Vlaams regisseur Luk Perceval werd een van de blikvangers op de Salzburger Festspiele. Na de première van de Duitse versie van “Ten Oorlog” overstemde enthousiast applaus afkeurend geroep.

De avond na de première zit Luk Perceval er wat groggy bij. De sporen van een korte nacht en van zeven maanden hard werken in Hamburg en Salzburg zijn merkbaar. Net als “Ten Oorlog” werd “Schlachten!” een uitputtingsslag en een hard en eenzaam gevecht met de ego’s van het Duitse theater. Perceval telt de dagen af. In de tweede helft van augustus keert hij terug naar het vertrouwde Antwerpen. Daar wacht hem een al even moeilijke opdracht, de toekomst van het Toneelhuis.

Wordt Salzburg een keerpunt in uw carrière?

Luk Perceval: Ik vermoed wel dat het invloed zal hebben, want ik kreeg nu al diverse aanbiedingen uit het buitenland. Mijn eerste engagement blijft evenwel het Toneelhuis. Het is nu heel belangrijk dat we goed door de volgende subsidieronde komen en de definitieve fusie van de structuren van de Blauwe Maandag Compagnie en de Koninklijke Nederlandse Schouwburg (KNS) kunnen realiseren. Naast de uitbouw van het gezelschap is er ook nog de toneelschool. We willen nauwer met studio Herman Teirlinck samenwerken. De gesprekken beginnen zeer binnenkort en volgend jaar willen we daar concreet vorm aan geven. Ik hecht daar veel belang aan. De grote Vlaamse gezelschappen speelden jarenlang op veiligheid en durfden nauwelijks nog risico’s te nemen. Er werd niet meer in vernieuwing geïnvesteerd. Zo was de Vlaamse golf vooral het werk van kleinere, experimentelere gezelschappen. De grote huizen stonden er haast volledig buiten en dat heeft zijn weerslag op de scholing van de acteurs. De jonge mensen zijn niet meer gemotiveerd om voor de grote scène te kiezen. Trouwens, die opleiding in Vlaanderen is praktisch verdwenen. Bij de Duitse acteurs, zo merkte ik, ligt dat heel anders en ook hun visie op de scholing is totaal verschillend. Op dat punt zitten we met een heel grote achterstand.

Het lijkt erop of de toekomst van het Toneelhuis allerminst verzekerd is.

Perceval: Dat hangt van de subsidies af.

Kreeg u geen garanties?

Perceval: Geen enkele. Als de overheid beslist om de gecumuleerde subsidies van Blauwe Maandag en de KVS niet langer uit te keren, is het Toneelhuis een doodgeboren kind. Dan kunnen we niet verder, vallen er ontslagen en moeten we terug naar een kleinere structuur. Dat heeft geen enkele zin en in dat geval moet ik sowieso naar het buitenland, zodat er ruimte voor jonge mensen komt. Dit jaar waren er al opmerkelijke debuten van jongeren, zoals Tom Van Dijck. Het Toneelhuis heeft immers de morele plicht om nieuwe, vakbekwame mensen aan te trekken.

Het eerste seizoen van het Toneelhuis is met minimale voorbereiding – hooguit negen maanden – van start gegaan. We probeerden mensen bij elkaar te brengen die het repertoiretoneel, dat in de Vlaamse stadstheaters zo goed als dood was, nieuw leven wilden inblazen. Goede bedoelingen zijn natuurlijk niet voldoende. Het is overduidelijk dat de scholing van de Vlaamse acteurs niet langer voldoet en dat er een groot tekort aan regisseurs bestaat. Er is dus veel werk aan de winkel en ik zou dat graag afmaken. Dat is en blijft mijn eerste doelstelling.

Waarom trok u dan voor zeven maanden naar Hamburg en Salzburg?

Perceval: Ik ben ervan overtuigd dat “Schlachten!” tot de glans van het Vlaamse theater bijdraagt. Misschien heeft het ontbreken van een theatertraditie ook wel voordelen. Een voorstelling als “Ten Oorlog” kun je in Duitsland niet meer maken. Alleen monumenten als Peter Stein of Peter Zadek kunnen de financiering van zo’n project rond krijgen. Een regisseur van mijn leeftijd heeft geen enkele kans. Bovendien bestaat hier geen alternatief theatercircuit. Zo gauw er iets interessants in de marge gebeurt, kopen de stadstheaters het op om het meteen weer af te stoten als het niet langer succes heeft.

