Ik heb geen goede uitgave van de gedichten van Emile Verhaeren. Ook niet in het Frans. Guido Gezelle, met zijn afschuw voor het Fransch, deed me aan hem denken. Het eerste wat je erbij te binnen schiet, is dat ze niet veel met elkaar gemeen hadden, de priester-leraar uit Roeselare en de bourgeois uit Sint-Amands. Er zit een pak klassenmaatschappij in hun conflict (dat ze nooit hebben uitgevochten, daarvoor stonden ze al te veel lichtjaren van elkaar). Verhaeren, Maurice Maeterlinck ook, de Nobelprijs van 1911: rijke, op z’n minst welgestelde burgerij, school gelopen in het Frans, leefden in Vlaanderen als in een stuk Franse provincie. Als het eropaan kwam, gingen zij naar Parijs met evenveel (of even weinig) gemak als aankomende schrijvers uit andere provincies, met andere accenten.

Vlamingen in Frankrijk: vanuit hun standpunt gezien moet het een best mogelijke optie geweest zijn, toen. Misschien zelfs de meest vanzelfsprekende: het werk van de schrijver is zo al moeilijk genoeg, men moet dat niet nodeloos verzwaren door het absoluut in het Nederlands (nu ja, Vlaams) en in Vlaanderen te willen doen: dàt was zeker de kortste weg naar miskenning, ellende en vergetelheid. Voor ons, aan de winnende kant grootgebracht, is het geen politiek correcte gedachte dat zij gelijk konden hebben. Voor ons is het evident dat Gezelle gelijk had. En toch.

En toch: hoe mooi klinkt het Frans van Frankrijk soms nog in ons half tweetalig oor? Hoe wreed devalueert Jacques Brel als hij zijn Frans in zijn krakkemikkige Nederlands vertaalt. Hoeveel mooier nog moet dat Frans geklonken hebben voor hen, Verhaeren, De Coster, Maeterlinck, De Ghelderode, Rodenbach ( Georges, niet Albrecht), die meer in Frankrijk dan in België leefden en niet zoals wij aansluiting hadden op Nederland? Van protestants Nederland was België toen immers afgescheurd, naar Frankrijk toe, Vlamingen die konden lezen werden naar Parijs gezogen, zoals Vlamingen die het niet konden naar de Borinage gingen. Het was een ander land.

Wij leven in een ander land. De elite van toen heeft slecht gegokt. Gezelle heeft gewonnen, Vlamingen schrijven Nederlands nu, en toch. Hoe staat ons oor nog altijd naar het Frans, die taal van verbalisme en geluk, die taal van God in Frankrijk!

Zij zindert nog altijd na in de onze, het is die “Franse slag” die ons Zuid-Nederlands dat eigen timbre geeft, die onzekerheid van voorzetsel en zinsbouw, die piraterij in woordenschat, al die kwalen waarvan wij moeten genezen als we Nederlands willen schrijven – maar die als een vage roesttoon tussen onze woorden blijft hangen, vooral in de hoeken.

Met uw welnemen, beste lezer, ik noem dit alles niet om u op uw paard te krijgen, of omdat ik zo graag in het Frans geschreven had. Nee, ik noem het omdat dit het geval is, en omdat wie de Vlaamse literatuur beschouwt – in de zin van de Zuid-Nederlandse -, dit moet weten: net zoals de beste Franstalige schrijvers van België een tijdlang Vlamingen waren, schreven veel van de beste Vlaamse schrijvers toen in het Frans. Behoren zij daarmee tot onze literatuur? Neen, maar soms een beetje wèl. En net zoals Gezelle moed moest putten om zijn oorlog voor het Vlaams te voeren, en zoals men lef moet hebben om van Lier naar Amsterdam te gaan, zo was ook voor hen de reis naar Parijs niet zonder gevaar. Ze zijn niet van ons, en geen Vlaamse schrijver heeft ooit de Nobelprijs voor literatuur gekregen. Maar we moeten ze niet vergeten. Zo’n uitgave van Verhaeren, is dat niet iets?

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content