisch topsportbeleid uit te stippelen?

Martens: Het Belgisch Olympisch Comité heeft net een heel goede ceo aangetrokken, dus die vraag rijst niet. Ik hou mijn vizier natuurlijk open, maar ik voel dat ik hier nog veel werk heb. We zijn vorig jaar al Brand of the Year geworden, maar ik zou bijvoorbeeld ook wel eens Employer of the Year willen worden. Onze bedrijfscultuur is nog niet wat het moet zijn. Ook op nationaal en internationaal vlak staat er nog heel wat te doen. Ik hoop wel in de sportwereld bezig te blijven. Het mooiste aan werken in de sport is dat succes niet alleen op basis van kwartaalcijfers berekend wordt, maar ook met echte overwinningen. Toen we ons kwalificeerden in Kroatië, hebben we hier op de bond een feest gehouden, met een groot scherm en een deejay. Dat is toch fantastisch?

Is 2020 uw eindpunt?

Martens: Het is inderdaad de bedoeling dat de wijzigingen in de structuren en het beleid dan onomkeerbaar zijn. Dit wordt een onvergetelijk decennium voor het Belgisch voetbal. De uitzonderlijke kwaliteit van onze spelersgroep biedt ons echt een unieke kans. We gaan het Belgisch voetbal op de kaart zetten. 2020 wordt fantastisch.

DOOR JEROEN ZUALLAERT

‘Ik heb de ambitie uitgesproken om in 2020 op zijn minst vijf nieuwe stadions in België te hebben. Ik geloof nog altijd dat we er zullen komen.’

‘België heeft geen topsportbeleid.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content