Is dit een pleidooi voor het behoud van de Vlaamse theaterstructuren?

Perceval: In tegenstelling tot Duitsland heb je in Vlaanderen ook een gesubsidieerde marge. Zo kan het tot een kruisbestuiving met de grote huizen komen, waar beide beter van kunnen worden. “Ten Oorlog” is het resultaat van die structuren. Zo ook het theater – het is uniek in Europa – van Alain Platel. Ik ben echt wel trots dat ik “Ten Oorlog” in het buitenland kan tonen en er veel waardering voor krijg. Vorige week waren alle coryfeeën van het Duitse theater hier, Jutta Lampe en andere steracteurs van Stein en allemaal waren ze heel lovend. Hoewel we in Vlaanderen dikwijls moeten bricoleren, brengen we bij momenten uitzonderlijke kwaliteit. Toch mogen we niet blind blijven voor de tekorten van de Vlaamse theaterstructuren. Ze zijn te eenzijdig op het kleine gericht, waardoor de grote theaters het nog moeilijker hebben. Ondanks de compleet mislukte restauratie van de Bourlaschouwburg blijft hij, wegens de zeer centrale ligging, een interessant instrument. Om hem echter goed te benutten, zitten we met enorme handicaps.

Was het verstandig om het Theaterhuis meer dan een half jaar in de steek te laten? Kunt u nog los van Shakespeare en zijn teksten?

Perceval: Tja, misschien is het wel typisch Vlaams, dat we “vanuit onzen buik reageren”. Toen die aanbieding kwam, heb ik niet lang nagedacht. Het was zeer aanlokkelijk om door Salzburg en het Deutsche Schauspielhaus, een van de belangrijkste toneelhuizen in Duitsland, gevraagd te worden en met zoveel goede acteurs te werken. Natuurlijk speelt daar ijdelheid in mee. Van de andere kant heeft die productie mij in Vlaanderen zoveel leed en moeite gekost dat ik er eindelijk eens wou van genieten.

In Hamburg leek het veeleer op lijden en loodzware arbeid.

Perceval: Ach. (lange stilte) Het is iets heel vreemds. Iedereen roept: dit is je levenswerk. Dat zal wel, gezien de tijd en de energie die ik erin heb gestopt. Hoe langer ik ermee bezig ben, hoe moeilijker het wordt. Door de geheimen die in de teksten besloten liggen en alles wat daarbij komt kijken. Destijds heeft Dora Vander Groen ons al de gouden wet van de koningsdrama’s ingeprent: niet de koning, wel zijn omgeving speelt de koning. Zij maakt de koning mogelijk en definieert hem. Met andere woorden, de acteurs die de minst aantrekkelijke teksten uitspreken en er meestal gefrustreerd bij lopen, zijn onwaarschijnlijk belangrijk. Zeven maanden lang moet je hen proberen bij te brengen hoe essentieel hun rol is. Zeker in Duitsland is dat bijzonder moeilijk. Het theater is er extreem gemediatiseerd en de druk op de acteurs bijzonder groot. Uiteindelijk wordt het dan ieder voor zich. Het was moeilijk om die mentaliteit en instelling bij te sturen. Zeker in de koningsdrama’s zijn alle acteurs van elkaar afhankelijk. (zucht) Het is een kruis, de koningsdrama’s.

Een last voor het leven?

Perceval: Ik hoop van niet, maar het is heel raar.

De teksten zitten wel voor altijd in je hoofd…

Perceval: … gegrift, gebeiteld. Mijn kennis en mijn liefde voor dat “ding” zijn nu bijzonder groot, maar bij de realisatie voel ik me heel alleen. Op de duur voel je je een volslagen idioot. Pas na de eerste marathon kregen de acteurs zicht op de verbindingen en de dimensie. Al de maanden voordien was ik de enige die het geheel zag. Mijn geloof en energie worden er wel groter bij, maar ook de tegenwind neemt toe. Ach, dat maakt het op zeker ogenblik tot een waanzinnige trip en als ik de film van de laatste zes jaar afdraai, hoop ik dat er ik er ooit nog uit geraak. (Stilte) Het wordt pijnlijk.

Is dat de “fatal attraction” van het genie Shakespeare?

Perceval: Het conflict tussen de seksen heeft me altijd gefascineerd en uitgerekend Shakespeare beschrijft dat in duizend varianten. Tussen vader en zoon, tussen broers, moeder en zoon, tussen man en vrouw. Bijna al zijn sonnetten zijn verbitterde beschouwingen over relaties. Ik denk dat we dat gemeen hebben.

In mijn naïviteit dacht ik dat de koningsdrama’s over macht gingen.

Perceval: Daar gaat het ook over, maar het interessante bij Shakespeare is dat hij er altijd de ontgoocheling in de liefde aan koppelt. Hendrik V wijst de vrouwelijkheid en het kunstenaarschap af en projecteert dat op zijn zoon, die zich op zijn beurt voor de liefde afsluit. Meestal voedt een ontgoochelde liefde de obsessie om alles onder controle te krijgen.

Zat Lanoye op dezelfde golflengte?

Perceval: Ja.

Toch is Lanoye een politiek beestje.

Perceval: Tom schreef acht versies van Richard II, omdat hij het hele gebeuren in Vlaanderen wou situeren en – als het even kon – ook namen van politici wou gebruiken. Ik vond dat te eendimensioneel. Toen we meer en meer ontdekten dat Shakespeare zijn verhaal mythologisch begint en alles bij die ene figuur, de totale schizofreen Richard III laat samenkomen, zijn we naar de diepere wortels gaan graven. Zo kwamen we bij families en hun relaties terecht, maar het heeft ons wel een paar jaar gekost.

Het valt op dat “Schlachten!” de seksualiteit harder in beeld brengt dan “Ten Oorlog”. Komt dat door uw worsteling met de tekst of heeft het met Duitsland en Oostenrijk te maken?

Perceval: Ik heb van Richard II een homoseksueel gemaakt, omdat die dimensie in “Ten Oorlog” ontbrak. Hij revolteert omdat zijn omgeving dat niet aanvaardt. Die expliciete keuze heb ik pas na de Vlaamse versie gemaakt.

Ook door de Duitse vertaling werd “Schlachten!” anders dan “Ten Oorlog”.

Perceval: Absoluut. Met uitzondering van Congo trad België nooit agressief in het buitenland op. Daarom krijgen de woorden bij ons dikwijls een andere betekenis en gevoelswaarde dan in Duitsland. Wij interpreteren de zeer nationalistische speech van Hendrik V – het is de bijna letterlijke tekst van Shakespeare – als ironie. We zijn tenslotte een klein land en hebben weinig respect voor grootmachten. Wat bij ons lach en spot opwekt, veroorzaakt hier meestal verzet.

Zo verdween veel zwarte humor uit de Duitse versie.

Perceval: De acteurs maakten daar nooit een punt van. Tenslotte ging het hier over de problematische aspecten van de machtsuitoefening. Ik kreeg dikwijls de vraag of “Schlachten!” een commentaar op de oorlog in Kosovo was. Dat is onzin. We leven op het einde van een eeuw waarin er meer oorlogsdoden vielen dan ooit voordien. Het gaat niet alleen over Kosovo. Wat me bijzonder intrigeerde, is de rel tijdens de première. Mensen bleven twaalf uur op hun stoel zitten om dan ‘boe’ te roepen. Als je dan op de scène staat, kijk je naar een oorlogssituatie. Je bent getuige van een zeer groot conflict.

Het was toch niet de eerste keer dat u zoiets meemaakte.

Perceval: Lang geleden, bij het Reizend Volkstheater, is het nog wel eens gebeurd en ook met “Pensioenen” in de Bourla. Met “Ten Oorlog” was het de eerste keer. Wat mij fascineert, is de innerlijke kramp van mensen die tijdens de vier pauzes blijven zitten om twaalf uur lang hun woede op te bouwen. Waartegen in godsnaam? Tegen een verhaal dat de wortels van de frustratie, macht en oorlog probeert bloot te leggen en dikwijls met onvrije liefdesbeleving te maken heeft? Als mensen daardoor beledigd worden, is het een pijnlijke illustratie van waarover dit stuk gaat.

Is de trefkracht van de Duitse versie dan groter?

Perceval: Het is anders, maar ik zal nooit beweren dat het beter is. Als buitenlander mag je nooit het exotisme onderschatten. Wij zijn sowieso door deze acteurs geïmponeerd, terwijl zij met ontzag naar de Vlaamse acteursprestaties kijken. Alles wat nieuw is, boeit en werkt als een ontdekking. Deze cast heeft natuurlijk meer ervaring, maar zelf had ze “Ten Oorlog” nooit kunnen maken. Daarvoor waren er enkele volhardende, Vlaamse gekken nodig. De Duitsers geven wel een andere dimensie aan het verhaal. Door de taal, de locatie en het decor – het stond er nooit zo mooi bij – wordt het effect van het verhaal vergroot.

Hebt u sommige scènes bewust harder gemaakt om de goegemeente in Salzburg te provoceren?

Perceval: Nee, alleen Eddy The King kreeg een veel ruwere versie. Ik vond de Vlaamse te braaf en heb ze bewust aangescherpt. Maar dat heeft niets met Salzburg te maken. In “Ten Oorlog” was het te charmant, de broers hadden een heel directe relatie tot het publiek dat zich goed amuseerde. Het ontbrak die voorstelling aan gevaar en dat vond ik een mankement.

Shakespeare laat u niet los. Nu al zit King Lear in uw hoofd te woelen.

Perceval: Misschien is het een illusie, maar ik heb het gevoelen dat ik een grote binding met Shakespeare heb. Toen ik “The War of the Roses” in oud-Shakespeare Engels las, waarvan ik nauwelijks de helft verstond, meende ik een vertrouwd dialect te horen. Wat Shakespeare zo prachtig maakt, is de combinatie van universaliteit en platte banaliteit. Dat is heel uitzonderlijk. In Duitsland vroegen ze me dikwijls waarom ik wel op Shakespeare en niet op Goethe viel? Hij is me te conceptueel, te intellectueel. Ongetwijfeld is Faust een fascinerend werk, maarShakespeare heeft een dimensie meer. Bij hem spelen dezelfde verheven thema’s zich in de groezeligheid van de huiskamer af.

Voor Vlamingen de uitverkoren plek om over de diepe zin van het leven na te denken?

Perceval: Wie weet. We hebben in elk geval het voordeel dat Shakespeare voor ons geen heilige is. Het ontbreekt ons nu eenmaal aan de monumentale eerbied voor de groten uit het theater. Trouwens, niet alleen voor die groten. Het is geen toeval dat “Reinaert de Vos” en “Uilenspiegel” tot ons cultureel patrimonium behoren. We spotten graag met gezag en machthebbers.

Behoort die karaktertrek tot onze omstreden identiteit?

Perceval: Het is veeleer een non-identiteit. We kunnen met iedereen klappen en komen met haast iedereen overeen, maar dat heeft ook tot gevolg dat het ons dikwijls aan eerbied ontbreekt. Bovendien zijn we met vele draden aan de Engelse cultuur verbonden. Althans zo voel ik het aan. De souffleuse van “Schlachten!” heeft zeven maanden lang de Duitse vertaling met het Vlaams origineel vergeleken en maakte mij voortdurend op de Engelse klanken attent.

Hoe gaan de collega’s, hoe zal Antwerpen reageren nu je in de schijnwerpers van Salzburg stond?

Perceval: Ik heb er geen idee van. Ik denk ook niet dat ik veranderd ben en dat ik me anders zal gedragen. Ik ga mijn job doen zoals vroeger. Of de collega’s daar nu genereus, goed of laatdunkend op reageren, weet ik niet. Zij beslissen daarover, het is hun probleem.

Zult u de nieuwe status gebruiken in de strijd om de subsidies? Wie macht heeft, zo leert Shakespeare, gebruikt ze.

Perceval: Het gaat over meer dan dat. Het gaat ook over creativiteit. Ik moet in een stad werken waar ik na de volgende gemeenteraadsverkiezingen nog hoop te kunnen functioneren. Ik kwam naar Salzburg omdat ik ervan overtuigd ben dat ik de buitenlandse steun nodig heb. De internationale erkenning geeft ons een bijkomende hefboom. Wat me bijzonder tevreden stemt, is dat het Toneelhuis na één seizoen meer toeschouwers telde dan Ward Beysen (VLD) voorkeurstemmen.

De nieuwe minister van Cultuur heet nu Bert Anciaux, die ook voor jeugdpolitiek, huisvesting, groot stedelijk beleid en Brusselse aangelegenheden bevoegd is. Tevreden?

Perceval: Het bewijst voor de zoveelste keer hoe men over cultuur denkt en in welke visie ze past. Eigenlijk dient cultuur er alleen voor om de vrije markt in stand te houden. Als je ziet hoe de portefeuilles bij elkaar werden geklutst, kun je moeilijk beweren dat het om een solide inhoudelijke keuze gaat. Blijkbaar is die praktijk in ons systeem een noodzakelijk kwaad. Anciaux zelf heeft een studieperiode van zes maanden gevraagd. We moeten ze hem maar geven.

Zie je nu reeds krachtlijnen die zich in het culturele beleid zullen doorzetten?

Perceval: Ik vrees dat we, zoals in Duitsland en Nederland, een campagne rond de eigen middelen krijgen. Hoewel ik zeker niet tegen het principe van de eigen inkomsten ben, moet je wel realistisch blijven. Als we zelf meer inkomsten ophoesten, gaan de prijzen omhoog en worden we gedwongen om voor een elite te werken. Ik zou dat bijzonder jammer vinden en strijdig met de universele culturele dienstverlening. Het is verontrustend dat je steeds meer pleidooien in die zin hoort. Iemand als Beysen stelde al voor om de subsidies af te schaffen, zodat een theaterticket twee- tot drieduizend frank zou kosten. Dan kun je evengoed het theater opdoeken. We weten echter met zekerheid dat als we de theaters sluiten, de democratie op sterven na dood is. Voor mij is het theater een soort ouderwetse barometer waarop je de staat van de democratie kunt aflezen.

Kan het Toneelhuis het klimaat in Antwerpen veranderen?

Perceval: Ik maak me geen illusies. Maatschappelijk kun je weinig in beweging brengen, waar het echt op aankomt, is het behoud van de kritische stem. Ik vind het hoopgevend dat we in één seizoen het bezoekersaantal verdrievoudigden en vorig jaar voor 110.000 mensen hebben gespeeld. Toch kozen we niet voor het meest commerciële programma en botsten we in de stad op grote weerstanden. Trouwens, theater hoort zulke discussies los te maken en het is heel positief dat het publiek van het Theaterhuis voor een ander klimaat kiest. Zoals in Salzburg werden we in het begin met hevige tegenstand geconfronteerd. Maar het aantal medestanders groeide voortdurend en dat sterkt me in mijn overtuiging dat we op de goede weg zijn. We proberen geen dogma te verkopen, wel een openheid van discours.

Naar welke theatermakers kijkt u op?

Perceval: Ik heb zeer veel respect voor Alain Platel en voor iemand als Geert-Jan Reynders. De weg die hij volgde en volgt, vind ik zeer opmerkelijk. Ook voor Johan Simons heb ik grote waardering. Dat wil niet zeggen dat ik in hun voetsporen wil treden. Ik ben vooral onder de indruk van de consequente manier waarop ze als kunstenaar met het theater omgaan en uit een heel gerichte noodzaak werken. Bewondering is er voor de oude meesters, zoals een Peter Brook en destijds Zadek.

Is er een leeftijd waarop je als theatermaker moet stoppen?

Perceval: Jazeker. Er is een moment waarop de oudere regisseur zich met vreugde aan het lesgeven moet wijden.

Ben ik een idioot als ik het theater van Jan Fabre als volksverlakkerij bestempel?

Perceval:(Grijpt met de handen naar het hoofd) Nee.

Paul Goossens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content